‘Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts stelt de invoering van de centrale toetsen voor als een kleine revolutie in het Vlaamse onderwijs’, schrijft Erwin Ooghe (KU Leuven). Hij plaatst een aantal kanttekeningen bij de plannen, en suggereert hoe er werk gemaakt kan worden van een waardevolle evolutie.
Vlaams minister van onderwijs Ben Weyts wil centrale toetsen voor Nederlands en wiskunde invoeren voor alle Vlaamse leerlingen. Het doel van deze centrale toetsen is de kwaliteit van ons onderwijs beter opvolgen en, waar nodig, bijsturen. Zo zullen de toetsresultaten teruggekoppeld worden naar de scholen. Ze krijgen daardoor waardevolle informatie over het niveau en de vooruitgang van hun leerlingen in vergelijking met ‘gelijkaardige’ leerlingen op andere scholen. De resultaten zullen ook ter beschikking staan van de onderwijsinspectie en onderwijsverstrekkers, bijvoorbeeld om relatief zwak presterende scholen te kunnen identificeren en begeleiden.
De toetsresultaten op schoolniveau zullen echter ook gerapporteerd worden aan derden zodat, bv., ouders deze informatie over schoolkwaliteit kunnen gebruiken om een geïnformeerde schoolkeuze te maken. Dit is misschien transparant, maar leidt onvermijdelijk ook tot meer competitie tussen scholen. Maar is meer competitie in ons onderwijs iets goeds? Een literatuuroverzicht op basis van gelijkaardige praktijken in het buitenland leert dat er beperkte voordelen zijn voor leerlingen, leerkrachten en ouders, maar toch ook heel wat nadelen (Ooghe, 2021).
Voor de leerlingen heeft de toegenomen competitie een positieve, maar beperkte impact op hun taal- en wiskundevaardigheden. De gemiddelde leerwinst komt ruwweg overeen met de vooruitgang die een leerling maakt gedurende één tiende van een schooljaar. Over de impact op de niet-cognitieve kennis en vaardigheden (zoals ‘leren leren’ en sociale vaardigheden) weten we niets. Er is ook geen duidelijke impact op een aantal uitkomsten op middellange termijn (zoals studievertraging, het aantal schoolverlaters en het aantal diploma’s middelbaar) en op lange termijn (zoals het aantal inschrijvingen in het hoger onderwijs, de slaagkans en het inkomen). Tot slot leidt het soms ook tot “teaching to the test“: leerlingen presteren beter op de centrale toetsen zelf, maar dit vertaalt zich vreemd genoeg niet in betere resultaten op andere toetsen die geen gevolgen inhouden voor scholen.
Scholen reageren op uiteenlopende manieren op een toename in competitie, met zowel gewenste als ongewenste neveneffecten. Ten eerste, een zwakkere schoolprestatie leidt soms tot meer uitgaven aan technologie, curriculumontwikkeling, training van leerkrachten, en remediëring van leerlingen. Ten tweede, het effect op het verloop van leerkrachten, directie en schoolraadleden is niet duidelijk. Ook het effect op de kwaliteit van het leerkrachtenkorps is ambigu. Leerkrachten zijn wel minder afwezig (wegens ziekte of persoonlijke redenen), maar rapporteren ook een lagere jobzekerheid. Ten derde, scholen zullen de verschillende kwaliteiten van hun leerkrachten strategisch aanwenden. Zo zijn er indicaties dat ‘betere’ leerkrachten grotere klassen krijgen of verschoven worden naar de jaren waarin er getest wordt. Of dat er meer lesuren gaan naar leerkrachten die gespecialiseerd zijn in de vakken die getest worden. Ten vierde, scholen verhogen hun toetsresultaten soms kunstmatig door cognitief zwakkere leerlingen uit te sluiten van de toetsen door een schorsing op de testdag zelf of een doorverwijzing naar het bijzonder onderwijs of studievertraging bij aanvang van het testjaar. Ten vijfde, meer competitie leidt soms tot heel extreme strategische gedragingen. Zo vindt één studie dat de calorische waarde van middagmalen op testdagen hoger is dan gebruikelijk en dat dit (enkel voor wiskunde) effectief leidt tot hogere testscores. Een andere studie vindt dat het aantal serieuze gevallen van testfraude toeneemt.
Ouders reageren op informatie over schoolkwaliteit op allerlei manieren. De meeste studies tonen aan dat een hogere schoolscore leidt tot meer inschrijvingen in de betreffende school. Een hogere schoolscore vertaalt zich ook in hogere vastgoedprijzen rondom de school, vooral in het middelbaar onderwijs. Deze prijsstijgingen spelen zich eerder af in het duurdere segment van de vastgoedmarkt en hangen samen met de verhuis van beter presterende leerlingen. Dit prijseffect kan wel afnemen na verloop van tijd.
De publieke rapportering van toetsresultaten op schoolniveau leidt tot meer competitie tussen scholen, met eerder beperkte voordelen en heel wat nadelen. Niet alleen de feiten dwingen ons tot deze conclusie, maar ook de theorie stelt dat competitie niet per se wenselijk is in elke sector. Onderwijs in het bijzonder wordt gekenmerkt door:
- Vele doelstellingen, die vaak vaag en moeilijk meetbaar zijn,
- Meerdere belanghebbenden (leerlingen, ouders, leerkrachten, directie, koepels) met hun eigen, soms uiteenlopende belangen die moeilijk aan te sturen zijn met eenvoudige prikkels,
- Meerdere periodes, van kleuter tot jongvolwassene, waarvoor een langetermijnvisie nodig is die doorkruist kan worden door kortetermijnprikkels,
- Intrinsiek gemotiveerde leerkrachten, die elke dag opnieuw met hun leerlingen aan de slag gaan, maar die hun intrinsieke motivatie deels dreigen te verliezen door externe prikkels.
Dit maakt dat onderwijs minder geschikt is om aan te sturen via competitieve prikkels.
Vlaams minister van onderwijs Ben Weyts stelt de invoering van de centrale toetsen voor als een kleine revolutie in het Vlaamse onderwijs. Wil de minister zijn kleine revolutie laten overgaan in een waardevolle evolutie, dan doet hij er goed aan om af te zien van de publieke rapportering van toetsresultaten op schoolniveau. Enkel zo kunnen de Vlaamse centrale toetsen op termijn uitgroeien tot een waardevol aanvullend instrument om onze onderwijskwaliteit op te volgen en, waar nodig, bij te sturen in het kader van interne kwaliteitszorg.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier