Tatoeëerder Henk Schiffmacher: ‘Gezien worden, daar is het me om te doen’
Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden.
Van misdienaar tot poor man’s Rembrandt: het leven van de Amsterdamse tattookoning Henk Schiffmacher, tatoeëerder van onder meer Red Hot Chili Peppers en Kurt Cobain, staat in het teken van een goed verteld verhaal. ‘Dertig liter water hebben ze uit mijn lijf gepompt!’
Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden.
‘Henk is niet echt van de wandel’, roept vrouw Louise vanuit de keuken. ‘Ook al is het prachtig weer.’
Aan de brede, houten tafel in de Amsterdamse woonkamer knikt Henk Schiffmacher heftig. ‘De tijd dat we samen naar Santiago zijn gelopen, ligt toch ook alweer een jaar of twintig achter ons’, zegt hij. ‘Op een gegeven moment begint het allemaal te verzuren en te verstijven, daar ontkom je niet aan.’
Door het venster zien we fietsers en wandelaars voorbijkomen. Achter hen stroomt het water van de Amstel, blinkend in de winterzon. ‘Ik mis het café ontzettend’, zegt Schiffmacher. ‘Daar kan ik sociaal mijn ei kwijt, zeg maar. Ik ontmoet er mijn vrienden en al zijn dat vaak lekker oppervlakkige vriendschappen, ik mis ze enorm.’
De poor man’s Rembrandt, zoals Schiffmacher zichzelf graag noemt, tatoeëerde rocksterren als Herman Brood, Willy DeVille, The Ramones, Kurt Cobain en Anthony Kiedis van Red Hot Chili Peppers. Hij maakte een boek met John Irving en schoot op lege flessen met Hunter S. Thompson. Maar nu draait hij zich naar de uitstalkast vol schedels en sculpturen achter zich, en zegt hij: ‘Soms denk ik: Jezus Christus, man, probeer nu toch eens te ont-zamelen, zorg nou toch dat je je twee dochters straks niet met een soort van rommelwinkel achterlaat. Maar ja, dat lukt dan weer niet, natuurlijk.’
Antwerpen was een fucking chaos in de jaren zeventig en tachtig, een levensgevaarlijke plek om je te laten tatoeëren.
Een selectie uit ‘de Schiffmacher Tattoo Heritage-collectie’ is nu verzameld in Tattoo 1730-1970, een loodzwaar en prachtig uitgegeven boek vol tekeningen, drukwerk, gravures en boekjes van straattatoeëerders uit Birma, India en Japan.
Met dit boek plaatst u zich nadrukkelijk in een lange, globale traditie. Wat is uw bijdrage aan die traditie?
Henk Schiffmacher: Ik ben vrij vroeg begonnen met het verzamelen van allerlei spullen waar toen nauwelijks of geen aandacht voor bestond. In de jaren zeventig al zat ik met een paar grote jongens samen in Reno, Nevada om te bekijken hoe we de tatoeage uit de goot konden halen, zodat het iets meer mainstream, iets meer maatschappelijk geaccepteerd zou worden. Dat heeft geresulteerd in een reeks conventies die belangrijk zijn geweest voor de tatoeagewereld, ook in Europa. Antwerpen, bijvoorbeeld, was een fucking chaos in de jaren zeventig en tachtig, een levensgevaarlijke plek om je te laten tatoeëren. Onder meer dankzij die conventies is de situatie vandaag veel beter.
U hebt de tatoeage uit de goot gehaald?
Schiffmacher: Toen ik begon, was de wereld van de tatoeage vrij obscuur. We zaten midden in een heroïnegolf, en voeg daar dan nog eens de prostitutie bij: het was een bende vanjewelste. Van nature heb ik een voorliefde voor de goot – ik ga misschien wel liever naar de hel dan naar de hemel -, maar ik ben toch blij dat ik de situatie mee heb kunnen doen omslaan, ja. Er is nog nooit zoveel aandacht van de bovenwereld voor ons geweest: museumexpo’s over tatoeages lokken veel volk, dit boek ligt over de hele wereld in keurige winkels, het is toch flink veranderd allemaal.
U bent de wereld rondgereisd en hebt duizenden verwante zielen ontmoet. Welke ontmoeting heeft de diepste indruk op u gemaakt?
Schiffmacher: Misschien wel die met Spider Webb, helemaal in het begin van mijn carrière. Spider Webb zat diep in de body culture-scène, hij was erg bezig met experimenteren op het menselijk lichaam en dat maakte toch wel indruk. Hij was ook mijn paspoort om toegang te krijgen tot allerlei primitieve culturen, waar ik de geschiedenis van de tatoeage van nabij ben gaan bestuderen. Maar niet alleen dat: door hem ben ik bij Andy Warhol op visite kunnen gaan terwijl Basquiat er ook op bezoek was, zonder dat ik wist wie die gozer was. (lacht) En daarnaast heb ik gewoon veel mazzel gehad. De muziektelevisie kwam net opzetten, heel wat muzikanten wilden hun imago opkrikken en dankzij de reputatie van Amsterdam als hoofdstad van de artistieke vrijheid heb ik in een vroeg stadium een aantal grote jongens kunnen tatoeëren, zoals Lemmy van Motörhead of de Chili Peppers, die niet één clip gemaakt hebben met überhaupt een hemd aan hun kont, wat voor mij leuk meegenomen was. (lacht)
Is het boek ook een opgestoken middelvinger naar de nonnen die u destijds van school hebben gestuurd?
Schiffmacher: Nee, want stiekem ben ik die nonnen nog altijd dankbaar. De kerk heeft me veel bijgebracht. Ik was een dyslectisch kind, ik heb acht jaar over de lagere school gedaan: als ik al een middelvinger opsteek, dan toch eerder naar de opvoeders en de scholen die niet met mij om konden. Gelukkig hadden we thuis een bijbel met houtgravures van Gustave Doré, want door die plaatjes kende ik al snel alle verhalen uit het hoofd. En door de kruiswegstaties, de heiligen en de glasramen in de plaatselijke kerk kreeg ik ook nog eens het hele leven uitgelegd, wat me een groot gevoel voor symboliek heeft bijgebracht. Als ik toevallig nog eens in Antwerpen ben, ga ik altijd meteen in de kathedraal naar Rubens kijken. Dan zie ik geen barok, ik zie gewoon een goed verteld verhaal.
Zelf bent u ook een geboren verhalenverteller, blijkt vandaag weer.
Schiffmacher: (lacht) Ik heb dat altijd waardevol gevonden, wat ze noemen de oral history. Toen ik voor het eerst in Amsterdam kwam, werd ik direct verliefd op deze stad, vanwege de verhalen die ik hier te horen kreeg. Van een oude zeeman met een houten been, onder andere, in een tatoeagewinkel ergens in een donker keldertje. Ik kom uit zo’n vissersdorpje met vooral veel zwijgzame boeren. ‘Doe maar normaal, dat is al gek genoeg’ was zo’n beetje de mentaliteit. Iedereen was er gereformeerd, protestants, en dat is nu niet meteen mijn favoriete religie. Het is me te sober, te kaal. Gelukkig gingen wij naar een piepklein katholiek kerkje, waar in het Latijn en met veel rook en kaarslicht de mis werd opgedragen. Ik ben er nog een tijdje misdienaar geweest, tot plotseling alles in het Nederlands moest gebeuren. Toen was mijn interesse snel verdwenen.
‘Een deel van mij is altijd al een ekster geweest’, is de eerste zin van uw boek.
Schiffmacher: Mijn vader was een oud-militair, getroebleerd na de oorlog. Zijn broertje, een verzetsstrijder, was vermoord door de nazi’s, en hij had zelf deelgenomen aan de oorlog in Indonesië. Er zaten kortom wat mankementen in de familie. We waren met acht kinderen en we werden streng opgevoed: geen gezeur of je kreeg een flinke draai rond je oren. Ik speelde een beetje de clown, kwam altijd met een iets té interessant verhaal thuis – misschien een foute rol die ik mijn hele leven lang heb aangehouden. (lacht) Mijn vader was slechts op één manier gemakkelijk te benaderen: door hem vragen te stellen over de geschiedenis van het dorp. Dan kon hij ineens uren vertellen. Alleen zo kon ik van mijn vader liefde krijgen, leerde ik al vroeg, door de geschiedenis en door de kracht van het verhalen vertellen. Al op jonge leeftijd begon ik rotzooi te verzamelen: stenen, gegraveerde walvistanden, houten dobbelsteentjes, ik was er helemaal door gefascineerd.
Uw vader was slager. Hebt u ooit varkens getatoeëerd, zoals Wim Delvoye?
Schiffmacher: Is weleens gebeurd, ja. Maar alleen dode varkens, geen levende. Met Wim heb ik een tijdje een goed contact gehad. Ik wilde wel een varken voor hem tatoeëren, maar uiteindelijk wilde hij me te gericht sturen. Het moest zijn idee zijn, wat ik begrijp, maar dat werkt bij mij niet zo goed. Ik vind hem wel nog altijd een bijzondere kunstenaar, en een grappige man. Al heb ik een nog grotere voorliefde voor gevangeniskunst en de zogenoemde trench art, gemaakt door soldaten in de loopgraven. Of voor de kunst van mensen met een mentaal probleem, zoals autisme. Daar zitten dikwijls fantastische dingen tussen.
Herkent u zich daarin?
Schiffmacher: Tekenen en schilderen zit sowieso dicht bij autisme. Het is een solitaire bezigheid en er komt een soort van warmte over je heen als het lekker gaat. Maar zodra het minder goed lukt, overvalt je een rare vorm van tirannie. Als ze me indertijd hadden onderzocht, hadden ze misschien autisme bij me vastgesteld, ik weet het niet. Maar dan hadden ze me ongetwijfeld ‘in lijn’ proberen te krijgen en me van acht tot zes laten werken in een of ander kantoorgebouw.
‘De beste kunst wordt niet gemaakt met het hoofd, maar met het hart’, hebt u ooit gezegd. ‘En ze wordt aan elkaar geplakt met tranen.’ Waar zitten uw tranen?
Schiffmacher: Ik ben niet zo’n huiler, maar er zit wel wat verstopt verdriet in mij, denk ik. Mijn vader was heel hardhandig, zoals ik zei. ‘Wat loop je nou te janken?’ vroeg hij dan. ‘Hier heb je een reden om te janken.’ En vervolgens ging zijn hand de hoogte in. (lacht) Ik heb een basaal en tegelijk bombastisch verdriet in mij. Als het Nederlandse voetbalelftal wereldkampioen wordt of André Hazes doodgaat, moet ik ontzettend huilen. Maar daarnaast ben ik wel gehard door het leven, onder andere door als kleine jongen altijd mee te moeten naar het slachthuis en daar al die koeien en paarden en varkens te zien sterven. In het begin stond ik er met open mond naar te kijken, maar later peuterde ik met een mes een oog uit zo’n koeienkop en gaf ik het cadeau aan een vriendinnetje op school. (lacht) Het kind is er nog door getraumatiseerd.
Twee jaar geleden bent u tijdens een theatertour ingestort. Wat was er aan de hand?
Schiffmacher: Als je zo tekeergaat als ik weet je dat je ooit de rekening gepresenteerd krijgt. Ik woog veel te veel, kennelijk hield ik te veel vocht vast. Dertig liter water hebben ze uit mijn lijf gepompt! Maar ach, slijtage heeft iedereen, je kunt doen wat je wilt. Ook al loop je je hele leven hard, dan nog gaat je lichaam op de duur protesteren. Ik moet nu betalen voor de good times that I’ve wasted having good times. (lacht) Ik ben niet zo’n ontzettende klager. Zelfs in een ziekenhuis vermaak ik me uitstekend, mijn vrouw wordt er gek van. Maar voor een Jiskefet-fan is zelfs de wachtkamer leuk, toch?
Alleen zo kon ik van mijn vader liefde krijgen, leerde ik al vroeg: door de kracht van het verhalen vertellen.
Over wachtkamers gesproken: ik las een geweldige anekdote over uw ziekenhuisopname in Mexico City, enkele jaren geleden.
Schiffmacher: Mijn hart maakt af en toe een sprongetje en ik kreeg het daar benauwd, jong. Door de hoogte en de luchtvervuiling ongetwijfeld, maar ook door mijn slaapapneu. Zo kwam ik in het ziekenhuis terecht en na de onderzoeken vroeg de cardioloog: ‘Wie ben jij in godsnaam?’ Waarop ik vertelde dat ik uit Nederland kwam en een lezing over tatoeages kwam geven. ‘Nee, serieus. Who are you?‘ Bleek dat er in de wachtzaal een stuk of dertig Mexicanen voor mij zaten te bidden, met hun mohawks, doorboorde tanden en neusringen. Ze hadden ook allemaal hetzelfde cadeau meegebracht: tweeënhalve liter tequila of mescal. (lacht)
In Samoa hebt u een medicinale tattoo tegen reuma laten zetten. Heeft die geholpen?
Schiffmacher: Ik heb nog altijd geen artritis, ik denk het dus wel. (lacht) Er zijn veel medicinale tattoos. Naast magie – om te voorkomen dat het boze je benadert – is het een van de belangrijkste redenen waarom mensen vroeger een tatoeage namen. Ook op Ötzi, die ijsmummie, hebben ze medicinale tattoos teruggevonden. En in Egypte was de nickname voor de kopten ‘de blauwe beenderen’, omdat er op hun botten sporen van tatoeages te zien waren. De traditie is duizenden jaren oud.
Van een tatoeage gaat een directe, bijna primitieve communicatie uit. Zijn mensen zonder tatoeages voor u minder interessant?
Schiffmacher: Daar ben ik niet zo mee bezig. Sowieso hebben mensen zonder tatoeage veel meer oordelen over mensen mét een tatoeage dan andersom. Ik vind de kracht van die simpele communicatie gewoon heel sterk. Een tatoeage laten zetten is ook een soort van overgangsritueel, een rite de passage, en het kan je inderdaad ook wel een stuk stoerder doen lijken. Zoals wanneer je een stel bokshandschoenen aan de achteruitkijkspiegel van je auto hangt en op de achterruit een sticker van de lokale boksclub kleeft: al kun je geen deuk in een pakje boter slaan, ze zullen je toch niet snel lastigvallen.
Met wat u daarnet over uw vader vertelde: zijn uw tatoeages een harnas tegen de harde buitenwereld?
Schiffmacher: (denkt na) Misschien wel, ja. Misschien heb je gelijk en zijn mijn tatoeages een vorm van afweermechanisme. Er zit zeker een bepaalde graad van provocatie in, die je in je voordeel leert gebruiken. Al mijn hele leven heb ik een graffiti-achtige drive in me. To be seen, daar is het me om te doen, gezien worden. Is dat niet de basis van het leven? Al moet ik er ook gelijk bij zeggen dat mijn moeder in het begin dwars door alle rommel heen keek, zoals het een goed katholiek betaamt. Veel indruk heb ik op mijn ouders niet gemaakt.
Na uw dood wilt u uw handen op sterk water laten zetten.
Schiffmacher: Het zou toch doodzonde zijn om al die tattoos verloren te laten gaan? In de kast hier achter me heb ik een stuk onderarm van een walvisvaarder uit Boston op sterk water staan, meer dan tweehonderd jaar oud. Zie je het, daar in de hoek? De potvis, het schip: prachtig, toch? Dan belt iemand je op die zegt dat hij in een etalage in Portobello Road iets waardevols heeft zien staan en dan moet je snel beslissen. (lacht) Ik zeg het je: in de tattoowereld maak je soms best rare dingen mee.
Henk Schiffmacher
– 67 jaar
– Woont in Amsterdam, waar hij nog altijd werkt als tatoeëerder
– Verwierf bekendheid door zijn samenwerking met rockartiesten als Herman Brood, Lemmy Kilmister van Motörhead, Kurt Cobain en Red Hot Chili Peppers
– Verzamelt al jaren tekeningen, drukwerk, gravures, beelden en andere objecten rond de geschiedenis van de tatoeagekunst, uit alle hoeken van de wereld
– Werd in 2017 benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier