Voormalig Vlaams bouwmeester Peter Swinnen: ‘Hoeveel visuele rommel kan een mens aan?’
In 2015 werd Peter Swinnen met onmiddellijke ingang ontslagen als Vlaams bouwmeester. Drie jaar later heeft de rechtbank hem volledig in het gelijk gesteld, en praat hij voor het eerst over die episode: ‘Een architect móét een beleidsfluisteraar zijn.’
Op de vraag ‘Wat is uw meest glorieuze mislukking?’ antwoordt Peter Swinnen onmiddellijk: ‘Mijn ontslag als Vlaams bouwmeester.’ Had hij dat niet zien aankomen? ‘Nee. Toch niet dat het op zo’n valse en brutale manier zou gebeuren.’ Uren ging het gesprek toen al over de opdracht en functie van de architect, over architectuur en het ruimtelijke beleid in ons land – of beter: over het gebrek daaraan – en over het nieuwe Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, de opvolger van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen: ‘Een wollig document van 185 bladzijden waarin het woord architectuur maar één keer voorkomt’, zegt Swinnen. ‘De maatschappelijke noodzaak van architectuur is politiek nog altijd onvoldoende doorgedrongen.’
Zes maanden lang heeft Audit Vlaanderen mijn e-mails meegelezen, zonder mij in te lichten.
Peter Swinnen is een architect met een naam. Hij studeerde aan Sint-Lukas in Brussel en de Architectural Association School of Architecture in Londen en doceert zowat overal ter wereld, vandaag nog in Zürich. Met zijn architectenbureau 51N4E verwierf hij internationale bekendheid. De lijst van bekende projecten met zijn signatuur is vrij indrukwekkend: Lamot Congres- en Erfgoedcentrum in Mechelen, cultuurcentrum C-mine in Genk, Buda Kunstencentrum in Kortrijk, de TID Tower in de Albanese hoofdstad Tirana. ‘Een architect moet meer doen dan bouwen. Hij moet vooral een beleidsfluisteraar zijn. Of een gebouw of brug mooi of lelijk is, daarover gaat het mij niet zozeer. Wel over de visie op de collectieve ruimte. Ik geloof ten stelligste dat architectuur een maatschappelijk effect kan en moet hebben.’
Na de twee generatiegenoten Bob Van Reeth (°1943) en Marcel Smets (°1947) werd Peter Swinnen in 2010 op 37-jarige leeftijd de eerste ‘jongere’ Vlaams bouwmeester. Zo’n bouwmeester moet niet alleen de publieke bouwheren – de Vlaamse overheid, steden en gemeenten, OCMW’s enzovoort – begeleiden bij concrete bouwprojecten, hij moet de Vlaamse overheid ook adviseren bij de ontwikkeling van een ruimtelijke visie. Vijf maanden voor Swinnens vijfjarige contract afliep werd hij, in 2015, de laan uitgestuurd.
Peter Swinnen: Van mijn ontslag hoeft niemand wakker te liggen, maar misschien wel van de manier waarop. Zes maanden lang heeft Audit Vlaanderen mijn e-mails meegelezen, zonder mij in te lichten. Blijkbaar mag het agentschap dat doen als ze vermoeden dat er fouten gebeuren. Ze hebben met knip-en-plakwerk een dossier tegen mij geconstrueerd, en op basis daarvan hebben ze me om dringende reden ontslagen.
Na drie jaar intensieve juridische strijd heeft een rechter onlangs beslist dat het hele dossier waarop mijn ontslag was gebaseerd ongegrond en niet transparant was. Uiteindelijk is er op een objectieve manier rechtgesproken. Ik ben daar heel gelukkig mee.
Van wie had Audit Vlaanderen de opdracht gekregen om u te screenen?
Swinnen: Audit Vlaanderen kan zo’n onderzoek in opdracht van een minister voeren, of uit eigen beweging. Er is me nooit duidelijk gemeld hoe de zaak tegen mij van start is gegaan. Zelf ben ik ervan overtuigd dat twee motieven zijn samengekomen. Eén: men wilde van mij af, onder meer omdat ik het begin 2014 in een opiniestuk in De Standaard had opgenomen voor de Antwerpse stadsbouwmeester (Kristiaan Borret, nvdr.), voor wie ontslag dreigde. Liesbeth Homans (N-VA), die toen schepen van Sociale Zaken, Wonen en Samenlevingsopbouw was, had in een interview laten noteren: ‘Het vorige bestuur heeft stevig geïnvesteerd in stadsvernieuwing. Ik wil hun dat bloemetje best gunnen. Maar nu zijn er andere prioriteiten.’ Onder leiding van burgemeester Bart De Wever (N-VA) wilde Antwerpen het thema veiligheid meer naar voren schuiven. Stadsontwikkeling werd blindweg terzijde gelaten.
En u vond dat verkeerd?
Swinnen: Natuurlijk, want met een aangename en genereuze stadskwaliteit krijg je minder problemen. Als je aantrekkelijke stadswijken creëert, met een goede sociale mix, heb je minder kans op sluikstorten, vandalisme, geweld, onveiligheid en noem maar op.
Was uw ontslag een politieke afrekening?
Swinnen: Mijn opiniestuk is zeker niet in goede aarde gevallen. Zes maanden later werd Homans mijn nieuwe voogdijminister. Nog eens zes maanden later werd ik ontslagen.
Ik zie nog een tweede reden voor mijn ontslag: men wilde eenvoudigweg af van de functie van de Vlaams bouwmeester. De kritische bevraging en de autonomie die bij de functie hoort, vond men vervelend. Men wilde mij en mijn medewerkers ook onderbrengen bij de administratie Ruimte Vlaanderen. Daartegen heb ik me altijd verzet, omdat we dan onze onafhankelijkheid zouden verliezen.
Het is opvallend: bij elke regeringsvorming, dus om de vijf jaar, wil iemand het bouwmeesterschap afschaffen. Ten tijde van Bob Van Reeth, de eerste bouwmeester, was het al na vier jaar prijs, met het aantreden van de regering-Leterme. Wivina Demeester (CVP) heeft Van Reeth toen de hand boven het hoofd gehouden. Het bouwmeesterschap staat of valt met politieke goodwill.
Ik vind het best schrikwekkend hoe men de burger een schuldgevoel geeft, omdat hij net iets te groot woont.
U wilde ook niet bij de Vlaamse administratie gehuisvest worden?
Swinnen: Toen ik in 2010 aantrad, had het Team Vlaams Bouwmeester een anoniem kantoor in een van de slechtste gebouwen die Brussel rijk is: het Boudewijngebouw in de Noordwijk. Een bouwmeester moet publieke bouwheren overtuigen om voor architecturale kwaliteit te gaan. Als je die bouwheren dan moet ontvangen in een gebouw dat niets aan het stadsleven bijdraagt, klopt er iets niet.
Hebt u daarom het Atelier Vlaams Bouwmeester geopend in de Ravensteingalerij?
Swinnen: Ja. Met veel moeite en zonder dat het extra geld mocht kosten, maar het is gelukt. We werkten daar in het zicht van alle passanten van en naar Brussel-Centraal. We nodigden er architecten en burgemeesters uit, we organiseerden er zelfs jury’s, voor het oog van de buitenwereld. Zo hebben we een ietwat verloren stadsplek nieuw leven kunnen inblazen.
Ondertussen zijn verschillende administraties dol op die plek. Ze gebruiken de Ravensteingalerij om te workshoppen, en zo even te ontsnappen uit hun geïsoleerde, anonieme kantoren. Maar voor hen die het bouwmeesterschap wilden afschaffen, was ‘die vreemde ruimte’, die iets te uitzonderlijk was voor een Vlaamse administratie, destijds een geschenk. Sommigen binnen het beleid zagen in onze verhuizing een strategie om ons van de administratie af te scheuren. Dat heeft ongetwijfeld meegespeeld toen men in 2014 het bouwmeesterschap wilde afschaffen.
Ik hou me bezig met “’t Fornuis 2.0”. Een architect moet proactief werken en zelf naar ontwikkelaars stappen.
Zover is het niet gekomen.
Swinnen: Omdat er te veel protest was uit het architectuurveld zelf, is er na mijn ontslag toch nog een nieuwe bouwmeester geïnstalleerd: Leo Van Broeck. Ik ben oprecht benieuwd wat hij zal realiseren. (stilte) Want hoe dan ook: architectuur is een basisvoorwaarde voor ons algemene welzijn. Architecten en stedenbouwkundigen kunnen met hun creativiteit en verbeeldingskracht nieuwe inzichten aanreiken voor de maatschappelijke problemen waarmee beleidsmakers worden geconfronteerd. Elke beleidsbeslissing heeft trouwens vroeg of laat een weerslag op onze collectieve ruimte. Daarom kun je bij die beslissingen beter vooraf architecten of stedenbouwkundigen betrekken.
Neem bijvoorbeeld de plannen van energieminister Bart Tommelein (Open VLD). Hij wil op elk dak zonnepanelen leggen.
Wat is daar mis mee?
Swinnen: Welke collectieve ruimte creëer je zo? Als je ziet hoe die panelen op de daken worden gegooid… Hoeveel visuele rommel kan een mens aan? Ik spreek me niet uit over het energiebeleid van de minister, maar het heeft geen ruimtelijke component. Er staat daarover ook niets in het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Niets.
Om Vlaanderen leefbaar te houden, moeten we dringend kleiner gaan wonen, vindt uw opvolger Leo Van Broeck. In Knack zei hij zelfs: ‘Nu nog vrijstaand bouwen is crimineel.’
Swinnen: Politici hebben hem voor die uitspraak teruggefloten.
Maar heeft hij gelijk?
Swinnen: Ik schrik in elk geval van zulke absolute uitspraken. Objectief klopt het dat de families kleiner worden, waardoor veel huizen te groot zijn. Maar om dan te eisen dat we kleiner gaan wonen? En wat wordt dan de norm? Geloof je echt dat de huizenprijzen dan zullen dalen? Alleen naar het woningareaal kijken en niet naar de collectieve infrastructuur, is te kort door de bocht.
Dictaten van bovenaf doen me gruwen. Ik vind het best schrikwekkend hoe men de burger een schuldgevoel geeft, omdat hij net iets te groot woont of een auto durft te hebben. De overheid moet in de eerste plaats instaan voor de collectieve voorzieningen: crèches, scholen, bibliotheken, musea, groene ruimtes, openbaar vervoer… Nu bouwt ze die voorzieningen juist af.
Zouden we dan niet moeten stoppen met verkavelen?
Swinnen: Vijf jaar geleden heb ik een opiniestuk geschreven met als titel ‘Stop zinloos en armtierig verkavelen’. Dat was in eerste instantie een boodschap voor de markt – en dus de politiek – en niet voor de burger. We hebben de limieten van het ongebreidelde verkavelen al lang bereikt. De verkaveling blijft wel een interessant marktmodel: ontwikkelaars nemen een beperkt risico, en de winstmarge is maximaal. Maar moet Vlaanderen er daarom ook uitzien als een interessant marktmodel?
We zouden als maatschappij meer moeten inzetten op collectief wonen. Ik blijf ongeduldig wachten op een Vlaanderen dat durft in te zetten op hedendaagse woonwijken die overtuigend en met een sterke architectuur uiteenlopende functies combineren.
Gebeurt dat dan niet?
Swinnen: Te weinig. Er worden nauwelijks risico’s genomen, ook niet door architecten. De grote projectontwikkelaars hebben nu wel door dat ze veel sneller een vergunning krijgen als hun projecten de handtekening dragen van een beetje architect met faam. Maar zo’n architect is ook maar een mens: uiteindelijk doet hij al snel wat zijn broodheer wil. Daaruit volgen erg verwaterde versies van wat voorbeeldige maatschappelijke projecten zouden kunnen zijn. Zo maak je natuurlijk geen aantrekkelijke stad of regio.
Het nieuwe Vlaamse ordewoord is ‘hoogbouw’: Leo Van Broeck pleit ervoor, en volgens de Antwerpse stadsbouwmeester Christian Rapp is er in de Scheldestad zelfs plaats voor dríé torens.
Swinnen: Máár drie torens? (lachje) Dat lijkt mij op het eerste gezicht toch een beetje weinig voor een stad als Antwerpen. Nee, zo’n getal an sich is eigenlijk zinloos. De eerste vraag moet zijn: ‘Wat is een toren? Wat is hoogbouw? Definieer dat eens.’
Er wordt met te krappe budgetten gebouwd. Ook in het Vlaamse scholendossier voorzie ik zo ongelukken.
U bent de architect.
Swinnen: Volgens de Engelse definitie begint hoogbouw vanaf 100 meter, bij ons vanaf 12 verdiepingen. Waar en hoe zet je zo’n toren? En wat wil je ermee bereiken? Zijn het eilanden of maken ze de stad? Kwalitatieve hoogbouw eist dat je de ruimte eromheen vrijwaart, zoals bij een kathedraal. Geen onnodige vis-à-vis. Hoogbouw moet bovendien een actief onderdeel van een stadscluster vormen.
Een schitterend voorbeeld van zo’n cluster is Barbican, in Londen. Daar staan in één conceptueel aangelegde wijk niet minder dan drie torens. Toch is het daar genereus wonen: heel Barbican is verkeersvrij, aangesloten op het openbaar vervoer, met magistrale waterpartijen, een bibliotheek, een museum, een film-, muziek en theatercomplex, noem maar op. Die wijk betekent iets voor de stad Londen. Dat is voor mij het verschil tussen ‘bouwen’ en ‘architectuur’: bouwen wordt architectuur als het een meerwaarde biedt voor de samenleving.
Zijn er bij ons zulke kansen gemist?
Swinnen: Vergelijk Barbican met Sint-Maartensdal in Leuven, een vergelijkbaar project van Renaat Braem. In Leuven zijn alleen de woontorens gebouwd en zijn de geplande collectieve voorzieningen – de crèche, het sociale centrum, de winkels en de speelplaatsen – er nooit gekomen. Dat is een ontzettende gemiste kans.
Sinds begin deze eeuw worden gemeenschapsvoorzieningen zoals scholen, gevangenissen enzovoorts gerealiseerd via een publiek-private samenwerking (pps). Biedt die formule meer mogelijkheden?
Swinnen: Ik heb op zich niets tegen de pps-constructies, als ze zinvol zijn. Maar de Vlaamse overheid zou inhoudelijk wel de opdrachtgever moeten blijven, en dat is ze vaak niet meer. En dan draait alles rond de kostprijs.
Ik zal u een voorbeeld geven. Ik heb deelgenomen aan de wedstrijd om de gevangenis in Beveren te bouwen. De privépartner zou het ontwerp, de bouw en het onderhoud verzorgen. We hebben toen een discussie gehad over enkele bomen die ik wilde planten, zodat de gevangenen en het personeel toch een ietwat groen uitzicht zouden hebben. ‘Niets daarvan’, zei de privépartner. ‘Zo’n boom verliest zijn bladeren. Die moeten worden geharkt, wat elk jaar tot extra onderhoudskosten leidt.’
Na vier jaar zijn in diezelfde gevangenis, gebouwd door een andere architect, de betonvloeren al aan vervanging toe. Ze hebben daar wel érg prijsbewust gewerkt. Binnen een pps koopt de overheid een gebouw na 25 jaar huren over van de privé-investeerder. Kunt u zich voorstellen wat voor aftandse panden dat dan zullen zijn, en wat de maatschappelijke kostprijs daarvan zal zijn?
Er wordt met te krappe budgetten gebouwd?
Swinnen: Ja, en dat heeft een weerslag op de kwaliteit en levensduur van de materialen. Ook in het Vlaamse scholen-dossier voorzie ik daardoor ongelukken. De Vlaamse overheid is voor alle 160 scholen in zee gegaan met één partner, AG Real Estate. Ook in dat geval is de vraag: zullen die scholen langer meegaan dan het pps-contract loopt? Wat na 25 jaar? Maar dat zijn blijkbaar zorgen – en kosten – voor later.
Elke stad moet tegenwoordig wel haar landmark hebben. Wat vindt u bijvoorbeeld van het Havenhuis in Antwerpen? Een beschermde brandweerkazerne is versmolten met een nieuwbouw in de vorm van een diamant op het dak.
Swinnen: Ridicuul. (maakt een ‘helemaal gek’-gebaar)
In Antwerpen zijn ze nogal trots op dat ontwerp van de Brits-Iraakse architecte Zaha Hadid.
Swinnen: Hoeveel landmarks moet een stad eigenlijk hebben? Het Havenhuis is er gekomen na een architectuurwedstrijd waarin de verkeerde vraag was gesteld. Bijgevolg is daarna het verkeerde project gekozen. Bovendien lag het prijskaartje uiteindelijk drie keer boven de geplande prijs. En wat krijg je daarvoor? Alleen een kantoorgebouw, weliswaar met een zekere uitstraling. Marcel Smets, mijn voorganger als Vlaams bouwmeester, zat die wedstrijd voor. Onlangs las ik in Knack dat hij steeds meer afstand van dat gebouw neemt. Maar hij draagt toch een zekere verantwoordelijkheid. Achteraf zeggen dat je het verkeerde project hebt gekozen, vind ik iets te gemakkelijk.
Peter Swinnen
– 1972: geboren in Brussel
– Studie: architectuur aan Sint-Lukas (Brussel) en de Architectural Association School of Architecture (Londen)
– 1997: wordt architectuurjournalist bij de Financieel Economische Tijd
– 1998: richt het architectenbureau 51N4E op
– 2010-2015: Vlaams bouwmeester
– 2015: richt het architectenbureau CRIT. op
– 2016: wordt onderzoeker in architectuur en beleid (KU Leuven)
U hebt zelf vaak zulke architectuurwedstrijden voorgezeten. Hebt u ooit druk gevoeld?
Swinnen: Ik heb in 5 jaar meer dan 180 architectuurwedstrijden voorgezeten, en natuurlijk heb ik het gelobby meegemaakt. Eén keer maakte een belangrijk politicus – ik noem geen naam – me vooraf duidelijk welk bureau als winnaar uit de bus moest komen. Ik ben daar niet op ingegaan. Ook zulke malcontente mensen hebben aan mijn ontslag bijgedragen.
Maar goed, zulke verzoeken waren gelukkig de regel niet. Doorgaans was de jury breed genoeg samengesteld om druk te weerstaan. En als bouwmeester mocht ik natuurlijk zelf niet meestemmen. Dat was cruciaal voor de onafhankelijkheid van mijn ambt, maar het ontsloeg mij niet van mijn verantwoordelijkheid: het was wél mijn taak om de juiste vragen te helpen stellen.
Nu moet u toch concreet worden.
Swinnen: Neem het Vlaams Administratief Centrum op de site Thurn & Taxis in Brussel. In dat dossier deden projecten mee die helemaal niet aansloten bij de noden van de Vlaamse overheid. Als bouwmeester ben ik er in geslaagd om de discussie los te wrikken en de fundamentele vraag te laten stellen: wat wil de Vlaamse overheid in Brussel betekenen? Daar is uiteindelijk een beter gebouw van gekomen.
Hetzelfde hebben we kunnen bereiken met het nieuwe VRT-gebouw in Brussel en met het Antwerpse Provinciehuis, projecten die de stad in beide gevallen mee gaan máken. Zeker in zulke grote projecten is architectuur een middel om te vernieuwen. Daarom kijk ik ook reikhalzend uit naar het grootste Vlaamse project van het moment: de overkapping van de ring in Antwerpen. Zal die vernieuwende en relevante architectuur voortbrengen?
Hoe schat u de kans daarop in?
Swinnen: Het blijft onduidelijk wat de de Antwerpse en de Vlaamse overheid nu werkelijk willen: een torenhoog probleem dichtleggen met vierkante meters of echt een nieuwe stad maken? Ze zijn ondertussen 15 jaar bezig, en ik heb nog altijd geen sterk stadsproject gezien. Bij mijn weten is er ook nog altijd geen duidelijk plan van aanpak: hoe zal de kwaliteitsopvolging verlopen, de volgende decennia?
U twijfelt aan de realisatie van de overkapping?
Swinnen: Ik heb mijn twijfels bij immense overlegtrajecten waarbij men de illusie schept dat iedereen is gehoord, terwijl niemand gegarandeerd weet wat er uiteindelijk van terechtkomt. Ik ben ervan overtuigd: de overkapping zal nooit in haar geheel worden gerealiseerd. De nodige beleidsstructuren zijn daarvoor niet aanwezig. Ik hoop dat het meer zal worden dan een confetti van projecten.
Als bouwmeester ben ik er in geslaagd om de discussie los te wrikken en de fundamentele vraag te laten stellen: wat wil de Vlaamse overheid in Brussel betekenen?
Wat doet u tegenwoordig?
Swinnen: Ik hou me bezig met ”t Fornuis 2.0′.
’t Fornuis 2.0?
Swinnen: Ja, naar dat veelbesproken feestje in het gelijknamige Antwerpse restaurant met mensen uit de vastgoedwereld, waarop ook burgemeester De Wever aanwezig was. Ik zou het zonde vinden als er geen discrete voorbereidende gesprekken meer kunnen plaatsvinden over stadsontwikkeling. Als een ontwikkelaar met een fantastisch maatschappelijk project naar een stadsbestuur trekt, kun je daar toch alleen maar gelukkig van worden? Waarom zou een architect zijn goede ideeën moeten oppotten tot er een wedstrijd wordt uitgeschreven? Nee, hij moet juist proactief werken, en zelf naar ontwikkelaars of beleidsmakers stappen. Soms kan dat beter onder de radar gebeuren. Welnu, dát heb ik de voorbije jaren gedaan.
Vertel.
Swinnen: Een van de projecten is een 300 meter lange brug over de Schelde, tussen de Waalsekaai en Linkeroever. De stad twijfelt al decennia of er een brug moet komen en waar.
Doelt u op dé voetgangersbrug, die bij de gemeenteraadsverkiezingen centraal zal staan in het N-VA-programma voor Antwerpen?
Swinnen: Anderhalf jaar geleden ben ik ongevraagd met een maquette naar een ontwikkelaar gestapt. Hij reageerde enthousiast. We hebben het project samen verder uitgewerkt, en hij heeft het bij het stadsbestuur aangekaart, zonder te melden wie de ontwerper was. Een paar weken later heeft het kabinet van de burgemeester een persmededeling uitgestuurd: er was mogelijk een plek gevonden voor een voetgangers- en fietsbrug; de realisatie ervan was een verkiezingsbelofte. Had men in Antwerpen geweten dat Peter Swinnen mee achter het idee van die brug zat, was de kans dat er iets van zou komen misschien heel klein geweest. (lachje)’
Dit artikel verschijnt woensdag 13 juni in Knack.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier