‘Tot u spreekt de loser van tram 8’: een brief aan de toekomstige Vlaamse minister van Mobiliteit
In de startnota van de informateur was het openbaar vervoer welgeteld één zin waard. Niet echt verrassend, want politici nemen nooit de bus of tram. Daarom geeft onze ervaringsdeskundige reporter Stijn Tormans de toekomstige Vlaamse minister van Mobiliteit een paar tips.
Ik vermoed dat u gevloekt hebt, beste minister X, toen men meedeelde dat u voortaan verantwoordelijk bent voor De Lijn. Een openbaarvervoermaatschappij die u alleen van horen zeggen kent, daar durf ik geld op te verwedden. 22 jaar ben ik vaste klant bij hen. Nog nooit ben ik u of een van uw collega-politici tegengekomen in hun voertuigen.
In de trein wel, vaak zelfs. In de tram of de bus nooit. De Lijn zit niet in de hoofden en harten van de hardwerkende Vlaming. Ze vervoert de lagere klasse, de losers.
Zelfs het gezicht van de klimaatbeweging, Anuna De Wever, wil op haar achttiende haar rijbewijs halen. ‘Ik zit graag achter het stuur’, schreef ze een paar maanden geleden in Humo. Ze droomt van een Tesla. Of om later aan autodelen te doen. En die andere De Wever wijdt in zijn startnota welgeteld één zin aan het openbaar vervoer. ‘We zullen er fors in investeren.’
Dat heb ik de jongste jaren vaak gehoord. Het was de favoriete quote van uw voorganger Ben Weyts. Er hoefden maar tramsporen uit de jaren stillekes vervangen te worden of hij stuurde een persbericht de wereld in: ‘Vlaamse regering doet weer giga-investering in het openbaar vervoer.’
De Lijn zit niet in de hoofden en harten van de hardwerkende Vlaming. Ze vervoert de lagere klasse, de losers.
Ik vraag me af of er in het Nederlands een superlatief zou bestaan voor het woord ‘giga-investering’. Vast niet, anders had Weyts het gebruikt.
Twee jaar geleden schreef ik hem. Ik was boos. Ondanks zijn praatjes over ‘giga-investeringen’ tuurde ik in Antwerpen elke dag naar een leeg tramspoor. Ik wachtte op tram 12 die ofwel te laat ofwel helemaal niet kwam – dat hing ervan af of er die dag genoeg trambestuurders waren.
In de tram zelf was er weinig beterschap. De ramen waren beplakt met reclame, de stoeltjes waren vuil en het ding reed zo traag dat ik net zo goed te voet kon gaan.
Twee jaar later stopt tram 12 niet meer aan mijn halte. Hij volgt een ander traject, hoewel een bord met rode bollen aan mijn stopplaats nog altijd koppig beweert dat hij binnen 6, 4, 3, 2, 1 minuten zal arriveren. Ik weet wel beter en neem al anderhalf jaar tram 8. Die is even onbetrouwbaar, even vuil en even beplakt met reclame als zijn voorganger.
En toch mok ik niet meer. Ik schaam me zelfs voor mijn jeugdige onstuimigheid van toen. De schaarse keren dat ik door het raam van tram 8 kon kijken, merkte ik dat Weyts gelijk had. Er wordt zwaar geïnvesteerd in het openbaar vervoer. Zoals in halte Stadspark: er kwam een nieuw perron met speciale stenen, bomen, tramhokjes, een bord met realtime-informatie, houten banken, zonnepanelen zelfs. Zo mooi dat het zonde zou zijn om er reizigers te laten instappen.
Dat gebeurt dan ook niet. De halte is al een eeuwigheid klaar. Tussen de stenen groeit onkruid en op het aankondigingsbord staan graffiti, maar er is nog nooit een tram gestopt. Vorige week hebben ze een rood-wit lint rond de halte gehangen. Ceci n’est pas un arrêt. Een verstandige beslissing van De Lijn: reizigers maken toch maar alles kapot. Dat schorremorrie kan beter aan een noodhalte instappen, in het slijk, vijftig meter verderop.
De volgende halte is een wat groezelig ondergronds station dat naar urine stinkt. Het is mijn eindhalte, vlak bij het Centraal Station. Astrid heet ze. Althans, dat heb ik 22 jaar gedacht, maar een paar maanden geleden begon ik toch te twijfelen toen een buitenlandse toerist me vroeg waar het station Astrid was.
‘U bent er’, zei ik.
‘Dat is niet waar’, repliceerde hij. Wat een betweter, dacht ik. Toen troonde hij me mee naar een groot bord waarop de route van tram 8 stond: ‘We zijn nu in station Zegel.’ In station Zegel, merkte ik later, houdt onze openbaarvervoermaatschappij dan weer vol dat we in station Astrid zijn. Maar alla, een witz op tijd en stond, zo houdt De Lijn haar reizigers bij de les.
Belangrijker is dat ze ook in Astrid giga-investeringen deed. Twee jaar geleden maakte ik me vrolijk over de borden met ‘realtime-informatie’. Wat een klucht was dat. Jaren werden er miljoenen gestoken in systemen die het keer op keer niet bleken te doen.
Vorig jaar sprak de directeur-generaal van De Lijn, Roger Kesteloot, de pers toe. Genoeg gelachen, zei hij. Eindelijk hadden ze een systeem gevonden dat wel werkte. ‘Vanaf vandaag’, zei hij, ‘zal de reisinformatie voor 89 procent exact juist zijn.’
In een normaal land komen ze dan niet meer bij, maar in België kreeg hij net geen staande ovatie. En de man hield nog woord ook. In sommige stations verschenen zwarte borden met reizigersinformatie die – je moet het gezien hebben om het te geloven – ’89 procent exact juist is’. Op een goede dag welteverstaan, want De Lijn heeft weleens een baaldag. Ook in mijn station Astrid kwam zo’n zwart bord, maar daar is na maanden nog altijd niets op te zien. Dat is 0 procent exact juist.
Ik loop dan de trap op, want de roltrap is meestal kapot. Ook buiten is er een elektronisch bord met reisinformatie, waarin De Lijn zwaar geïnvesteerd heeft: ze hebben er een groot kartonnen bord onder gehangen dat laat uitschijnen dat hun eigen reisinfo op het bord niet klopt. ‘De juiste informatie waarop tram of bus aankomt, vind je op onze De Lijn-app of op delijn.be (…). De infoborden in dit busstation vernieuwen we in een latere fase. Mijn Lijn, altijd in beweging.’ Een pluim voor zoveel Vlaamse daadkracht!
Je kunt veel zeggen van De Lijn, maar niet dat het saaie pieten zijn. Elke dag zorgen ze voor een spannend avontuur. Vorig jaar besliste het management van De Lijn plots dat al die papieren abonnementen niet meer geldig waren, hoewel daar het tegendeel op stond. Iedereen moest voortaan over een digitale kaart beschikken.
Ook ik gehoorzaamde en begaf me naar de Lijnwinkel. Die bevond zich gelukkig vlak bij mijn eindhalte Astrid, een beetje weggestopt in een spelonk van het Centraal Station. Ik had die winkel nog nooit eerder gespot, wel de ellenlange rijen die er altijd stonden. Vroeger dacht ik dat die mensen aanschoven voor de voedselbedeling. Schrijnende taferelen waren het, die deden denken aan het Roemenië onder Ceausescu. Tot ik die ochtend ietwat bedremmeld en beschaamd zelf in zo’n rij stond. Een eeuwigheid was ik niet in beweging, tot een oververmoeide bediende mijn papieren abonnement voor een digitaal exemplaar inruilde.
Honderd meter verderop, aan de ticketbalie van de NMBS, zijn de rijen even lang. Wie daar een kaartje koopt, betaalt servicekosten om zijn trein te missen.
Het is de bedoeling dat we naar de ticketautomaat gaan, ik weet het wel. Praten tegen zo’n ding is de toekomst van de openbare dienstverlening. Helaas heb ik daar niet zo veel talent voor. Op het moment suprême faal ik vaak, zeker als er een rij ongeduldige reizigers achter me staat te gesticuleren.
Vlaanderen is natuurlijk niet de enige natie ter wereld die heeft geïnvesteerd in de ticketautomaat. Deze zomer was ik in Chicago. Mooie stad, maar ook daar stond ik te stuntelen aan de automaat. Tot een vriendelijke man me op de schouder tikte: ‘Can I help you, sir?’ In elk station van The Loop liepen bedienden rond om mensen te helpen. In Amerika zijn ze natuurlijk een beetje gaga, dat weten we allemaal.
Maar goed, sinds mijn avontuur in de Lijnwinkel ben ik dus de trotse bezitter van een blinkende digitale Lijnkaart. Helaas weet ik niet of ik ze nog lang zal nodig hebben.
Onlangs vernam ik dat lijn 8 gehalveerd wordt. De route die ik elke dag afleg, wordt gewoon afgeschaft. Eerst was ik in alle staten. Tram 8 is de lijn die reizigers vervoert van het Centraal Station naar het zuiden van de stad. Een van de populairste die De Lijn in de aanbieding heeft, elke dag zit ze overvol met scholieren en forenzen.
Tot ik hoorde over de goede bedoelingen van De Lijn. Elders in de stad zijn ze een andere tramlijn aan het bouwen. Die wordt in november met veel toeters en bellen geopend, in aanwezigheid van de fine fleur van de Antwerpse politiek. Het zou een beetje sullig zijn om, als de lintjes zijn doorgeknipt en de champagne bovengehaald is, in de toespraak te moeten zeggen: ‘We hebben nu wel een spoor, maar geen trams om erover te laten rijden.’
En dus worden die weggenomen op een andere lijn. Briljant plan, en die brave losers van tram 8 zullen toch niet protesteren.
Voor de opening van die nieuwe tramlijn zult u binnenkort een uitnodiging krijgen. Wees niet bang. Het wordt de enige keer dat u in een tram hoeft te kruipen. Uw medereizigers zullen even onervaren zijn als u bent. Net als de journalisten, die de feestvreugde niet zullen bederven met lastige vragen over de halvering van lijn 8. U kunt dan enthousiast vertellen over andere ‘giga-investeringen’ van de Vlaamse overheid.
Vorig jaar besliste het management van De Lijn plots dat al die papieren abonnementen niet meer geldig waren, hoewel daar het tegendeel op stond.
De Londenbrug bijvoorbeeld, aan ’t Eilandje in Antwerpen. Een tijd geleden beslisten uw collega’s dat daar een nieuwe brug moest komen. Een met tramlijnen, zo kon de tram over de brug. 200 miljoen euro kostte die. Toen ze eindelijk klaar was, bleek ze te kort.
Na veertien maanden werken ligt ze er nu toch. Intussen is De Lijn van gedachten veranderd: ze wil er toch geen vaste tramlijn over laten rijden. Zo’n brug gaat namelijk af en toe open – ja, zo zijn bruggen wel – en dan staat de tram maar te koekeloeren. Dat zorgt voor opstoppingen en tijd is geld, ook in het openbaar vervoer.
Het is fijn dat De Lijn als een goede huisvader over ons belastinggeld waakt, maar uit de parabel van de Londenbrug valt ook iets te leren. Een tram staat vaak stil. Niet alleen voor een brug, ook voor rode lichten her en der. Ondanks alle beloften van uw voorganger om dat te veranderen, merk ik daar weinig van.
Misschien, beste minister X, denkt u nu: eigenlijk werkt die Lijn best goed. Toch zijn er nog een aantal werkpunten. De seizoenen bijvoorbeeld. Altijd opnieuw lijkt De Lijn compleet verrast te zijn als het weer omslaat.
U herinnert zich vast 24 juli 2019. De warmste dag ooit in België, maar ook de dag dat de kusttram niet reed door de ‘extreme weersomstandigheden’. Eerst vroeg ik me af hoe ze dat in Rome of Lissabon doen, een tram laten rijden in de zomer. Toen zei een woordvoerder dat ‘heel onze openbaarvervoerinfrastructuur afgesteld is op een gematigd klimaat’.
Maar zelfs zo’n klimaat doet soms moeilijk. Binnen een paar weken wordt het herfst en vallen de bladeren. Voor De Lijn is dat altijd weer een shock. Dat wordt weer zo’n dag waarop het tramverkeer stilgelegd wordt ‘door extreme weersomstandigheden’, ik ken ze intussen. En dan moet het nog gaan sneeuwen. Maar zelfs op een gewone dag in een gematigd klimaat – zo’n dag waarop het niet regent, niet sneeuwt en niet waait – loopt het niet. Vorige week reed er in Antwerpen een tram een tandartsenpraktijk binnen. Eerder deze zomer lag een deel van het tramverkeer een dag plat omdat de radioverbinding in de premetro niet werkte. En bestuurders zijn er ook al niet op overschot. Ik hoorde dat de dienstverlening in Antwerpen op sommige lijnen en op sommige momenten onder de vijftig procent zakt. Mijn Lijn is niet in beweging.
Beste minister X, we leven in een gematigd klimaat. Maar zelfs daar stijgt de temperatuur soms aan de haltes. Ook in mijn station Astrid. Onlangs heb ik ontdekt dat daar een stopcontact is, omdat een medereiziger de lader van zijn gsm erin gestoken had. Om toch iets nuttigs te doen tijdens het lange wachten.
Toevallig liep iemand van De Lijn voorbij. Hij zag het tafereel en schold de reiziger uit. Zomaar elektriciteit aftappen van de overheid, wie dacht hij wel dat hij was.
De man weerde zich en kreeg de steun van de massa die stond te wachten, want waar bleef tram 8 nu weer? Toen sloeg de man van De Lijn zijn armen in de lucht. Hij wist het ook allemaal niet meer. ‘En het zal er de komende jaren niet op beteren. Wen er maar aan.’ Daar stonden we dan, met onze gsm-oplader en onze wanhoop. Wij, de losers van tram 8.
Jij moet niet mokken’, zeggen mensen uit het hinterland soms. ‘Jij ziet tenminste nog af en toe een tram of bus.’ Ze hebben gelijk. De jongste jaren heb ik in de Vlaamse prairie vaak de belbus genomen. Altijd een genoegen, ook door de gesprekken met de chauffeurs. Onderweg vertelden ze me soms over hun vaste klanten, mensen voor wie die belbus het laatste contact met de buitenwereld was. Hun laatste levenslijn.
Maar niet lang meer, want ze zijn de belbus deskundig aan het vermoorden. Een paar weken geleden moest ik in de Westhoek zijn. Ik belde de belbuscentrale van West-Vlaanderen. De vriendelijke vrouw aan de andere kant van de lijn bood me een halve wereldreis aan, met overstappen. ‘Ik was nog sneller in Chicago’, antwoordde ik, maar dat maakte niet zo veel indruk.
Ik weet het, beste minister X, het draait om geld. Maar laten we elkaar geen mietje noemen. In 2018 ging er 976 miljoen euro naar De Lijn. Er zijn wel nieuwe trams en bussen besteld en geleverd, maar de werkingsmiddelen dalen al jaren.
Het draait trouwens niet alleen om centen, ook om stijl, om verbeelding. In mijn goede dagen ben ik soms een man van de wereld. Deze zomer was ik niet alleen in The Windy City, maar ook in San Francisco. U weet wel, die stad met zijn Golden Gate Bridge en zijn houten kabeltrams, de laatste handbediende in de wereld. Tussen ons gezegd en gezwegen, dat zijn toeristenvallen. Zeven dollar voor een rit, heeft niets met openbaar vervoer te maken.
Maar dat openbaar vervoer is er dus ook in San Francisco. Meer nog, het is uitstekend. Elke keer als ik een tram miste, zag ik aan de einder al aan een andere opduiken – voor een jongen uit Vlaanderen is dat altijd een beetje schrikken. Op de lijn naar Castro waren dat een combinatie van nieuwe en oude trams uit de jaren vijftig en zestig.
Ze noemden dat daar colorful classic streetcars, maar eigenlijk zijn het PCC-trams. De Presidents’ Conference Committee Car. Ooit waren dat revolutionaire rijtuigen die een tramrevolutie ontketenden. Het antwoord op de auto.
In San Francisco hebben ze al die oude rijtuigen met veel liefde en kennis gerestaureerd. Ze zijn ook opnieuw in de oorspronkelijke kleuren geschilderd. Op de ramen plakten ze geen reclame, zodat je de opwindende vergezichten van San Francisco kunt zien. Zelfs het bordje aan de deur werd opgepoetst: Hold on. Some stops are necessary.
Ze restaureerden ze omdat nieuwe trams veel geld kosten en dat groeit niet aan de Golden Gate Bridge. Maar ook omdat het hun erfgoed is.
Een trambestuurder vertelde me dat San Francisco de enige plaats in de wereld is waar nog oude PCC’s rijden. Toen moest ik hem ontgoochelen. Er is nog een plaats op de aardbol waar ze rijden. In het land van de ‘weiden als wiegende zeeën, die groenen langs stroom en rivier’. Alleen worden ze in Vlaanderen door politici en reizigersverenigingen verguisd: ze zijn hier helemaal verwaarloosd, hebben geen lage vloer enzovoort.
Toch zal ik die magische ritten met de nostalgische PCC van San Francisco nooit vergeten. Toen ik met de bestuurder praatte, zag ik trots in zijn ogen. Hij was trots op zijn job en op zijn tram.
En dan vertrokken we en wist ik weer waarom ik zo van openbaar vervoer hou. Het is een van de laatste plaatsen waar je je gezelschap niet kiest. Onderweg stapten er daklozen en yuppies in, branieschoppers en politici. Totaal verschillende mensen kwamen samen en gingen ergens heen. Geen snoeshaan die er maar aan dacht een papiertje op de grond te gooien of iets op de mooie, met donkergroen leder beklede stoelen te schrijven. Misschien omdat we in die tram geen losers waren. We werden ernstig genomen.
Uitgerekend daar, in het land van Trump, in de natie waar men de auto aanbidt, geloofde ik weer in het openbaar vervoer. Hold on. Some stops are necessary.
PS. Beste minister X, ik stelde uw voorganger ooit voor om hem rond te leiden in de tram van mijn stad. Onderweg wilde ik hem vragen of al die toestanden toeval zijn. Hij heeft daar nooit op geantwoord. Ik hoop dat u het beter doet.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier