Van Van Zeeland tot Patrick Janssens: de Macrons van de Belgische politiek
De Franse presidentskandidaat Emmanuel Macron heet een fenomeen te zijn. Een man die in geen tijd een eigen beweging opbouwt, in het centrum van het politieke spectrum nog wel. Toch zijn in de loop van de geschiedenis al vele halve en hele Macrons hem voorgegaan, ook in België.
Nauwelijks een jaar geleden, in april 2016, stichtte de toen 39-jarige Emmanuel Macron zijn beweging En marche!. Een paar maanden later verkocht hij al honderdduizenden exemplaren van zijn boek Révolution. Het is een merkwaardige titel voor een werkstuk van een man die gevormd werd in hét opleidingsinstituut voor de bestuurlijke en technocratische elite van zijn land, de ‘Ecole Nationale d’Administration’ (ENA). Als zogenaamde énarque diende Macron zowel de Rothschild Bank als kopstukken van de Parti Socialiste (PS). Hij noemt zich ‘progressief’ en ‘liberaal’, maar ‘geen socialist’. Hij doet niet aan politiek omwille van ideologie, macht of persoonlijke ambitie. Nee, hem gaat het om – het grote woord is eruit – het algemeen belang. Vandaar ook zijn gespannen verhouding met het klassieke systeem van politieke partijen dat per definitie verdeeldheid zaait, terwijl een beetje Macron vooral wil verenigen.
Nadat hij zijn eigen regering had opgeblazen, ging Tindemans oorlog voeren met zijn eigen partij
De eerste belangrijke politicus in België die zich ‘boven de partijen’ plaatste, was de christendemocraat Paul Van Zeeland (1893-1973). Net als Macron was Van Zeeland een hoogopgeleide technocraat: directeur bij de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid en vanaf 1934 vicegouverneur van de Nationale Bank. Ook in de vroege jaren dertig kampte het politieke bestel met een legitimiteitscrisis. Daarom trokken veel partijen zogenaamde ‘extraparlementairen’ aan. Die werden verondersteld op een meer deskundige manier aan politiek te doen dan de beroepspolitici of ‘politiekers’. De socialisten deden daarom een beroep op Hendrik De Man, en het Katholieke Blok – op aandringen van het hof en de Brusselse haute finance – op Paul Van Zeeland. In 1934 was hij al een tijdje minister ‘zonder portefeuille’, te vergelijken met een belangrijke raadgever die alle kabinetszittingen mag bijwonen. In 1935 werd hij gevraagd om zelf een regering te leiden, ook al was Van Zeeland nog nooit in het parlement verkozen. Hij vormde een ‘regering van nationale eenheid’ om – jawel – het algemeen belang beter te dienen en nam zowel De Man als de liberale bankier Max-Léo Gerard op in zijn kabinet. Zij namen inderdaad maatregelen waartoe een gewone coalitie minder snel zou durven over te gaan, zoals een spectaculaire devaluatie van de Belgische frank.
Net als vandaag werden de drie traditionele centrumpartijen uitgedaagd door radicale partijen: op links door de Communistische Partij en op rechts door Rex en het Vlaams-nationale VNV. Het politieke bestel daverde op zijn grondvesten toen Rex-leider Léon Degrelle in 1936 in kieskring Brussel tussentijdse verkiezingen uitlokte – toen kon dat nog. Als eerste minister nam Van Zeeland de handschoen op in wat zijn eerste maar ook zijn meest historische stembusslag zou worden. Net zoals de rechtsliberaal François Fillon en de socialist Benoît Hamon nu oproepen om Macron te steunen in de tweede ronde tegen de extreemrechtse Marine Le Pen, kreeg Van Zeeland destijds de steun van de katholieke partij, de socialisten en de liberalen. En zelfs van de communisten – een geste die neocommunist Jean-Luc Mélenchon vandaag niet wil herhalen. Met een kolossale 270.000 voorkeurstemmen verpulverde Van Zeeland niet alleen Léon Degrelle (niet eens 70.000 stemmen), hij redde ook het politieke systeem waarvan hij zelf niet eens echt deel uitmaakte.
Van Zeeland was in het interbellum dus de eerste politicus die de partijpolitiek oversteeg. Na de oorlog was dat type politicus lange tijd niet gewenst. Het waren de jaren die door socioloog Luc Huyse ‘de gewapende vrede’ werden genoemd: de verzuiling was sterker dan ooit en vanuit de verschansingen van de eigen levensbeschouwelijke groep werd met de anderen onderhandeld. Alles in het land werd geregeld door en binnen die partijen.
In Frankrijk was dat anders. Generaal Charles De Gaulle had in 1947 het ‘Rassemblement du peuple français’ (RPF) opgericht: geen partij, maar een beweging die ‘de kloof tussen links en rechts oversteeg’. In zijn kenmerkende verheven taal lanceerde De Gaulle een oproep aan ’tous les Français et les Françaises qui veulent s’unir à lui pour le salut commun’ – voor het algemeen welzijn of belang dus. De RPF deed het uitstekend bij de verkiezingen, maar slaagde er amper in om politieke macht te verwerven. In 1953 trok De Gaulle – die later nog wel opnieuw aan de macht zou komen – zich terug uit het openbare leven, ontbond zijn beweging en wijdde zich aan zijn memoires. De merkwaardige combinatie van electorale successen en politieke mislukkingen zal later ook in België bij een aantal Macronachtige figuren voorkomen.
Allemansvriend
In het hart van de grootste zuil van het land – de christendemocratische – was inmiddels de carrière begonnen van een man die relatief snel de eerste politieke ‘allemansvriend’ zou worden: Paul Vanden Boeynants (1919-2001). Als gediplomeerd keurslager was Vanden Boeynants allesbehalve een universiteitsprofessor of topambtenaar. Toch was hij een politiek beest: al op zijn 29e werd hij als CVP-PSC-Kamerlid verkozen. Vanden Boeynants was geen geboren christendemocraat, net zoals Macron geen geboren socialist is. Hij dacht er zelfs over om, naar het voorbeeld van Pierre Poujade in Frankrijk, een echte middenstandspartij te stichten, maar uiteindelijk kozen hij en zijn vaste vriendenkliek liever voor de veiligheid van een partij.
Vanden Boeynants was dus een uitdager van het ook toen als ‘corrupt’ versleten politieke systeem, maar gebruikte zelf alle mogelijke truken van de foor: hij stuurde zijn secretaris Georges Algoed en zijn pr-medewerker Pierre Jonnart begin jaren zestig naar de VS om daar de politieke campagnes te bestuderen. Het waren de Kennedy-jaren, en bij de Democraten gebruikten ze graag afkortingen: John Fitzgerald Kennedy werd JFK, en dus werd Vanden Boeynants gepresenteerd als VDB – al snel nam hij zo ook de telefoon op: ‘Hallo? Met VDB!’ Ze bestookten Brussel met de eerste echte barnumcampagnes, inclusief mooie meisjes om folders uit te delen. Reusachtige affiches tonen close-upfoto’s van Vanden Boeynants met daarbij alleen zijn initialen.
VDB had geen scrupules: in het voetbal supporterde hij voor Union Sint Gillis én voor Daring Brussel én voor Anderlecht. Hij kwam ermee weg. Hij presenteerde zichzelf als ‘l’homme du capital et du travail’ – volgens Vanden Boeynants was dat de perfecte definitie van een middenstander – en mikte op die manier op een links en een rechts publiek. En op iedereen daartussen. Toen in 1968 zijn eigen partij, de nog unitaire CVP-PSC, hem niet volgde in zijn plan om nog altijd met een tweetalige lijst in Brussel deel te nemen aan de verkiezingen, nam hij de vlucht naar voren met een eigen lijst – ‘VDB’ – waarop vervolgens haast alle christendemocratische kopstukken kwamen postvatten. Zijn slogan: ‘Het land heeft ons nodig’. Het leverde hem alleen in Brussel 116.007 naamstemmen op, toen een absoluut record. Hij werd partijvoorzitter, minister en zelfs eerste minister. Maar op nationaal niveau boerden de christendemocraten achteruit zolang Vanden Boeynants aan de touwtjes trok. Het persoonlijk belang was toch niet zo makkelijk te koppelen aan het algemeen belang.
Wellicht had Vanden Boeynants een tikje meer van Donald Trump dan van Emmanuel Macron. VDB schaamde er zich niet voor zijn zakenvrienden – parkingkoning Charly De Pauw, wapenfabrikant Roger Boas, zakenman Aldo Vastapane – mee te laten ‘genieten’ van zijn politieke macht. Op internationale reizen als minister zorgde VDB er altijd voor dat ook zijn eigen zaakjes behartigd werden. Het liep de spuigaten uit, en uiteindelijk werd VDB veroordeeld wegens belastingontduiking. De rechter noemde hem ‘een geboren, een verstokte en een onverbeterlijke fraudeur’.
Stevaert had een project ‘Pro’ voor ogen, net zoals ‘En Marche!’ een brede politieke beweging
Man van één miljoen
Toen VDB in de jaren zestig voorzitter was van de PSC-CVP, was zijn generatiegenoot Leo Tindemans (1922-2014) de nationale partijsecretaris. Tindemans was in alles de antipode van VDB. Toch zou de saaie, immer ernstige Tindemans nog populairder worden dan volksvriend VDB.
Zijn grote doorbraak komt er in 1974, nadat de tweede regering van de Waalse socialist Edmond Leburton was gevallen in een sfeer van scandalitis. CVP-voorzitter Wilfried Martens besloot zijn eigen mister proper naar voren te schuiven: Leo Tindemans, ook al was die zelf nog vicepremier geweest in de regering-Leburton. Maar net zoals Macron minister was in de regering van Manuel Valls en toch afstand nam van het politieke beleid van de voorbije jaren, zo presenteerde de CVP Tindemans als het alternatief voor een beleid waaraan hij zelf had meegewerkt. Zij het, net zoals Macron, met groeiende tegenzin.
Er kwam een affiche met alleen een foto van Tindemans, niet eens zijn naam en al helemaal geen initialen, gewoon een slogan: ‘Met deze man wordt het anders’. In zijn memoires legde Leo Tindemans uit: ‘Ik vond de slogan wat te sterk en niet ongevaarlijk wegens de verwachtingen die hij creëerde, maar ik heb mij uiteindelijk neergelegd bij de wensen van het campagneteam. Men overtuigde mij ervan dat de bevolking de schandaallucht die rond de regering-Leburton hing beu was, en dat ze snakte naar “een ernstige politicus met propere handen”.’
In Antwerpen behaalde Leo Tindemans 82.000 voorkeurstemmen, procentueel gezien méér dan VDB in Brussel in 1968. In 1977 (met de slogan: ‘Méér dan ooit Tindemans’) steeg dat zelfs tot meer dan 134.000, in 1978 (‘Op ons kunt ge rekenen’) tot 138.000. Bij de Europese verkiezingen in 1979 haalde hij zelfs 983.000 voorkeurstemmen – de ‘Man van één miljoen’, maakte de CVP-bevriende pers ervan – nog altijd een absoluut record. En anders dan bij VDB ging in de jaren zeventig de CVP weer vooruit, en fors, zelfs tot meer dan 43 procent.
Tindemans leidde tussen 1974 en 1978 twee regeringen, die zowel sociaaleconomisch als communautair voor grote uitdagingen stonden, maar er bijna niets van bakten. Het is het drama van een man die aankondigt dat hij een politiek met schone handen wil voeren, die daarmee ook massaal veel stemmen wegkaapt, maar uiteindelijk tot de vaststelling komt dat je niets bereikt als je de handen niet vuil durft te maken. Zoals De Gaulle reeg Tindemans electorale successen even gemakkelijk aan elkaar als politieke mislukkingen.
Dat kwam ook omdat hij als regeringsleider op voet van oorlog begon te leven met de verzamelde partijvoorzitters van zijn eigen meerderheid. Tindemans vond dat ze een ‘junta’ vormden, een tegenmacht tegen zijn gezag als premier. De bom barstte op 11 oktober 1978 toen hij op de tribune van de Kamer, live op televisie, het einde van zijn regering aankondigde – hij had niet één regeringslid, niet één voorzitter of partijgenoot geconsulteerd: ‘Voor mij is er maar één conclusie, ik ga van deze tribune weg, ik ga naar de koning en ik bied het ontslag van de regering aan.’ En weg was hij, naar Boudewijn in Laken. Die wist ook van niets.
Nadat hij zijn eigen regering had opgeblazen, ging Tindemans oorlog voeren met zijn eigen partij. Met alle gevolgen van dien: na zijn voorzitterschap leed de CVP in 1981 de grootste nederlaag uit haar bestaan en viel ze in één klap terug van 43,5 naar 32 procent van de stemmen. Het oude niveau werd sindsdien nooit meer bereikt. Tindemans had zijn eigen erfenis verkwanseld.
Na Tindemans kwamen er nog wel politici die honderdduizenden stemmen behaalden, zeker toen tussen 1995 en 2011 voor de Senaat gestemd kon worden op een lijst voor heel Vlaanderen – Jean-Luc Dehaene (562.000 in 1999), Yves Leterme (796.000 in 2007), Bart De Wever (785.000 in 2011) – maar hun aanpak en hun stijl waren fundamenteel anders. Zeker, ook Dehaene profileerde zich als een man boven het gewoel – ‘De tocht is moeilijk, de gids ervaren’ – maar hij was en bleef wel de primus inter pares: de eerste der politici. Yves Leterme en Bart De Wever waren allesbehalve ‘verbindende’ figuren. Ze behaalden hun stemmen juist omdat ze verdeelden: Leterme was de man tégen Paars, en ook tegen de Franstaligen, Bart De Wever is de man tégen België, tégen de socialisten, en ook tégen wie zich volgens hem buiten de samenleving plaatst – vandaar zijn afkeer voor Patrick Janssens’ slogan ‘’t Stad is van iedereen.’ Antwerpen is níét van iedereen, heeft De Wever herhaaldelijk gezegd.
Antwerpse Macron
Patrick Janssens was een Antwerpse Macron in his own right, een man die in 2006 zijn partij totaal onverwachts naar 35 procent stuwde. Of beter gezegd, zijn lijst, want op de verkiezingsaffiches was elke verwijzing naar de SP.A verdwenen, inbegrepen de rode kleur. Reclameman Janssens was eigenlijk nooit een socialist geweest, misschien zelfs niet eens een sociaaldemocraat, zeggen zijn oude partijgenoten vandaag, hij was in de eerste plaats een bestuurder. Ideologie en politiek hadden plaatsgemaakt voor de combinatie beleid en marketing. Als burgemeester mikte hij ook in 2012 resoluut op ‘de Antwerpenaar’ en koos voor een ‘Stadslijst’ van SP.A en CD&V. Maar de SP.A-voorzitter die links de rug toekeerde, werd verslagen door een uitdager die hem wel degelijk wist te framen als ‘een socialist’.
Janssens had zijn mosterd gehaald bij zijn generatiegenoot Steve Stevaert (1954-2015). Stevaert was naar eigen zeggen ook geen klassieke politicus maar een cafébaas – dat was de VDB in hem. Stevaert deed in zijn geheel eigen stijl aan Macronachtige politiek. Zijn favoriete oneliner was: ‘Heel Vlaanderen zit vol socialisten, alleen weten ze het zelf nog niet.’ Stevaert was een politicus voor wie ‘verbinden’ de eerste opdracht was van de politiek. Vandaar ook dat hij het gevecht met extreemrechts liever uit de weg ging. In zijn jargon: ‘Je moet het gat in de haag niet groter maken.’
In 1994 werd Stevaert burgemeester van Hasselt aan het hoofd van een rood-groene coalitie. In 2000 haalde hij in zijn stad een absolute meerderheid met een rood-groene kartellijst. Toch nam hij de andere partijen (behalve het VB) mee in een college – dus een meerderheid van iedereen, zonder oppositie (behalve het VB). En na twee jaar gaven zelfs de Hasseltse VB’ers er de brui aan: ‘Er is hier toch niets om tegen te protesteren.’ Dat is méér Macron dan de echte Macron zich kan voorstellen.
Reclameman Janssens was eigenlijk nooit een socialist geweest, misschien zelfs niet eens een sociaaldemocraat, zeggen zijn oude partijgenoten vandaag
Stevaert extrapoleerde zijn Hasseltse ervaringen naar Vlaanderen. Hij sloot een kartel tussen de SP.A en Spirit en voerde een beleid dat ‘goed was voor de mensen’. Het legde zijn SP.A-Spirit in 2003 geen windeieren: dat klom tot boven 23 procent, terwijl Agalev de kiesdrempel niet haalt. Stevaert mislukte daarna evenwel in zijn pogingen om Agalev te laten samengaan met de Vlaamse socialisten. Hij noemde het de grootste mislukking uit zijn politieke carrière. Want hij geloofde er echt in. Hij had zelfs een project ‘Pro’ voor ogen, waar de SP.A onderdeel zou worden van een groter geheel, geen kartel meer, maar net zoals En Marche! een brede politieke beweging. Die moest progressief én positief zijn – vandaar Pro – en zou mensen samenbrengen die zich wilden inzetten voor de goede zaak en het algemeen belang.
Stevaert nam in 2005 onverwachts ontslag als partijvoorzitter. Johan Vande Lanotte volgde hem op en kieperde ‘Pro’ de vuilbak in. ‘De ideeën en aanpak van de ene werken daarom niet voor een andere’, was zijn commentaar. Tot Vande Lanotte als burgemeester van Oostende een paar maanden later uitlegde dat hij in zijn stad niet meer met de socialistische vlag naar de kiezer wilde, maar streefde naar een open stadslijst zonder echte politici – behalve hijzelf, natuurlijk. Het is een variant op de aloude ‘Lijst van de burgemeester’, en dat was eigenlijk het concept dat Stevaert ook voor Vlaanderen wilde verkopen: een brede beleidslijst van min of meer verwante zielen. ‘Pro’ was een nooit gerealiseerde voorafname op het project waarvoor Macron vandaag Frankrijk warm wil krijgen.
Het is ook niet toevallig dat zo veel initiatieven daartoe vroeger uit christendemocratische en nu uit socialistische of sociaaldemocratische hoek komen. De christendemocraten beleefden hun identiteitscrisis toen zij in de jaren zestig en zeventig geconfronteerd werden met de secularisering van de samenleving. Zij voelden aan dat het niet meer volstond om te zwaaien met de kerkelijke leer of indruk te maken met de macht van de katholieke zuil. Daarom zetten ze in op persoonlijkheden: de volkse VDB, de integere Leo Tindemans, welhaast zuiverder dan de paus.
Grote avonturen
Vandaag voelen vooral de sociaaldemocraten aan dat de oude invulling van hun ideologie en de beproefde politieke praxis niet meer voldoen. Waar Stevaert nog de illusie had dat ‘Vlaanderen vol socialisten’ zat, hopen zijn opvolgers dat er in Vlaanderen veel mensen zijn die ongeveer hetzelfde denken en willen als zijzelf: een redelijk faire samenleving, met voldoende kansen om het te maken en genoeg sociale bescherming om bij tegenslag niet in miserie te moeten leven. En liefst met hén aan de knoppen van het bestuur. Zoals Caroline Gennez het ooit uitdrukte: ‘Wij zijn de partij voor de gewone mensen, met gewone dromen.’ Dat klopt helemaal, en daar is niets oneerbaars aan. Maar het verkoopt natuurlijk niet. Alleen een natuurtalent als Stevaert kon munt slaan uit zijn imago van ‘gewone jongen’. Zeker in deze Trumptijden mag – móét – het spannender, nieuwer, blitser. ‘Met deze man wordt het anders’, beloofde Tindemans, terwijl zijn kiespubliek bestond uit de brede massa Vlamingen die vooral wilden behouden wat er was. En marche!, zegt Macron vandaag, ook al wil hij níét dat Frankrijk zich aan grote avonturen waagt. Panta rhei: alles beweegt, en dus vloeit alles altijd ook weer terug.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier