Theo Francken (N-VA)
Syrië of Libanon, that’s the question
Amerika zou graag willen dat ons leger helpt bij het ontmantelen van de chemische wapens van Syrië. Een bevestiging van onze expertise, maar de vraag blijft of we dat nog wel kunnen. Onze krijgsmacht is in verspreide slagorde over de hele wereld actief, en met aanhoudende besparingen en afvloeiingen wordt het steeds moeilijker om al deze inspanningen vol te houden. Hoe waardevol ook, een deelname aan een bijkomende opdracht in het buitenland kan enkel als we de missie in Libanon stopzetten.
Na twee wereldoorlogen die over ons grondgebied golfden is het niet verwonderlijk dat onze ondergrond verzadigd is met oude munitie. Het zijn vaak boeren of vissers die deze ongewenste tuigen tussen hun bieten en baarzen aantreffen. Het zijn onze militairen van DOVO – de Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen – die al bijna een eeuw tussenkomen om deze explosieven op te ruimen.
Dat onze militairen een uitgebreide expertise hebben opgebouwd in het ontmantelen van munitie is ook de Verenigde Staten niet ontgaan. Recent werd bericht dat de Amerikaanse regering een formele vraag had gericht aan België voor bijstand bij de ontmanteling van het Chemische Wapenarsenaal van de Syrische president Bashar Al-Assad. Naast België zou Washington ook steun vragen aan de Fransen, Noren en Albanezen.
De expertise is er wel, maar de vraag is of onze krijgsmacht deze inspanning kan ophoesten. Het antwoord hierop is eerder negatief. Al decennialang wordt er van onze militairen steeds meer verwacht: gaande van zandzakjes opvullen bij wateroverlast, rupsenplagen bestrijden tot gevechtsmissies vliegen in het Libische luchtruim of in het verre en onherbergzame Afghanistan lokale militairen opleiden. En ‘onze jongens en meisjes’ doen dit al jaren met succes.
Spijtig genoeg wordt in dit land succes niet altijd bekroond, wel integendeel. Hoe meer onze krijgsmacht zich inspant, hoe minder ze krijgt. Bij elke besparingsronde is het onze defensie die de rekening gepresenteerd krijgt. Recent bleek nog maar eens dat de afslanking van het federale ambtenarenbestand vooral verwezenlijkt wordt door het snijden in de personeelsenveloppe van defensie.
De budgettaire realiteit dwingt de krijgsmacht ertoe om efficiënt om te gaan met beperkte middelen. Dat betekent dat men moet nadenken over de inzet van onze soldaten in het buitenland. Vandaag zetten we militairen in op verschillende plaatsen in de DR Congo en Afghanistan en nemen detachementen actief deel aan missies in Mali, Oeganda, Libanon, boven de Baltische staten en voor de Hoorn van Afrika. Deze gefragmenteerde inspanning kost hopenvol geld en legt een zware last op de logistieke keten van ons leger.
Willen we onze militairen inzetten in Syrië, dan moeten we ons de vraag durven stellen: “Kunnen we niet beter ergens stoppen?” Moeten we bijvoorbeeld nog actief zijn in Libanon, waar onze ontmijners onder VN-vlag de blue line mijnenvrij maken? Al meermaals heeft de legertop aan de VN gevraagd om een andere opdracht uit te mogen voeren. Al jaren wacht men op antwoord. Tevergeefs. Wil de VN dat we onze expertise op het vlak van ontmijnen en het ontmantelen van munitie aanwenden voor Syrië, dan mag dit geen én-én verhaal worden. Syrië of Libanon. De keuze is snel gemaakt.
Theo Francken & Jan Jambon, Kamerleden N-VA, leden Commissie Defensie
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier