Stijn Tormans neemt afscheid van astronoom Eric W. Elst, ontdekker van planetoïden

ERIC W. ELST. Niemand ontdekte in z'n eentje zo veel planetoïden. 'Hij wilde Ukkel weer zijn oude roem geven.' © Saskia vanderstichele
Stijn Tormans

Kijk op een heldere nacht naar de kosmos en je ziet de halve Belgische geschiedenis. Van René Magritte tot Eddy Wally: allemaal zullen ze tot het einde der tijden hun eigen planetoïde hebben. Met dank aan één man: astronoom Eric W. Elst. Hij zag ze voor het eerst en gaf ze een naam.

Ooit, lang nadat we allemaal tot stof en as herleid zijn, zal iemand zich misschien eens afvragen waarom zo veel hemellichamen naar Belgen uit de twintigste eeuw vernoemd zijn. Ergens tussen Mars en Jupiter zweeft de planetoïde Brel. Niet ver daarvandaan vliegen Paul van Ostaijen en Panamarenko door de ruimte. Ook Willem Elsschot, René Magritte en Toots Thielemans tollen ergens rond de zon. Net als Hugo Claus en Stijn Streuvels. Zelfs Rudi Vranckx heeft zijn eigen planetoïde. En Eddy Wally.

Tussen al die hemellichamen zoeft de komeet 7968 Elst-Pizarro, genoemd naar de astronoom Eric W. Elst. Hij is de man die al die asteroïden ontdekte en een naam gaf. In God geloofde hij niet, ook al speelde hij soms orgel in de kerk van Hove. ‘Ik heb nog nooit een opperwezen gezien in het heelal’, zei hij. Toch maakte hij sommige Belgische goden tot het einde der tijden onsterfelijk.

Onlangs werd hij ten grave gedragen in de Volkssterrenwacht van Hove. ‘Een heldere, maanloze nacht betekende voor jou onrust, Eric’, zei een goede vriend. ‘Want dan was er altijd een kans om iets te ontdekken in de hemel.’

‘Je leven leek een beetje op dat van je jeugdheld, Kuifje’, voegde zijn vrouw eraan toe. ‘Het was één groot avontuur.’

Je weet toch dat ik jou de grootste planetoïde gegeven heb’, zei hij tegen zijn dochter.

Eric W. Elst woonde op de plek waar hij geboren werd, tussen de bomen van Kapellenbos. In een straat zonder straatverlichting, alsof de sterrenkundige een deal gesloten had met het gemeentebestuur. Ook het mooie, oude huis van de astronoom is uit de duizend te herkennen. Op het dak staat een koepel om naar de hemel te staren.

Zijn weduwe, Christina Leterme, maakt open. Op tafel ligt een mooie handgeschreven brief van Bob Cools, oud-burgemeester van Antwerpen en jeugdvriend van de astronoom. Naast condoleances diept Cools ook een paar oude jongensverhalen op. ‘We noemden Eric toen “mus”‘, schrijft hij. ‘Dat kwam omdat hij zo graag in de bomen klom’, zegt Christina. Daar bouwde hij dan boomhutten. Hij loerde toen al graag naar boven. Overdag naar de mooie luchten, ’s nachts naar het sterrenbeeld Cassiopeia. Ze noemden Eric ook “mus” omdat hij zo vrij en onafhankelijk was. Hij was de zoon van een organist en een pianolerares.’

Ook hij maakt graag lawaai. Hij knutselt bommen in elkaar met de kogelhulzen die de Duitsers hadden achtergelaten tijdens de oorlog.

Op zijn zestiende rijdt hij al met de fiets naar Parijs, en daarna met de brommer naar Stockholm. Onderweg leest hij de avonturen van Kuifje. In De geheimzinnige ster ziet hij voor het eerst de telescoop van Ukkel. Het zet zijn verbeelding in brand: hij begint te fantaseren over verre horizonten en een meeslepend leven.

Eric gaat sterrenkunde studeren in Bonn. Daar krijgt hij les op de sterrenwacht van Hoher List in de Vulkaaneifel. Hij fotografeert er met een Schmidt-telescoop de Melkweg en is op slag verliefd.

Het zou niet de laatste keer zijn. Tijdens zijn legerdienst leert hij Christina kennen. Zij is meteen onder de indruk van de jonge wetenschapper. Niet alleen omdat hij fantastisch Mendelssohn kan spelen op de piano, maar ook omdat zijn ogen glimmen als hij over het heelal vertelt. Ze trouwen al snel, en een jaar later gaat hij werken bij de Koninklijke Sterrenwacht in Ukkel. ‘Dat was toen een wat ingedommeld instituut’, zegt zijn goede vriend Peter Van den Eijnde. ‘Ooit was dat anders. Tussen de jaren twintig en vijftig was Ukkel wereldberoemd. Er zijn veel planetoïden ontdekt, en ook de komeet Arend-Roland, vernoemd naar twee Belgische onderzoekers. Je kon daar toen nog goed waarnemen, maar dat veranderde na de aanleg van de snelwegen en de straatverlichting. Ukkel werd meer een instituut voor theoretici. Zo was Eric niet. Hij was, behalve wetenschapper, vooral een man van het veld. Iemand die zelfs bij -20 graden nog achter zijn telescoop zat. Een liefhebber, met zijn muts op.’

‘Eric was een beetje hardhorig’, zegt Christina. ‘Maar hij had wel heel scherpe ogen.’

‘Hij wilde dingen ontdekken’, zegt Peter. ‘En zo Ukkel weer zijn oude roem geven.’

Het begint in de winter van 1985, wanneer de komeet Halley langs de aarde zweeft. Ook Eric zit met een kloppend hart achter de oude telescoop van Ukkel. Hij ziet iets vaags. Zijn dochter Mayré kijkt, maar ook zij ziet niet veel. Ontgoocheld rijden ze naar huis. Zij zou Halley misschien nog in 2061 in volle glorie zien, hij niet meer.

Een maand later trekt hij op uitnodiging van een oude studievriend naar de sterrenwacht van Rozhen in Bulgarije om sterrenclusters te fotograferen. Eric staart door de telescoop en kan het niet laten om nog een keer naar Halley te loeren. Deze keer ziet hij de komeet wel duidelijk. Hij krijgt zin in méér.

Het is het begin van een klopjacht op onbekende planetoïden. Niet alle astronomen nemen zijn zoektocht ernstig. Planetoïden liggen veel te dichtbij, schamperen zij, dat is geen echte sterrenkunde. Maar elke keer antwoordt Elst: ‘We kennen niet eens de ruimte waarin we zelf leven.’

‘Eric was in de jaren tachtig niet de enige astronoom die naar onbekende asteroïden zocht’, zegt Peter. ‘We wisten toen niet hoeveel er door ons zonnestelsel vliegen. Daarom wilden astronomen alle planetoïden in beeld brengen.’

ERICS PRIVÉKOEPEL. 'Zijn leven leek een beetje op dat van zijn jeugdheld, Kuifje.'
ERICS PRIVÉKOEPEL. ‘Zijn leven leek een beetje op dat van zijn jeugdheld, Kuifje.’© Saskia vanderstichele

Want je weet maar nooit – de dinosaurussen zijn er nog niet goed van. ‘In vergelijking met zijn buitenlandse collega’s had Eric wel een groot nadeel: hij woonde in een land met veel lichtpollutie. Dus kon hij niet anders dan naar het buitenland trekken om te observeren. Dat was elke keer een gedoe. Hij moest eerst toestemming krijgen van Ukkel. Daar botste hij, vrije vogel, weleens met de bureaucratie. Maar ook van de sterrenwacht waar hij naartoe wilde, moest hij goedkeuring krijgen. Er kan natuurlijk maar één iemand tegelijk met zo’n telescoop fotograferen.’

Zodra de toestemming er is, zegt Eric tegen zijn dierbaren: ‘Ik ga op zending.’ Soms naar de sterrenwacht van de Haute-Provence of die van Rozhen. Of naar La Silla in Chili. Elke keer keert de zendeling terug naar Ukkel met een hoop fotoplaten van de kosmos.

Daar in Ukkel heb ik hem voor het eerst ontmoet’, zegt Peter. ‘Ik moest er iets gaan ophalen en botste toevallig tegen hem aan in de gang. Hij was net terug van een zending. “Heb je zin om op mijn fotoplaten mee te speuren naar planetoïden?” vroeg hij. Ik wist niet wat ik hoorde. Dat een professionele astronoom zoiets vroeg aan een amateurastronoom, was ongelooflijk. Maar zo was Eric: hij keek niet neer op mensen die geen studie sterrenkunde hadden gedaan.’

Eric en Peter beginnen te zoeken op de foto’s en worden vrienden. Een paar keer mag Peter mee op zending naar de Eifel. ‘Alleen al de reis ernaartoe was een avontuur op zich’, zegt Peter. ‘In de auto was het gezellig. Tot het buiten plots opklaarde en Eric ineens heel zenuwachtig werd. Hij trapte het gaspedaal in en reed met hoge snelheid over die donkere wegen in de Eifel. Voortdurend stak hij zijn hoofd door het raam en keek hij naar de hemel. Ik zat daar met klamme handen, maar de andere leden van het gezin Elst keken amper op. Die waren dat al gewoon. (lacht) Toen we daar arriveerden, stond de motor nog niet stil of hij zat al achter de telescoop.’

Daarna bekijken ze de fotoplaten. Soms lichten Erics ogen op, en faxt hij coördinaten uit het heelal door naar het Minor Planet Center in Massachusetts. Daar oordelen ze wie de planetoïde het eerst heeft gezien. ‘Het gebeurde dat iemand hem voor was’, zegt zijn vrouw Christina. ‘Dan kon hij wel even slechtgezind zijn.’

‘Maar lang duurde dat niet’, zegt Peter. ‘Dan vertrok hij weer naar Chili en belde hij van daar: “Peter, op dat uur land ik in Zaventem. Hou je klaar.”‘

Naar onbekende planetoïden zoeken, is zoals topsport: the winner takes it all. ‘Mijn vader was best competitief’, zegt zijn dochter Sigyn. ‘Hij wilde gewoon de beste zijn in zijn vak. Hij had zelfs een strategie om de Amerikanen te slim af te zijn: dan fotografeerde hij stukken heelal waar de planetoïden nog moeilijk zichtbaar waren. Toch merkte hij ze op, omdat hij zulke fantastische ogen had. Maar hij pakte daar nooit mee uit. Hij zei weleens: “Als ik een Trojaan vind in de baan van Jupiter, dan gaan we dat vieren.” Maar dat kwam er nooit van. Dan was hij al verder aan het zoeken.’

Uiteindelijk ontdekt Eric W. Elst meer dan 3856 planetoïden. Niemand doet in z’n eentje beter. Als beloning krijgt hij het voorrecht om een naam voor te stellen. Zijn eerste planetoïden noemt Eric naar de vrouwen in zijn leven: zijn vrouw Christina en zijn dochters Mayré en Sigyn. ‘Ik heb jou de grootste gegeven die ik ontdekt heb, Sigyn’, zegt hij tegen zijn oudste dochter. ‘Als kind sta je daar niet bij stil. Het klinkt ook zo onwezenlijk, maar nu vind ik dat wel bijzonder. Zeker omdat er binnenkort weer een langs de aarde zal scheren. Een “reuzeasteroïde” schreven ze in de krant. Die is maar 1 kilometer groot, terwijl de mijne 38,5 kilometer is.’ (lacht)

Ook filosofen, schrijvers en muzikanten die hij bewondert, krijgen er een. Bij wijze van eresaluut. ‘In die naamgeving kon hij ook zijn engagement kwijt’, zegt Christina. ‘Na de wandaden van Marc Dutroux heeft hij bijvoorbeeld een planetoïde Julie-Mélissa genoemd. Hij moest in Amerika ook elke keer verantwoorden waarom hij die namen gaf. Zeker niet elke naam werd zomaar toegekend, er was een reeks voorwaarden aan verbonden. Het mocht bijvoorbeeld nooit een politicus zijn.’

De Amerikanen fronsen meer dan eens de wenkbrauwen, maar dat deert hem niet. Hij geeft zelfs Eddy Wally een planetoïde. ‘Dat was geen grap’, zegt Christina. ‘Hij vond hem een authentieke volksmens, die er ook een verdiende. Wally heeft ons toen nog gebeld: “Maar dat is gewéldig.”‘

‘De meeste asteroïden zweven in de planetoïdengordel tussen Mars en Jupiter’, zegt Peter. ‘Maar Eric ontdekte ook meer dan dertig Trojanen in de baan van Jupiter. Omdat die zeldzamer zijn, gaf hij ze namen uit de Griekse mythologie. Je kunt die ook niet zomaar Jacques Brel of Eddy Wally noemen – daar ziet de Internationale Astronomische Unie wel op toe.’

In 2001, precies 200 jaar nadat Giuseppe Piazzi in Palermo de eerste planetoïde had ontdekt, gaat Eric Elst met pensioen.

‘Dat was echt het einde van een tijdperk’, zegt Peter. ‘Geen enkele professionele astronoom zal vandaag nog zeggen: “Ik ga naar onbekende planetoïden zoeken.” Dat werk wordt vandaag door robotgestuurde telescopen gedaan. Ze speuren constant de hemel af op zoek naar nieuwe planetoïden. Eric was wel de laatste grote ontdekker: hij zag ze nog allemaal met zijn ogen. Soms suggereerde ik hem een nieuwe methode. “Bijzonder interessant, Peter”, zei hij dan, maar daarna deed hij toch zijn zin.’ (lacht)

Hij bleef, zegt Peter, een vrije mus. Ni dieu, ni maître. ‘Zijn grootste ontdekking was trouwens niet echt een planetoïde. Eerst dachten ze van wel, maar Eric heeft ontdekt dat die een staart had. Het is een komeet die de baan van een asteroïde volgt.’

ERICS ASTRONOMENSTOEL, om naar de sterren te kijken. 'Hij had zo veel talenten, maar doodgaan was daar niet bij.'
ERICS ASTRONOMENSTOEL, om naar de sterren te kijken. ‘Hij had zo veel talenten, maar doodgaan was daar niet bij.’© Saskia vanderstichele

‘Hij noemde ze 7968 Elst-Pizarro’, zegt Christina. ‘Hij had ze gewoon Elst kunnen noemen, maar dat typeerde hem dan ook weer. De Pizarro’s waren twee broers die hem assisteerden in Chili. Hij wilde hen ook eren.’

Na zijn pensioen blijft Elst naar de hemel staren. Niet alleen tussen de bomen van Kapellenbos, maar ook in de rest van de wereld. ‘In Benidorm zijn we nooit geweest’, zegt Christina. Zij gingen liever naar plekken als Tobolsk in West-Siberië, omdat de Franse astronoom Jean-Baptiste Chappe d’Auteroche daar op 6 juni 1761 naar een Venusovergang was gaan kijken. Hij was met al zijn instrumenten meer dan een jaar onderweg geweest.

Op 6 juni 2012 is er weer zo’n Venusovergang te zien in Tobolsk. En deze keer staan Eric en Christina uit Kapellenbos naar boven te kijken, na een waanzinnige expeditie. Alleen maar omdat Eric wil voelen wat Jean-Baptiste Chappe d’Auteroche gevoeld moest hebben in 1761.

Christina herinnert zich niet alleen Venus, maar ook de gigantische zwerm muggen in Tobolsk. En dat hij zei: ‘Laat vooral geen eten liggen naast de tent, want hier zitten beren.’ Maar ze herinnert zich vooral de onwaarschijnlijke gedrevenheid van haar man. Leven aan zijn zijde was niet altijd eenvoudig – daarvoor was hij te eigenzinnig . ‘Maar ik heb zo veel geleerd en gezien dankzij hem.’

‘Ik denk dat hij graag in de achttiende eeuw had willen leven’, zegt Peter. ‘Hij had nog zo’n oude ziel.’ In Louvain-La-Neuve leert Eric in een studentensyllabus het werk van de oude Duits-Franse filosoof Paul Henri Thiry d’Holbach kennen. Hij had in Parijs zijn eigen salon, waar filosofen als Jean-Jacques Rousseau en Denis Diderot grote sier maakten. Wéér zet een oud boek Erics verbeelding in de fik. Hij richt zijn eigen Holbachvereniging op, geeft samen met Christina een filosofisch tijdschrift uit, en organiseert elke zomer in zijn tuin een Holbachfeest. Om er met zijn vrienden te ketteren tegen kerk en staat. Of om samen Chopin te spelen op de piano. Niet ingetogen maar wild, met veel gebaren.

Het laatste Holbachfeest vindt plaats in de zomer van 2019. Daarna wordt het donker in het hoofd van de astronoom. Hij ziet de sterren steeds minder goed.

‘Staat daar iemand?’ vraagt hij aan Christina.

‘Nee’, antwoordt ze.

‘Ik zag de angst in zijn ogen’, zegt Christina. ‘Dat was heel raar, want Eric is nooit bang geweest in zijn leven. Hij werd almaar verwarder, al hebben we nooit een officiële diagnose gehad. Hij wilde geen hersenscans laten nemen.’

‘Mijn vader leefde zo graag’, zegt Sigyn. ‘Daarom weigerde hij naar de dokter te gaan. Hij wilde zelfs niet over zijn dood praten, alsof hij ze zo kon afwenden.’

Zijn laatste zending is naar een woonzorgcentrum. Mus vliegt dan al niet meer. ‘Wij moesten over hem beslissen’, zegt Sigyn. ‘Dat was heel vreemd. Hij had zo veel talenten, maar doodgaan was daar niet bij.’

De man die zo goed zag, zo veel ontdekt had, herkent plots geen mensen meer. Hij die zo graag las, vindt plots de woorden niet meer. ‘Dit is geen leven voor mij, Christina’, fluistert hij. ‘En toen wilde hij ineens niet meer eten of drinken’, vertelt Sigyn. ‘Hoezeer de verplegers ook aandrongen. Misschien was dat wel een teken. Hij nam weer de regie van zijn leven in handen en werd weer de onafhankelijke man die hij altijd geweest was. De vader naar wie ik altijd zo opkeek, en die me zo’n veilig gevoel gaf. “Het komt wel in orde, Sigyn. Reken op mij.”‘

De maandag na Kerstmis eet de astronoom zijn laatste drie pralines. Sigyn neemt haar mondmasker af, kijkt hem in de ogen en zegt: ‘Papa, ik hou van u.’ ‘Toen zag ik dat zijn ogen vochtig werden. “Ge weet dat toch, hè papa?” “Ja”, antwoordde hij dan. Dat waren zijn laatste woorden.’

Mus vliegt voor altijd weg. In zijn huis in Kapellenbos staat nu een ingelijste foto van de komeet 7968 Elst-Pizarro, die ergens door het heelal zoeft.

Ik blader door de lijst van zijn planetoïden. De meeste stervelingen die er een kregen van Eric W. Elst zijn allang dood: van Arthur Rimbaud tot Wannes Van de Velde. Ik schrijf de schaarse overlevenden aan, of ze een weerwoord willen geven aan de man die hen vereeuwigde.

Zoals Johan Verminnen (planetoïde nummer 11846, ergens tussen Mars en Jupiter, 4,1 kilometer lang). ‘Als mijn liedjes wetenschappers raken, dan ontroert mij dat’, antwoordt hij. ‘Ook dat je andere planetoïden naar Jacques Brel, Toots Thielemans en Frank Sinatra genoemd hebt, is een hele eer voor mij. Toch voel ik mij vandaag als een eenzame minuscule planetoïde in een onmetelijke ruimte. Dank Eric W. Elst dat u toch oog had voor mij! Johan Verminnen.’

Kristien Hemmerechts had wel gehoord dat er een planetoïde naar haar (nummer 12354, ergens tussen Mars en Jupiter, 8,3 kilometer lang) vernoemd was, maar wist niet of het klopte. Ze heeft er nooit een officieel bericht over gekregen, en voor hetzelfde geld zet een of andere flauwe plezante dat op je Wikipedia-pagina. Ze had er wel eens mee moeten lachen. ‘Het enige wat van mij zal overblijven, zal die planetoïde zijn.’ Nu ze weet dat het waar is, is haar weerwoord: ‘Dank je, lieve planetoïde, je hebt me eeuwige roem bezorgd. Ik hoop dat het voor jou niet te eenzaam is, daar in het machtige heelal.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content