Veel vorm, weinig inhoud: de moeizame herbronningen van de politieke partijen
Alle Vlaamse beleidspartijen willen zichzelf hervormen. De druk is groot, want ze beseffen dat ze opnieuw aansluiting moeten vinden bij hun verloren kiezers. Die kijken intussen toe – afstandelijker en cynischer dan ooit tevoren. Valt de kloof nog te dichten?
‘Er is al geschreven dat een verkiezingsnederlaag de moeder is van de partijverandering’, zegt politoloog Pieter Moens van de vakgroep GASPAR aan de Universiteit Gent. Moens is gespecialiseerd in de organisatie van politieke partijen. De verloren stembusgang van 2019 lijkt inderdaad een goede verklaring voor wat vandaag gaande is bij de CD&V, de Open VLD en Vooruit, voorheen de SP.A. De Vlaamse christendemocraten (14,2 procent) en socialisten (10,7 procent) behaalden toen hun slechtste verkiezingsuitslag sinds de Eerste Wereldoorlog, de liberalen (13,6 procent) de slechtste sinds 1961.
‘Verkiezingen zijn essentieel’, zegt Moens: ‘Stemmen zorgen voor macht. Al was het jarenlang zo dat als een partij maar groot genoeg bleef, een beperkte verkiezingsnederlaag geen ramp hoefde te zijn. De ergste schok die de CVP/CD&V ooit heeft meegemaakt, was het besef in 1999 dat ze níét zou mogen meeregeren. Al kan er natuurlijk een moment komen dat een partij te klein dreigt te worden. Dat kan ook wegens demografische redenen. Het vaste kiezerspubliek van de CD&V en Vooruit is oud en sterft bij elke verkiezing een beetje meer uit. Als die partijen dus geen nieuwe kiezers overtuigen, leidt dat niet tot een electorale status quo maar tot een achteruitgang.’
Waarom hebben partijen hun maatschappelijke leiderschap verkwanseld? Omdat ze ideologische volgers zijn geworden.
Jos Geysels, voormalig politiek secretaris van Agalev
Vandaar dat de nieuwe voorzitters van de klassieke partijen in actie zijn gekomen. Conner Rousseau heeft de SP.A al omgedoopt in Vooruit, Joachim Coens schreef in december vorig jaar een ‘Kerstmanifest’ als wegwijzer voor zijn plannen met de CD&V, en ook Egbert Lachaert wil zijn Open VLD hervormen en omdopen: ‘Ons merk en logo kunnen wat meer rock-‘n-roll gebruiken.’
Om een partij met succes te vernieuwen, zijn er drie elementen nodig, zegt marketeer Fons Van Dyck: ‘Politieke partijen beschikken over drie hefbomen om de macht te grijpen. Ten eerste is er de inhoud, het beleid, het politieke programma. Ten tweede zijn er figuren om die inhoud op een geloofwaardige, authentieke manier in praktijk om te zetten: de politieke leiders. Ten derde is er de communicatie, de boodschap, de branding. Als een van die drie hapert, valt het kaartenhuisje in elkaar. Zonder leider valt er bijvoorbeeld geen boodschap over te brengen. In Nederland won Sigrid Kaag met D66 zelfs de verkiezingen met de slogan “Nieuw Leiderschap”.’
Bij de N-VA wordt sinds jaar en dag gegrapt over hun ‘Leider’, en die blijft onveranderd Bart De Wever. Afgelopen weekend heeft hij aangekondigd dat de N-VA in het najaar van 2023 nog eens een groot programmatorisch congres zal organiseren. Dat mocht ook wel, want de laatste soortgelijke bijeenkomst dateert al van 2014.
De groenen gaan veel complexlozer om met het leiderschap. Zowel voorzitter Meyrem Almaci als fractieleiders Björn Rzoska en Kristof Calvo waren in oktober 2020 kandidaat-minister. De achterban van Groen honoreerde van geen van de drie de vraag en koos voor Petra De Sutter en Tinne Van der Straeten. Zo heeft Groen vijf kopstukken in plaats van drie. Inmiddels wordt vicepremier De Sutter steeds meer gezien als de feitelijke politieke leider van de groenen.
Ook de drie traditionele beleidspartijen CD&V, Open VLD en Vooruit – ook wel de trado’s genoemd – zijn op zoek gegaan naar nieuwe gezichten. Open VLD-voorzitter Lachaert wedt logischerwijze op de nieuwe premier Alexander De Croo als de politieke leider van het hele land. Vooruit speelt ver boven zijn electorale gewicht door met Frank Vandenbroucke de politieke crisismanager van de covidepidemie te leveren. Diens comeback was niet alleen een huzarenstuk van voorzitter Rousseau, maar ook een gok: het is niet omdat de oorlog tegen corona (mogelijk) wordt gewonnen, dat de kiezer Vooruit daarvoor ook automatisch zal belonen.
Bidden
Bij de CD&V is het beeld onduidelijk. Voorzitter Coens zorgde met Vincent Van Peteghem en Annelies Verlinden als nieuwe ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken voor de broodnodige vernieuwing. Echte politieke ‘leiders’ zijn zij (nog) niet. De christendemocratische zwaargewichten zitten in de Vlaamse regering. Maar kunnen ze van daaruit wel het land ‘leiden’? Hilde Crevits, die al enkele jaren het feitelijke leiderschap van de CD&V wordt toegedicht, is Vlaams viceminister-president. Dat is een belangrijke functie, maar door de manier waarop de strijd tegen de coronacrisis wordt georganiseerd, zit ze (te) ver van de vergaderingen die erom doen. Net zoals minister van Welzijn Wouter Beke is ze niet aanwezig in het Overlegcomité. Alleen al daarom gaat er van de CD&V weinig politiek leiderschap uit: geen van de eigen zwaargewichten mag mee op het podium om de bevolking uit te leggen wat moet en mag.
Persoonlijk leiderschap volstaat nochtans niet, stelt voormalig groen politicus Jos Geysels: ‘Politici moeten toch nog iets willen zéggen over wat er echt toe doet? Ignacio Ramonet, de gewezen hoofdredacteur van Le Monde Diplomatique, vatte de situatie bij veel partijen als volgt samen: zij counteren “l’évacuation des idées” met ” l’apothéose de l’image”. Een sterk imago camoufleert het gebrek aan inhoud.’
Geysels herformuleert de vraag: ‘Waarom hebben partijen hun politieke en dus maatschappelijke leiderschap verkwanseld? Omdat ze ideologische volgers zijn geworden. Ze zijn gecapituleerd voor de markt. Er is geen enkele klassieke partij die nog wil tornen aan de zogenoemde economische wetmatigheden. Die hebben ze allemaal aanvaard, de ene al enthousiaster dan de andere. Juist daardoor zijn mensen zich minder gaan herkennen in die politieke partijen: die hebben de voorbije decennia te veel geaarzeld om de burgers te beschermen tegen de markt. Dat vacuüm werd opgevuld door populisten en extreemrechts, vandaar ook hun stemmenwinst. Omdat politici de markt heilig hebben verklaard.’
Geysels herinnert aan de sluiting van Renault Vilvoorde in 1997. ‘We konden in het Vlaams Parlement alleen maar bidden – zij het in profane vorm – dat het goed zou aflopen, want we hadden geen politieke middelen meer om dat bedrijf te dwingen op zijn beslissing terug te komen. Vandaag zien we toch hetzelfde? Wat heeft de Belgische regering en zelfs de hele Europese Unie eigenlijk te zeggen aan de hoofdkwartieren van de farmaceutische industrie? Niets. Onder grote druk van de publieke opinie hebben wij akkoorden afgesloten die ons overleveren aan de eigenaars van patenten. De democratisering van onze samenleving is nochtans een voorwaarde voor het overleven van ‘de politiek’, en dus van politieke partijen. Die taak kun je niet vervangen door een nieuwe naam en blitse communicatie.’
Het is niet juist om ervan uit te blijven gaan dat extreemrechts rekruteert bij de zogenaamde verliezers van de globalisering.
Politoloog Pieter Moens, UGent
Scheldwoord
Is dat dan ook het echte manco van de rebranding van de drie traditionele Vlaamse partijen: dat het voorlopig te veel om stijl en naam gaat en te weinig om inhoud en grondige strategische keuzes? Rousseau zal zich de naamsverandering van de SP.A in Vooruit wellicht anders hebben voorgesteld. Vooruit moet verwijzen naar een glorierijk verleden én naar een toekomst – het bijna gelijknamige voorbeeld van En Marche van Emmanuel Macron werkt blijkbaar inspirerend.
Rousseau had overigens goede redenen om af te willen van ‘SP.A’, een naam die te zeer is blijven kleven op de generatie van de zogenaamde Teletubbies. Intussen was SP.A een half scheldwoord geworden voor een generatie politici met een dubieuze moraal, ook in geldkwesties. Een aantal van hen deed destijds ook hard zijn best om Vandenbroucke uit de politiek te werken. Rousseau riep Vandenbroucke terug als minister van Sociale Zaken, Volksgezondheid en vicepremier: samen met de naamsverandering accentueerde zijn komst ook een inhoudelijke terugkeer naar het echte socialisme. De figuur van Vandenbroucke moet het beeld versterken van Vooruit als een sociale no-nonsensepartij, integer en onkreukbaar ook.
Door het uitlekken van een onderhandse deal met kunstencentrum Vooruit om de aanslepende ruzie over de naam te beslechten, is de reputatie van Rousseau bezoedeld geraakt. Het beeld is gewekt dat hij een mannetje is dat afspraken onder tafel maakt en met geld afkoopt. Dat is het tegengestelde van wat hij wilde en bedoelde.
Nog dramatischer is de vaststelling dat zelfs het kernpubliek van ‘de’ Vooruit amper te vinden is voor de vernieuwing van Rousseau. Je zou denken dat het de eerste cirkel vormt van ‘buitenstaanders’ die weer appetijt krijgen in een sociaaldemocratisch project. Blijkbaar is dat niet zo. Het lijkt nog erger gesteld met het Vlaamse socialisme dan gedacht.
Nostalgie
Net als Rousseau refereert CD&V- voorzitter Joachim Coens graag aan het eigen verleden. Zijn ‘Kerstmanifest’ van december 2020 was een knipoog naar het ‘Kerstprogramma’ dat CVP-voorzitter August De Schrijver op kerstdag 1945 voorstelde. Op het kaft stond de vraag waar het om gaat: ‘België moet weder opgebouwd worden. Wie zal de bouwmeester zijn?’ Dat werd dus de CVP. Gemeten naar het aantal premiers, ministers, burgemeesters en mandatarissen allerhande, en aan de sterkte van de verwante zuil en de bevriende sociale organisaties, heeft geen enkele partij in de voorbije zeventig jaar zo veel macht en invloed verworven als die Christelijke Volkspartij.
Maar de macht en invloed van de christendemocraten zijn al lang tanende. Als er niets gebeurt, dreigt de partij samen met de zuil én het onderwijsnet te kapseizen, zeker in een bijna volledig geseculariseerde samenleving als de onze. Daarom heeft Coens dus een manifest geschreven om zijn partij te vernieuwen zonder het verleden geweld aan te doen. Het lijkt soms een tekst à la recherche du temps perdu. Coens spoort CD&V’ers nog altijd aan om ‘mensen in buurten te laten leven waar ze zich thuis voelen, zich herkennen, waar ze Nederlands spreken, waar ze nog weten waar de kerk staat, waar de straat proper is, waar tradities gerespecteerd worden. Waar mensen zich goed voelen, respect krijgen en zich kunnen uitleven.’
Coens hertaalt de populaire CVP-slogan uit 1977 – ‘Omdat mensen belangrijk zijn’ – in het in zijn ogen veel hippere ‘Power to the People’. Dat is de titel van een lied van John Lennon en Plastic Ono Band, uit 1971. Jos Geysels: ‘Het is begrijpelijk dat mensen hunkeren naar de goede oude tijd, maar voor een politicus als Coens is het een gevaarlijk pad om te bewandelen: de politisering van de nostalgie. Als hij die weg opgaat, kan hij nooit winnen van identitaire partijen als de N-VA.’
Vakbondseisen
De oude breuklijnen, inclusief de sociaal-economische, stelt politoloog Moens, zijn vandaag niet meer allesbepalend om te verklaren wat er in de maatschappij gebeurt. ‘Er is een nieuwe breuklijn zichtbaar geworden, en die wint sterk aan belang ten opzichte van sociaal-economische of taalkundige verschillen. Het draait allemaal rond de open of de gesloten samenleving. Die discussie snijdt dwars door de bestaande partijen. Zeker in de traditionele partijen hebben verschillende mensen een andere kijk op de globalisering. En het is niet gemakkelijk om een bestaande visie fors bij te sturen. Partijen liggen vast aan een anker: ze kunnen wel een beetje naar links of rechts schommelen, maar als ze te ver doorschuiven naar één kant, verliezen ze een ander deel van hun electoraat.’
Dat is zeker het geval bij de sociaaldemocratie, vervolgt Moens. ‘Het klassieke verhaal is dat de sociaaldemocraten een electoraal probleem hebben omdat ze de arbeidersklasse verloren hebben aan extreemrechts. Dat beeld klopt niet meer, zo leert onderzoek. Het probleem van sociaaldemocratische partijen vandaag is dat ze te weinig aantrekkelijk zijn voor hoogopgeleide, progressieve jongeren. Net zoals het niet juist is om ervan uit te blijven gaan dat extreemrechts rekruteert bij de zogenaamde verliezers van de globalisering. Integendeel, de globalisering wordt vooral gevreesd door middenklassers met een lage opleiding die goed geboerd hebben. Zij zijn bang om hun zelf opgebouwde welvaart kwijt te spelen.’
De toekomst is aan nieuwe centrumpartijen. Op voorwaarde dat het centrum niet kleurloos is.
Fons Van Dyck, marketeer
En sociaaldemocraten die denken aantrekkelijker te worden bij jonge intellectuelen door bijvoorbeeld afstand te nemen klassieke vakbondsstandpunten, zouden ook wel eens van een koude kermis kunnen thuiskomen. Moens: ‘Vroeger was een universitair diploma een garantie voor een hoog inkomen, vandaag staat ”hoogopgeleid” niet meer gelijk aan ”rijk”. Sommige hoogopgeleiden kiezen bijvoorbeeld voor deeltijdse jobs. Progressieve hoogopgeleide jongeren gaan ook graag aan de slag in het onderwijs, de welzijns- en de gezondheidszorg of het wetenschappelijk onderzoek. Dat zijn vaak overheidssectoren, met lagere lonen dan in de privésector.’
Als een linkse partij dus denkt zichzelf een moderner imago te geven door bijvoorbeeld niet meer echt op te komen voor ‘de overheid’ of ‘de ambtenaren’, loopt ze het risico te vervreemden van een deel van haar potentiële achterban. Dan zie je inderdaad dat bij hogeropgeleiden een zekere aantrekkingskracht uitgaat van een partij als de PVDA, die de klassieke sociale vakbondseisen wel verdedigt. Ook federaal minister van Ambtenarenzaken Petra De Sutter lijkt die nieuwe sociale realiteit goed begrepen te hebben.
Beweging
Zeker in deze coronatijden kan een neutrale waarnemer niet om de vraag heen: kunnen regeringen en politieke partijen überhaupt nog wel goed doen? Het tempo van de vaccinatiecampagnes wordt bepaald door de capaciteit van farmaceutische multinationals, maar als het fout loopt, zijn politici de zondebok. Landen als Israël, Zuid-Korea, Singapore en zelfs China zouden het beter doen. Is er eigenlijk één Belg die liever in China zou wonen, of die de Chinese omgang met allerlei ‘vrijheden’ verkiest boven de onze? Waarom is er dan toch zo veel vijandschap tegen ‘de politiek’?
Waarom geloven we ook zo gemakkelijk zo veel clichés? De politiek zou met een ‘rekruteringsprobleem’ kampen en talentrijke jongeren zouden vooral níét meer voor de politiek kiezen. Waarvoor kiezen ze dan wel? Toch niet voor een loopbaan in het onderwijs – leerkrachten zouden ook niet meer zijn wat ze ooit geweest zijn – of een academische carrière – ook onze universiteiten kampen met een braindrain, toch? Voor het bedrijfsleven dan? Zijn onze banken de voorbije jaren bestuurd door onze knapste koppen, terwijl ze toch haast allemaal kopje-onder zijn gegaan of in handen zijn gekomen van buitenlandse groepen? Waar zijn ze dan, die hypergetalenteerde leiders die vroeger voor de politiek zouden hebben gekozen en nu ‘elders’ aan de slag zijn?
Ook al is hij al bijna twintig jaar niet meer actief als politicus, Jos Geysels gelooft rotsvast in het bestaansrecht van politieke partijen. ‘In elke parlementaire democratie zullen er verkozenen zijn die zich verenigen op basis van een programma. Hoed u dus voor mensen die het einde van de politiek aankondigen, en die als alternatief zelf een politieke beweging uit de grond willen stampen. Dat stelde ex-Unizo- topman Karel Van Eetvelt toch voor? Een beweging kan een partij worden, we hebben dat gezien met Podemos in Spanje of met de Vijfsterrenbeweging in Italië. Maar aan de kant willen blijven staan en toch het land besturen, dat is flauwekul.’
Maar het is niet omdat ‘partijen’ nodig zijn, dat elke partij daarom bestaansrecht heeft. Fons Van Dyck wijst erop dat partijen niet voor eeuwig zijn. ‘Ook gevestigde partijen kunnen ten onder gaan. Dat was in Italië het lot van regeringspartijen als de Democrazia Cristiana (DC) en de Partito Socialista Italiano (PSI). Die bestaan al dertig jaar niet meer. In het Verenigd Koninkrijk kon geen enkele partij op tegen de brexitbeweging.’
Realo’s
Tegelijk zijn politieke systemen behoorlijk veerkrachtig, houdt Van Dyck voor. ‘Macron heeft in Frankrijk bewezen dat het systeem zichzelf kan heruitvinden. De verkiezing van Joe Biden bewijst dat zelfs een oudgediende uit het establishment van de Democratische Partij president kan worden, als hij maar aansluiting vindt bij de nieuwe tijd.’
Vandaar dat Van Dyck zich wil wagen aan ‘een boude en misschien wel confronterende stelling: de politieke toekomst ligt in het centrum. In het nieuwe centrum.’ Hij verklaart zich nader: ‘Antisysteempartijen die de macht willen grijpen, moeten tonen dat ze in staat zijn om véél beter te doen dan 10, 15 procent, de score die nodig is om hen op de kaart te zetten. Om het spel echt te bepalen, moeten ze doorgroeien naar 30 procent. Zo’n cijfer is nu eenmaal nodig om de macht te grijpen en incontournable te worden, of het nu de Duitse parlements- en kanseliersverkiezingen zijn of die voor de Antwerpse gemeenteraad. Dus ook antisysteempartijen worden gedwongen om te verruimen en te verzachten. Bart De Wever heeft dat al lang begrepen. Vandaar dat hij de Vlaams-nationalistische kern heeft willen uitbreiden met eerder rechts-liberale figuren uit de economische wereld, zoals Philippe Muyters en Johan van Overtveldt. Alleen hebben zij wellicht niet gebracht wat De Wever had gehoopt. Of kijk naar wat vandaag in Nederland is gebeurd. Daar hebben VVD enD66 de verkiezingen gewonnen, dus een centrumrechtse en een centrumlinkse partij. Maar wel tweemaal centrum. Extreemrechtse politici als Geert Wilders en Thierry Baudet hebben wel stemmen behaald, maar wonnen de verkiezingen niet. En de verzamelde linkerzijde is er politiek machteloos.’
De coronacrisis heeft het besef doen groeien dat er wel degelijk een efficiënt en performant systeem nodig is om onze gezondheid en onze economie veilig te stellen, besluit Van Dyck. ‘Niet door terug te grijpen naar het verleden, maar door de uitdagingen van de toekomst aan te pakken, waaronder het klimaatprobleem. Biden heeft dat goed begrepen. Waarom zouden onuitgegeven formules als een Jamaica-coalitie – in Duitsland met christendemocraten, groenen en liberalen – niet het ‘nieuwe centrum’ kunnen zijn? Annalena Baerbock, de kandidaat-bondskanselier van de Duitse groenen, is een typische realo. De meeste Grünen zijn al lang verveld tot progressieve centrumpolitici. Daarom ook regeren ze mee in veel Duitse Länder. Je ziet het in alle democratieën: ooit radicale leiders die naar het centrum opschuiven. De rechts- liberale VVD van Mark Rutte pleit vandaag voor een sterke overheid. Boris Johnson had corona nodig om in te zien dat Groot-Brittannië nog altijd beter af is met een volwaardige National Health Service (NHS). En waarom zou een centrumpoliticus geen herkenbare politieke lijn mogen uitzetten? Rutte of Merkel zijn toch geen politici zonder profiel? De toekomst is dus aan nieuwe centrumpartijen. Op voorwaarde dat het centrum niet kleurloos is.’
Teletubbies
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier