Jan Nolf
Snelrecht in justitie: eerder voor overmorgen dan voor Tomorrow(land)
De machtigen hebben in justitie de tijd nog altijd aan hun zijde, schrijft ere-vrederechter Jan Nolf over de Tomorrowland-kwestie. ‘Terwijl het in een rechtstaat eigenlijk net omgekeerd moet.’
Snelrecht in justitie: eerder voor overmorgen dan voor Tomorrow(land).
Dat de Antwerpse kortgedingrechter het feestgedruis van Tomorrowland laat doorgaan, is niet zo heel verwonderlijk. De juridische mogelijkheden in dergelijk ‘snelrecht’ zijn ook inzake burenhinder immers ruim en beperkt terzelfdertijd. Zo beletten verleende administratieve vergunningen niet dat een kortgedingrechter bijkomende voorwaarden en beperkingen oplegt, maar een totaalverbod is juridisch onmogelijk.
Dat de meer dan verdubbelde party (van 3 naar 8 nachten en van 180.000 naar 360.000 bezoekers) nu ongeremd kan doorgaan, is echter wel wat verwonderlijk.
Zeven van de oorspronkelijke tien buren bleven immers wel een verbod van de spektakels op het provinciaal recreatiedomein ‘De Schorre’ en omgeving vorderen, maar voor het geval van afwijzing van hun vraag hadden ze toepassing van de milieukwaliteitsnormen inzake geluidsoverlast geëist – op straffe van een dwangsom van 100.000€ per uur van vastgestelde overtreding van die norm. Die lawaaikwestie is maar een onderdeel van de ruimere overlast-discussie.
De kortgedingrechter vermeldt dat tweede, beperktere luik niet eens, en acht de zaak niet dringend genoeg omdat de klagers zouden getalmd hebben met hun procedure(s).
Zo hebben die inderdaad nog geen procedure ’ten gronde’ ingeleid, maar in het kader van het kortgeding zelf, is dat een vreemd argument. Beide procedures zijn volstrekt onafhankelijk van elkaar en als een kortgeding inderdaad snel afgewerkt kan worden – zoals hier – is het niet onbegrijpelijk dat het resultaat daarvan afgewacht wordt vooraleer de eigenlijke procedure over de grond van de zaak ook op te starten. Immers kan het resultaat van het kortgeding, en de daaropvolgende onderhandelingen en akkoorden die procedure ten gronde ook overbodig maken.
Ook in belangrijke geschillen moet geen spervuur van procedures gelanceerd worden wanneer het aftoetsen van de belangrijkste voorlopige maatregelen via het kortgeding al tot een (tussen-)oplossing kan leiden. Zuinig met procedures omgaan is in justitie eerder een – zeldzame – deugd, en komt zowel de betrokken partijen ten goede als de – immers toch overbelaste – justitie zelf.
Een tweede bedenking betreft de rechterlijke motivering omtrent de vertraging in het opstarten van het kortgeding zelf. De rechter wijst erop dat de klagers de procedure slechts opstartten op 24 februari, terwijl zij van de organisatie van het dubbelfestival afwisten sinds 3 december – datum van een informatievergadering. Ook daar mochten de klagers nochtans zo voorzichtig zijn als eerst de milieuvergunningsaanvragen af te wachten, en die konden pas op 17 februari ingezien worden. Er werd dus amper een weekje gewacht nadat het nieuwe formaat van het festival formeel duidelijk werd en in een juridisch complex dossier als dit lijkt dat dan ook eerder een minimumtermijn dan een vertraging.
Indien de klagers voordien uit de procedurestartblokken geschoten waren, had hen het verwijt getroffen dat ze voorbarig procedeerden. Dat laatste was zelfs in de huidige procedure (die dus volgends de rechter te laat kwam) de stelling van de organisatoren zelf: volgens hen mochten de klagers maar naar de rechter stappen na de inwilliging van de vergunningsaanvragen door de bevoegde administraties.
Het heeft er wat de schijn van dat de rechter zich zelf niet helemaal overtuigd weet van dat afwijzingsargument, want ‘ten overvloede’ heeft zij nog een paar bedenkingen aan haar beslissing toegevoegd.
Opmerkelijk is de verwijzing van de kortgedingrechter naar de in 2007 verruimde mogelijkheid van de rechtbank in de procedure ten gronde om ‘de procedure van partijen voorlopig te regelen’ zonder daarvoor de hele procedureslag te doorlopen.
Dat punt uit het wetsontwerp van toenmalig justitieminister Laurette Onkelinx (PS) betrof toen slechts één van de vele nieuwe technische procedure-ingrepen ‘met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand’ en oogde als een van de meest activerende en minst formalistische van de reeks.
Het zou goed zijn indien justitie zeven jaar nadien de balans maakt van de praktijk daarvan. Meteen zou blijken of de verwijzing van de kortgedingrechter naar deze vernieuwde wettelijke mogelijkheid wel relevant is. Immers lijden de rechtbanken nog steeds aan koudwatervrees voor deze expeditieve methode van ‘voorlopige’ rechtsbedeling.
Advocaat Griet Cnudde lijkt er alvast niet erg in te geloven: voor de afwerking van een procedure ten gronde rekent zij ten vroegste tegen de editie 2015 en volgende. De strijd voor 2014 lijkt nu eerder van de burgerlijke procedure op het administratief slagveld te verschuiven.
Tomorrowland geniet van een andere perceptie dan een klassiek industrieel of commercieel dossier en daardoor dringt het ongeduld niet door. Misschien moeten we wachten op een groter dossier inzake milieu en volksgezondheid om te beseffen dat ook burgerlijke procedures met grote belangengroepen enkel voor trage behandeling garant staan. De machtigen hebben in justitie de tijd nog altijd aan hun zijde. Terwijl het in een rechtstaat eigenlijk net omgekeerd moet.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier