‘Verengelsing in onderwijs en onderzoek? Er is weinig reden tot paniek’
Wim Vandenbussche (VUB) reageert op het opiniestuk van Pierre Schoentjes en Yves T’Sjoen (UGent) over de verengelsing van het hoger onderwijs. ‘We hebben alle redenen om de meerwaarde van een meertalige aanpak te koesteren.’
Yves T’Sjoen en Pierre Schoentjes luiden de noodklok over de verengelsing van de universiteiten in Vlaanderen, en laken de verdrukking van anderstalige wetenschappelijke inzichten in onderwijs en onderzoek. Ze echoën daarmee een paniekerig discours dat gretig aftrek vindt in een franje van taalminnende activisten, politici en academici.
Wie de moeite doet om de beschikbare cijfers over taalkeuze en -gebruik in onze universiteiten wat grondiger te bekijken, ontwaart weinig reden tot paniek. Het aantal anderstalige opleidingen in Vlaanderen mag dan 3,11 en 23,63 procent bedragen voor bachelor- en masterleergangen, wat echt telt is het aantal studenten dat die opleidingen volgt. Dat vraagt wat meer opzoekwerk dan het overnemen van die eeuwig herhaalde percentages, maar toont dat er best wat hete lucht uit de discussie weg mag.
In Vlaanderen volgden ruim 1700 bachelorstudenten een anderstalige opleiding in het academiejaar 2015-2016. Dat was 0,9% van alle Vlaamse bachelorstudenten. Nul komma negen. Op masterniveau ging het om ongeveer 6300 studenten, een dikke 14% van alle Vlaamse masterstudenten. Tot zover de nood aan alertheid om Nederlandse toestanden te vermijden, waar 20% van de bachelor- en 60% van de masterprogramma’s eentalig Engels waren op datzelfde ogenblik.
Verengelsing in onderwijs en onderzoek? Er is weinig reden tot paniek.
Beslist goed om weten is ook wie die opleidingen volgt. De helft van zowel de bachelor- als masterstudenten in de anderstalige opleidingen zijn niet-Belgen. Die diversiteit in de aula’s is een absolute meerwaarde voor de Vlaamse studenten en docenten, al was het maar omdat ze je voortdurend dwingt tot het vernieuwen en in vraag stellen van oude leervormen en -gedachten. Dit lijkt ook te tonen dat het Vlaamse hoger onderwijs effectief slaagt in het aantrekken van buitenlandse studenten met die Engelstalige opleidingen, en dat er dus niet zomaar verengelst wordt omwille van anglomanie.
De parallelle Nederlandstalige opleidingen (waarin meer dan 96 % van de studenten Belg is) worden overigens geenszins gekannibaliseerd door de Engelstalige varianten; ook dat valt te leren uit die rapporten, en ook dat kan dus voor de nodige nuance zorgen.
Een van de vele relevante vragen die T’sjoen en Schoentjens evenwel niet stellen is deze: waarom dateren de meest recente cijfers over de anderstalige opleidingen in Vlaanderen van 2017-2018, en die over de precieze studentenaantallen in die programma’s van 2015-2016? Het rapport met die gegevens verscheen in 2018, maar sindsdien blijft de Vlaamse Overheid Oost-Indisch doof voor elke vraag naar recentere cijfers. We hollen in discussies als deze dus al vijf jaar achter de feiten aan. Nochtans leveren de Vlaamse universiteiten en hogescholen jaarlijks een keurig en gedetailleerd rapport af over alle taalverplichtingen die ze hebben, maar van het gebruikelijke samenvattende “Taalverslag” was er in 2019 en 2020 geen spoor. Toch opmerkelijk, na een Vlaams regeerakkoord dat zinderde en galmde van taalintenties, en na een debat over het meest recente onderwijsdecreet waarin de Minister van Onderwijs zijn taalminnende leeuw liet klauwen.
De Engelse taaldwang sluipt volgens T’Sjoen en Schoentjes ook op bepalende wijze het onderzoek binnen, en beschadigt daar het ecosysteem van de geesteswetenschappen. De druk in die vakgebieden om in het Engels te publiceren en ‘Anglo-Amerikaanse onderzoekskaders’ over te nemen zou stuitend zijn. De ‘algehele anglificering’ – enkel een geborneerde taalpurist zou van ‘verengelsing’ spreken – van studiegebieden zou bovendien het onderzoek in andere talen verdonkeremanen.
Wie iets afweet van overheidsfinanciering, weet dat het subsidiekalf eigenlijk elders gebonden ligt. Zonder al te technisch te worden: de jaarlijkse toelage van universiteiten in Vlaanderen wordt gedeeltelijk bepaald op basis van de wetenschappelijke publicaties van hun onderzoekers. Het aandeel van artikels in ‘A1-tijdschriften’ – een lijst van vooral Engelstalige toptijdschriften die door een commercieel bedrijf beheerd wordt – is daarin inderdaad aanzienlijk. Maar ook voor vakgebieden in vermeende verdrukking (zoals de taal- en letterkunde?) bestaan er effectief A1-titels die graag anderstalige bijdragen verwelkomen, voorwaar zelfs in het Nederlands en het Frans.
Vlaanderen heeft daarnaast in het bijzonder voor de geesteswetenschappen een eigen (en zeer meertalige) lijst opgesteld van kwalitatief hoogstaande tijdschriften en boekenreeksen. Publicaties in dat Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand tellen ook mee voor de universitaire subsidie – al mag het aandeel daarvan in de uiteindelijke berekening beslist hoger worden (en moeten koene taalstrijders dus misschien daarvoor duidelijk pleiten).
Er is dus, met andere woorden, geen enkele financiële reden waarom een geesteswetenschapper zijn of haar resultaten niet in een kwaliteitsvol anderstalig tijdschrift zou kunnen of mogen publiceren, de universiteit krijgt er wel degelijk centen voor. Vlaamse geesteswetenschappers zijn, wat dat betreft, ongeveer de best beschermde intellectuelen in Europa en omstreken. Een kniesoor zal altijd jammeren dat een buitenlander een stuk in het eertijds verheven Frans of Duits niet begrijpt, maar dat doet geen afbreuk aan de waardevolle en effectief bestaande bescherming van niet-Engelstalig wetenschapsproza in Vlaanderen.
En voor wie dan toch echt iets voor de geesteswetenschappen wil doen: hét grote probleem is het aandeel van ‘citaties’ in de financiering: de universiteiten krijgen ook centen op basis van hoe vaak een artikel geciteerd wordt in een reeks tijdschriften, en daar zitten gewoonweg zeer weinig titels tussen uit de humane en sociale wetenschappen tout court, nog los van de taalkwestie. Men weet dus welke strijdkreet te kiezen.
Wat het ’tekortschietende Engels’ van Vlaamse docenten betreft: hoezeer ik de vrees voor steenkolenengels deelde, vandaag blijkt 97,5% van alle docenten die in het Engels les geven een C1-taalattest op zak te hebben. Iedereen met enige kennis van de test weet dat die niet van de poes is, en dat onze universitaire taaltestcentra geen enkele toegeving doen op hun kwaliteitseisen. Die diensten hebben trouwens ook allemaal een kwaliteitsvol aanbod academisch Engels voor docenten en studenten.
Hoewel de plaats ontbreekt om de overige besognes van de auteurs te fileren, toch nog dit. Dat het evident zou zijn om technische opleidingen te verengelsen, terwijl in “sociale en humane wetenschappen bij voorkeur de meertaligheid regeert” getuigt van een bijzondere kijk op de aard van verschillende wetenschappelijke kunnen in de onderzoeksgemeenschap – alsof het hart van een bètawetenschapper uit noodlot eentaliger klopt dan dat van een alfamannetje of -vrouwtje. Dat universiteiten in de Lage Landen zich als lemmingen op de ‘Anglo-Amerikaanse onderzoekkaders’ zouden storten kan best een hoogst individuele emotie van de auteurs zijn, maar er is manifest geen gebrek aan voorbeelden van het tegendeel. En dat selectiecommissies ‘beslist in de Lage Landen’ de waarde van een ‘meertalig’ dossier per definitie ondergeschikt maken het ‘het Anglo-Amerikaanse model’ (zonder dat ook hier uitgelegd wordt wat dat concreet zou kunnen betekenen) is beunhazerij van een hogere orde.
Dat alles neemt uiteraard niet weg dat ik het minstens op een punt roerend eens ben met mijn collegae: de Vlaamse onderwijs- en onderzoekswereld heeft alle redenen om de meerwaarde van een meertalige aanpak te koesteren, en te passen voor ondoordachte en onnodige verengelsing. Heel wat feiten lijken erop te wijzen dat dat tot op heden ook het geval is en blijft.
Wim Vandenbussche is gewoon hoogleraar Nederlandse taalkunde en taalbeleidscoördinator aan de Vrije Universiteit Brussel; hij is ook bestuurslid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier