Marc Vanfraechem
Tussen Athene en Parijs
We leven in een spektakelmaatschappij denken de journalisten, en dus zijn de politieke meninkjes van acteurs en artiesten beter dan die van anderen.
De Fransman Antoine Rivarol schreef in 1783 een redevoering voor de Berliner Akademie der Wissenschdaften, met als titel De l’Universalité de la Langue française. Glashelder bewees hij daarin dat het Frans superieur was aan alle andere talen, en dat bijvoorbeeld het Engels om tal van redenen ongeschikt was om ooit de rol van eerste wereldtaal over te nemen. ‘Men mag zeggen dat terwijl het Engels de stoutmoedigheid bezit van die talen die de inversie hebben, het tegelijk ook hun onduidelijkheid heeft, en dat de Engelse syntaxis dermate bizar is dat de regels er soms minder toepassingen kennen dan uitzonderingen.’
Die tekst is vaak uitgegeven, in 1991 nog bij Arléa in Parijs door de académicien Jean Dutourd, in januari overleden.
Rivarol heeft nooit veel geschreven, maar hij stond wel bekend om zijn gewaagde aforismen. Zo was de Verklaring van de Rechten van de Mens nog maar pas opgesteld, of hij zei al: ‘het misdadige voorwoord bij een onmogelijk boek’. Zijn uitspraak komt vandaag nog harder aan dan in die tijd zelf, schreef Dutourd in zijn eigen voorwoord, ‘want alleen de waarheid kan zo lang een schandaal blijven’. Op zichzelf ook een stevige uitspraak.
En om meester Vic Van Aelst een plezier te doen: de wetenschap heeft niet stilgestaan en de uitspraken van Rivarol over de Engelse taal worden door moderne Franse filologen niet meer voor vol aangezien. Ze vinden die weliswaar ontroerend, maar vooral een ‘opmerkelijke uiting van literair patriottisme’.
Deze omslag in de wetenschappelijke inzichten moet echter geen reden zijn om het Frans in Vlaanderen maar te laten vallen als tweede taal, zoals Van Aelst voorstelt. Er zijn meen ik veel goede redenen om dat niet te doen. De schoonheid van die taal, haar nabijheid, of de kennismaking met een Romaanse taal, wat toch een andere denkwereld opent dan een tweede Germaanse taal studeren. Economische redenen zullen er ook zijn, maar die laat ik aan anderen over.
Maar vooral: aan de vraag van Van Aelst is al lang en breed voldaan. Laatst bij ARTE schreeuwde een Vlaamse actrice haar ruimdenkendheid uit, en haar minachting voor de bekrompen Vlamingen. Zelf had ze evenwel nooit goed opgelet in de Franse les, want dat uitschreeuwen ging zo: ‘Je suis pas intéressée à faire des choses seulement en Flandre …dans mon rue.’ Kort daarvoor had ze frieten gegeten en haar kleertjes uitgetrokken. Dat kreeg veel aandacht. We leven in een spektakelmaatschappij denken de journalisten, en dus zijn de politieke meninkjes van acteurs en artiesten beter dan die van anderen, en evenveel aandacht waard als kiesresultaten.
Voor die opvatting van de democratie had Plato al in de vijfde eeuw een woord bedacht: θεατροκρατ?α, theatrocratie.
Die theatrocratie komt overeen – schrijft hij in ‘De Wetten’, boek III, paragraaf 701 – met dat stadium van de democratie waarin iedereen denkt dat hij iets gefundeerds te vertellen heeft, ook al heeft hij nooit iets geleerd. Eerst is dat in het theater het geval, en vervolgens zien we die onbeschaamde houding overal.
Marc Vanfraechem
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier