Van San Francisco tot Bilzen: portret van de hippiegeneratie
Deze zomer wordt alom de Summer of Love uit 1967 herdacht. Voor de ene het moment dat de westerse cultuur definitief wegzakte in een roes van drugs en pacifistisch hippiegezwatel, voor de andere de laatste echt radicale poging om een alternatief te bedenken voor het lege materialisme en militarisme. Vijftig jaar en vele oorlogen en crisissen later lijken de posities niet wezenlijk veranderd.
Grote verhalen beheersten de krantenkoppen in de zomer van 1967 en de Summer of Love van de hippies hoorde daar niet bij. Bovenal was er natuurlijk de oorlog in Vietnam. Een half miljoen Amerikaanse soldaten bleek niet in staat de vijand klein te krijgen. In augustus besefte president Lyndon B. Johnson dat een extra belasting van 10 procent nodig zou zijn om de operatie te financieren. Voor het eerst gaf een meerderheid van de Amerikanen aan dat de interventie een vergissing was geweest. Dertienduizend Amerikanen waren al gesneuveld en waarom eigenlijk?
Ook het Midden-Oosten stond in brand. De Zesdaagse Oorlog in juni vernederde de Arabische wereld en leidde tot de Israëlische bezetting van gebieden die tot vandaag betwist worden.
En dan voltrok zich in de VS nog de Long Hot Summer. In niet minder dan 159 steden sloeg de vlam in de pan. Vooral de dagenlange plunderingen, brandstichtingen en vuurgevechten in juli in Newark en Detroit trokken veel internationale aandacht. Meer dan zeventig dodelijke, vrijwel altijd zwarte slachtoffers, binnensteden die eruitzagen als gebombardeerde oorlogszones, alleen al in Detroit meer dan 2500 verwoeste winkels – dit was het ergste binnenlandse geweld sinds de Burgeroorlog. Wie het in dit klimaat nog over de Summer of Love had, moest wel heel diep in de Afghaanse rookwaren zijn gedoken.
‘Als politici LSD zouden nemen, zou er geen oorlog, armoede of hongersnood meer zijn’, verklaarde ideale schoonzoon Paul McCartney
Maar dat was natuurlijk het hele punt. Elke maand werden er meer dan dertigduizend jongens opgeroepen voor Vietnam. Vluchten – naar Canada of naar een chemische droomwereld – leek de enige uitweg. Al zag lang niet iedereen dat zo.
‘Het was een land waar doorlopend gezinnen verdwenen, een stel ongedekte cheques en aanslagbiljetten achter zich aan slepend’, stelde auteur Joan Didion vast in die zomer van 1967. ‘Adolescenten zwierven van stad tot kapotte stad, zowel hun verleden als hun toekomst van zich afwerpend zoals slangen doen met hun huid, kinderen die nooit de spelletjes bijgebracht waren die de samenleving samenhielden en die deze nu ook niet meer zouden leren.’ Een openlijke revolutie was het niet en evenmin lagen de inwoners onder vijandelijk vuur, maar een ‘sociale aderlating’ voltrok zich desondanks in Amerika en op geen plek, aldus Didion, was die zo zichtbaar als in San Francisco.
Haight-Ashbury
Van die stad en meer bepaald van de wijk Haight-Ashbury ging een merkwaardige lokroep uit. Zo’n tienduizend vroege twintigers en in toenemende mate tieners die waren weggelopen van huis waren in het al snel ‘Hashbury’ gedoopte kwartier neergestreken. Het stadsbestuur hield intussen zijn hart vast. Vijftig- tot wel tweehonderdduizend nieuwelingen zouden van plan zijn naar San Francisco te verhuizen zodra het schooljaar voorbij was. Time schatte het aantal zelfverklaarde hippies intussen op 300.000, vrijwel allen wit en uit de middenklasse. Ze waren hun levens beu en hoopten op een nieuw bestaan. De taal van die tijd drukte het krachtig uit. Dit waren drop-outs, jongeren die niet meer wilden meespelen en in commune met gelijkgestemden de maatschappij de rug toekeerden.
Deze episode zou de geschiedenis ingaan als de Summer of Love, maar bij nochtans sympathiserende waarnemers als Didion en Hunter S. Thompson begon ze met een diepgevoeld besef van een beangstigende crisis. In de media werd dat gevoel extra aangezet met verhalen over bandeloos gedrag en niet alleen illegaal maar ook gevaarlijk drugsgebruik. Later zou de Summer of Love gelden als het hoogfeest van de hippies, vreedzame, blootsvoetse en principieel positief gestemde bloemenkinderen die geen vlieg kwaad deden. De meeste waarnemers toen zagen er echter een zoveelste incarnatie van de Beats, de nozems, de mods of de provo’s in – probleemjongeren die een gevaar vormden voor de maatschappij.
Anders dan de nozems uit de late jaren vijftig en vroege jaren zestig gingen de hippies zich niet te buiten aan kleine criminaliteit en reden ze geen oude vrouwtjes van hun sokken. Meer nog: Hunter S. Thompson, die zelf jarenlang in Haight-Ashbury had gewoond, viel het op dat de wijk sinds de massale instroom van hippies veel veiliger was geworden. Doordat de hippies vooral met zichzelf bezig waren en – anders dan de rebellen uit het naburige Berkeley – allesbehalve revolutionaire plannen smeedden, leken ze ook veel minder een directe bedreiging voor de samenleving. Wie had er eigenlijk last van dat een stel jongeren niet meer wilde meespelen? Amerika was toch het land van de vrijheid – gold dat dan niet voor hen? De afwijzende reacties op de hippies vertelden dus net zo veel over de afwijzers als over de afgewezenen. Misschien namen de hippies wel te veel vrijheid, demonstreerden ze daarmee dat de gemiddelde burger eigenlijk helemaal niet zo vrij was.
Het relaas van Didion toonde vooral de achterkant van deze idylle, de vaak ontstellende onwetendheid van hippies die in een gesprek veelal niet verder kwamen dan gestamelde clichés, meer gevoed door paranoia dan door eigen ervaringen of inzichten. Ze leefden zo met het hoofd in hun eigen paddenstoelwolk dat ze niet eens beseften wanneer ze zichzelf tegenspraken, zoals wanneer eentje het ene moment de lof zingt van wat detergent met vuil kan doen als je aan het afwassen bent – “dat is een echte trip” – en haar vriendje vervolgens een pleidooi houdt voor een volstrekt organisch bestaan.
Toch raakte ook Didion ervan overtuigd dat hier veel meer op het spel stond dan de drugsexcessen van materieel al te verwende babyboomers: ‘Wat we hier zagen, was een wanhopige poging van een handvol hiertoe pathetisch slecht toegeruste kinderen om in een sociaal vacuüm een gemeenschap tot stand te brengen.’ Een nogal paternalistisch oordeel van iemand die nauwelijks een halve generatie ouder was, maar in dit klimaat maakte dat een wereld van verschil. In al hun naïeve contradicties en politieke ignorantie vormden de hippies dus wel degelijk een tegencultuur. In een samenleving die door consumentisme, doorgedreven individualisme, oorlogsretoriek en een gebrek aan zichtbare en geloofwaardige waarden van binnenuit was uitgehold, probeerden zij ondanks hun schijnbare narcisme inderdaad opnieuw te onderzoeken wat ‘samen’ en ‘gemeenschap’ konden betekenen.
‘Wie denkt dat dit alleen maar over drugs gaat, heeft zijn hoofd in een zak’, bezwoer een psychiater uit San Francisco Didion. ‘Het betreft hier een volstrekt romantische sociale beweging, zoals die zich altijd voordoet wanneer er een echte sociale crisis is. De thema’s zijn altijd dezelfde. Een verlangen naar onschuld. Het aanroepen van oudere vormen van autoriteit en controle. De mysteries van het bloed. Een hang naar het transcendente, naar zuivering.’ Dat laatste bedoelde hij overigens niet als een relativering. Dit kon wel degelijk het begin van een echte revolutie blijken waarbij ondanks alle pacifistisch geprevel geweld niet uitgesloten kon worden. De Pravda was het niet met hem oneens: deze hippies waren echte revolutionairen, niet uit op de vernietiging maar op de transformatie van de VS. Anders dan de Beatniks lijken zij niet het gevoel te hebben dat een atoomoorlog onafwendbaar is, schreef de Sovjetkrant instemmend.
Lucy in the Sky With Diamonds
Dat media en burgers de beweging niettemin gelijkstelden aan drugs kwam natuurlijk niet uit de lucht gevallen. Wat in de vroege jaren van de Beats, Timothy Leary en Ken Kesey nog volstrekt perifeer was geweest, was via de popcultuur in korte tijd zo alomtegenwoordig geworden dat het niet zo vreemd was dat ouders nu vreesden dat hun kinderen massaal hun idolen zouden gaan imiteren. Zoals zo vaak in deze jaren bleken The Beatles de aanjagers te zijn. Hun op 1 juni 1967 uitgebrachte lp Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band werd niet alleen onthaald als het grootste meesterwerk uit de geschiedenis van de populaire muziek (‘Na Beethoven en Bach …The Beatles’, kopte Humo en dat deed het blad niet alleen voor de alliteratie), al gauw gold het ook als een conceptalbum over drugs. De BBC verbood ‘A Day in the Life’ omdat het ‘een permissieve houding tegenover druggebruik zou kunnen aanmoedigen’ en ‘Lucy in the Sky With Diamonds’ werd in de ban gedaan omdat de initialen van de titel lsd spelden.
Wie met de trein in Bilzen arriveerde, werd in een grote Love-optocht door een doedelzakspelende Wannes Van de Velde naar het festivalterrein gebracht.
De commotie nam uiteraard niet af toen ideale schoonzoon Paul McCartney in interviews aangaf dat lsd hem een ‘unieke ervaring’ had bezorgd, ‘een wonderlijk gevoel van openbaring en relativiteit’. Het middel had zijn geest verruimd en hij leek ervan uit te gaan dat een superieur mensenbrein nu voor het grijpen lag. De kunstenaars waren hierin dan misschien wel de voorlopers, uiteindelijk was het aan anderen om de wereldproblemen op te lossen: ‘Als politici lsd zouden nemen, zou er geen oorlog, armoede of hongersnood meer zijn.’ Dit moest vooral niet begrepen worden als een aansporing voor hun fans, maar erg afschrikwekkend klonk het natuurlijk evenmin.
De lsd-controverse en Didions klassiek geworden opstel over de hippies deden in het culturele geheugen de gedachte postvatten dat intussen alle jongeren aan de lsd zaten, maar dat was allerminst het geval. Zelfs bij Amerikaanse studenten zou in 1967 nauwelijks 1 procent ervaring hebben gehad met deze drug. Maar dat het hippiedom een ruim appeal had, mocht duidelijk zijn. Eind juni hadden The Beatles in de eerste live satellietuitzending uit de geschiedenis ‘All You Need is Love’ aan de wereld voorgesteld: van Argentinië tot Zimbabwe werd het een megahit. Maar in dit geval leek het alsof de grootste band ter wereld eerder de trend volgde dan zette. Vertegenwoordigers van de muziekindustrie rapporteerden al eerder dat tot in het conservatieve Midden-Westen radiozenders vroegen om groovy liedjes vol bloemen en liefde. Simon & Garfunkels ‘The 59th Street Bridge Song (Feelin’ Groovy)’ deed het in de versie van Harpers Bizarre uitstekend en ‘Groovin” van The Young Rascals en het van aanstekelijk geluk overlopende ‘Happy Together’ van The Turtles scoorden, ook internationaal, nog veel beter. Billboard had echter goed ingeschat dat ‘San Francisco’ van Scott McKenzie de ware klassieker van deze Flower Powerzomer zou worden. Van Australië tot Zweden en van Polen tot Maleisië beaamden tieners dat een bloem in het haar bij de nieuwe generatie hoorde en dat ook zij ‘people in motion’ waren, ook al zouden ze het zelf nooit tot in Haight-Ashbury schoppen.
De soundtrack van de tegencultuur was dus al meteen mainstream geworden. Tegen de cultuurindustrie kon niemand op en dus kon je er maar beter gebruik van maken. Dat leek ook de gedachte van John Phillips van The Mama’s and the Papa’s te zijn geweest toen hij ‘San Francisco’ schreef, niet alleen om het themalied van de Summer of Love te worden, maar eigenlijk als één lange radiojingle en commercial voor het evenement dat hij aan het opzetten was. Honderd mijl ten zuiden van San Francisco zou van 16 tot 18 juni het Monterey International Pop Festival plaatsvinden – vaak het eerste popfestival uit de geschiedenis genoemd.
‘Liefde, bloemen en muziek’ was het motto en om het goede voorbeeld te geven liet de organisatie 100.000 orchideeën invliegen vanuit Hawaï. Naar schatting 200.000 bezoekers zorgden voor de liefde. Zelfs de lokale politiechef werd erdoor bedwelmd. Op zaterdagmiddag zou hij de helft van zijn agenten naar huis hebben gestuurd. De door Otis Redding ‘The Love Crowd’ gedoopten maakten hun naam helemaal waar. Dat de artiesten gratis optraden en de volledige winst naar liefdadigheid ging, maakte het plaatje compleet. De ‘perfecte pastorale’ zou Robert Christgau het festival noemen in Esquire en daarmee leek de notoir knorrige rockcriticus de nagel op de kop te hebben geslagen. Maar wat dan met The Who en Jimi Hendrix, die er met veel bombarie hun gitaren hadden vernietigd? Onder die laag bloemen sudderen blijkbaar toch nog andere emoties.
Terwijl in de VS geduldig overleg met wantrouwige overheden nodig was geweest om het festival op poten te zetten, was het in Nederland zowaar de stad Amsterdam zelf die de jongeren voorzag van een grootse Love-In. De jongerencultuur werd nu onderdeel van stedelijk overleg en raakte daarmee onvermijdelijk verpolderd. Voortaan zouden niet langer provo’s maar ambtenaren en commercieel handelende Hitweek-adepten de verbeelding uitdragen.
Hai in de Rai
De Love-In Hai in de Rai bezegelde op 11 augustus deze ontwikkeling. De naam was een geniaal compromis: bureaucraten konden die ‘Hai’ verkopen als ‘Hi’ – een Engelse en dus jeugdige manier om iedereen te verwelkomen – terwijl de hippies natuurlijk wisten dat het hier een door drugs opgewekte ‘high’ betrof. Het welwillend liberale Algemeen Handelsblad gaf na afloop niettemin aan dat de culturele revolutie nu van overheidswege geneutraliseerd leek: ‘Bloemenkransen om het hoofd, batterijlampjes tussen de ogen, felbeschilderde gezichten, blazend op feesttoetertjes en blokfluiten, kinderrateltjes ronddraaiend, uitgedost in fantasierijke, extravagante kleren, doen de Amsterdamse hippies lief mee met het grote spel van de gemeente. Af en toe barsten ze uit in spontane erediensten, in grote groepen wild dansend en monotone gezangen zingend rond een gestencild briefje of in stil gebed neerzittend bij de voeten van een doodstil op de grond uitgestrekte jongen, die zijn bovenlijf ontbloot heeft en wiens buik als altaar dient.’ De organisatoren zelf waren in de wolken. Hitweek noemde dit ‘bie-lief festival’ op de voorpagina een ‘groot sukses’. De bands hadden voor vrijwel geen geld opgetreden om te bewijzen dat grote samenkomsten van – in dit geval bijna 8000 – jongeren niet tot chaos en vernielzucht hoefden te leiden. De gemeente sprak dat niet langer tegen, maar toonde zich nog niet altijd even daadkrachtig. Ze wees de Vrije Gemeentekerk aan het Leidseplein aan de jeugd toe, maar toen de deur behalve op vrijdag voor het Kosmies Ontspannings Sentrum ‘Provadya?’ op slot bleef, besloot een stel hippies na een love in in het Vondelpark de kerk te kraken. Al snel kwamen er toch weer bullenpezen aan te pas en leek de boel te escaleren, maar niet heel veel later ontstond op die plek dan toch Paradiso – tot vandaag een van de belangrijkste poppodia van West-Europa.
Popdorp Bilzen
Zover was men in België nog niet, maar twee weken na Hai in de Rai kondigde het tijdschrift Humo aan tijdens het jaarlijkse Jazz Bilzen festival één dag volledig in het teken van de Flower Power te willen zetten. Om meteen in de sfeer te komen, had het blad, zo beweerde het althans, rozenparfum door de inkt gemengd van het weekblad waarin deze blijde gebeurtenis werd aangekondigd. De ‘grote beat-happening’ Liever Lief was voor Humo duidelijk een reclamestunt, maar frasen als ‘Alles wat modern is en nieuw kun je eindelijk zélf meemaken!’ suggereerden dat er misschien nog wel wat meer op het spel stond dan naamsbekendheid voor het organiserende tijdschrift. Deze Love-in leek de ideale tussenspurt voor een land dat in de grote race van de moderniteit niet noodzakelijk altijd op de eerste rij meedeed. Waar de jeugdcultuur tot dan ofwel controversieel was (Elvis, nozems) of zich vooral in de beslotenheid van huiskamer of danszaal afspeelde (Twist) of in het buitenland (The Beatles) bood de Flower Power het ideale vehikel om de veeleer afwachtende of conservatieve goegemeente mee te krijgen. Want wie kon er nu tegen bloemen of de liefde zijn? De organisatoren maakten duidelijk dat dit om veel meer ging dan het promoten van nieuwe, luide muziek. Op 25 augustus zou het Limburgse Bilzen in zijn geheel omgetoverd worden tot een ‘popdorp’. De bomen werden in fluorescerende kleuren gespoten en ook de straten en de lichamen van wie zich aandiende zouden worden beschilderd. De 35.000 aangevoerde bloemen versierden niet alleen het festivalterrein, maar werden ook uitgedeeld aan bejaarde inwoners die, de zomerse tradities getrouw, op stoelen voor hun eigen huis zaten te breien of keuvelen. In ruil moesten ze dan wel de invasie van hun dorp doorstaan. Maar liefst 10.000 bezoekers trok de happening en wie met de trein arriveerde, werd in een grote Love-optocht door een doedelzakspelende Wannes Van de Velde van het station naar het festivalterrein gebracht. Zo gedemocratiseerd en alomtegenwoordig waren de kunsten zelden of nooit geweest in dit land.
Anders dan in Amsterdam traden niet enkel binnenlandse artiesten op. Naast de lokale rocksensaties The Pebbles en Adam’s Recital en protestzangers Ferre Grignard en Fabien Collin waren uit Nederland Boudewijn de Groot en Armand gekomen en uit Engeland – voor het eerst op het Europese vasteland – Procol Harum, wiens single ‘A Whiter Shade of Pale’ dat jaar wereldwijd de hitlijsten beheerste. Dat rock en pop in België niettemin een relatief begrip waren, mocht blijken uit de aanwezigheid van Will Tura en Joske Harry’s (later: Joe Harris) die nog decennia uiterst succesvol zouden blijken in het varietécircuit. Voor de fans leek het allemaal niet uit te maken. Met een bloem in hun haar bewezen ze dat San Francisco in de zomer van 1967 net zo goed in Limburg kon liggen.
In het communistische deel van Europa waren de bloemenkinderen uiteraard minder zichtbaar. Wie met lange ongewassen haren en gitaren op dorpspleinen rondhing, liep vaak het risico opgepakt te worden. Toch was 1967 voor de jeugdcultuur in het Oostblok een opmerkelijk jaar. Het meest spectaculaire evenement voltrok zich op 13 april in Warschau: voor het eerst traden The Rolling Stones op in een communistisch land. ‘Misschien moeten we ze volgende keer in de Gwardia laten optreden’, opperde een stadsambtenaar nadien, ‘die zaal is groter en dus kan de grillige jeugd er niet zoveel schade aanrichten als ze nu deed in onze mooie Congreszaal.’ Duidelijk geen hippies, daar in Warschau.
Die waren er wel, later dat jaar, in Praag en omstreken. De meest in het oog springende band was The Primitives Group – hun act was helemaal gekleurd door de activiteiten van de avant-gardedichters, schilders en fotografen met wie ze optrokken. Theatrale kostuums en make-up, rookmachines en covers van Zappa, The Fugs, Jimi Hendrix en The Doors maakten The Primitives Group tot de meest far out act van het Europese continent. Ook de Praagse groep Olympic begon volop met psychedelische geluiden te experimenteren en na het verschijnen van Sgt. Pepper doken de bandleden al snel in een lokale club op met veelkleurige uniformen die een opmerkelijke overeenkomst vertoonden met die van The Beatles. Beide Tsjechische bands speelden ook op het eerste nationale Beatfestival. De beelden die de staatsomroep er schoot tonen een ware explosie aan jasjes en mini-jurken met bloemetjesmotief, met kralen omhangen drummers en zeer donkere brillen. De groepen – onder wie een girl band en eentje met een erg dylaneske zanger – brachten liedjes van The Chrystals, Wilson Pickett, The Hollies, The Young Rascals, The Mama’s and the Papa’s en meezingbare Tsjechische, Slowaakse dan wel zelf in het Engels geschreven teksten. Met hun rinkelende tamboerijnen, gierende fuzz gitaren en psychedelisch piepende orgeltjes toonde de lokale scene zich helemaal van zijn tijd, al bleef het natuurlijk wel een festival in een communistisch land – er werd hard gerockt maar anders dan op Monterey werden er geen instrumenten aan gort geslagen.
‘Die Hippie, Die’
Psychedelische muziek, drugs en rookmachines: zowat alles aan de Summer of Love spelde escapisme. Westerse jongeren wilden ontsnappen aan de oorlog of de burgerlijke sleur van alledag; in het toenmalige Oostblok wilden de hippies vooral weg van de bureaucratische dwang van de communistische regimes. Latere generaties konden er, in het beste geval, om lachen, maar de sandaaldragende blower-met-akoestische-gitaar werd wel een archetype in onze cultuur.
Legendarisch is de aflevering ‘Die Hippie, Die’ (2005) van de animatieserie South Park waarin Cartman vergassing nog de beste methode vindt om met hippies om te gaan. Uiteindelijk slaagt hij erin ze met luide metal van Slayer te verjagen. Hilarisch, maar Cartmans doctrinaire en rancuneuze persoonlijkheid wordt door de makers van South Park evenmin gecamoufleerd. De portrettering van de hippies is echter niet minder vernietigend. Halfzachte prevelaars zijn het, die leven op joints, onderwijl ‘What’s happening with this world of mine’ neuriënd, en denken daarmee de wereld te redden terwijl hun praatjes niet veel meer zijn dan een voorwendsel om zich beter te voelen dan andere mensen, bij voorkeur mensen die werken en die actief willen bijdragen aan de gemeenschap. Het is een maatschappelijke tegenstelling die in de Trumpjaren zijn verstikkende apotheose zou krijgen. Misschien moeten we het beeld dus even verplaatsen, terug, verrassend genoeg, naar dat al lang verwelkte bloemenliedje ‘San Francisco’. Na twee zwijmelstrofes zingt Scott McKenzie deze brug:
All across the nation
Such a strange vibration
People in motion
There’s a whole generation
With a new explanation
People in motion
People in motion
En dat was allicht de kern, de reden ook waarom de Summer of Love ondanks alles blijft fascineren. Hier kwam een generatie aan het woord die ‘in beweging’ was – die zelf richting aan de geschiedenis en haar eigen bestaan wilde geven. Onder die dikke laag cynisme is dat iets waar zelfs Cartman heimelijk van droomt.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Van Geert Buelens verschijnt dit najaar bij Ambo De jaren zestig. Een cultuurgeschiedenis. Dit is een bewerkt fragment uit het hoofdstuk over 1967.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier