Rik Torfs sprak met auteur Karen Armstrong: ‘Het geloof is te wetenschappelijk geworden’
De Britse auteur Karen Armstrong werd beroemd met het vuistdikke boek Een geschiedenis van God en publiceerde verscheidene bestsellers over het christendom, het jodendom en de islam. Rik Torfs zocht haar op in Londen voor een gesprek over de strijd tussen onze twee hersenhelften: de rede en de poëzie. ‘En theologie ís poëzie.’
Karen Armstrong woont in Islington, in het centrum van Londen. Haar rijtjeshuis is niet groot en toch is het onbetaalbaar – anders dan twintig jaar geleden, toen ze het kocht. In de buurt bevinden zich verschillende koffiebars. Om te bevestigen dat ze hip zijn, ben ik onvoldoende in de materie ingevoerd, maar ze zitten overvol. Young professionals kijken zij aan zij, nauwelijks van elkaars aanwezigheid notitie nemend, naar een scherm. Zoals priesters voor het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) ieder aan een zijaltaar solitair de mis lazen, helemaal op zichzelf gericht. Ach, religie.
Ons ego is te groot. We moeten het kleiner durven te maken. Daarbij helpt religie en haar mystieke kracht.
Armstrong, die ik nooit eerder ontmoette, ontvangt me tussen vermiljoenrood beklede oude meubelen. Er zijn heel wat antiekwinkels in de buurt. ‘Maar minder dan vroeger. De Amerikanen komen niet meer. En jonge mensen bij ons houden minder van antiek.’ De strakke lijn. Minimalisme. De strijd tegen het overbodige. Misschien hoort God daarbij. Laten we het erover hebben.
God is enkel een symbool van transcendentie, schreef u meer dan eens. Doen mensen dan alsof ze God te goed kennen? Gelovigen wekken soms die indruk. Maar ongelovigen ook. God bestaat niet, want Auschwitz zou hij nooit hebben toegelaten, zeggen ze. De God die ze voor ogen hebben is dus een goede God, die bovendien almachtig is.
Karen Armstrong: Mensen denken inderdaad losjesweg dat ze God kennen, of ze nu in hem geloven of niet. Thomas van Aquino (1225-1274) haalde vijf redenen aan die het bestaan van God moesten bewijzen, van beweging en verandering tot de ordening der dingen. Maar wie God precies was, daarover bleef hij rijkelijk vaag. Hij schreef niet: ‘God is een wezen.’ Dat beperkt al meteen, het maakt God beheersbaar. Thomas vermeed die valstrik. Hij zei: ‘God is Wezen.’ Hij behoort niet tot een vooraf bestaande categorie, hij is niet zomaar ‘een’ wezen, hij is Wezen zonder meer en zonder vergelijkingspunt.
Hoe komt het dat Thomas van Aquino in de dertiende eeuw dat inzicht had, en dat wij het sindsdien zijn kwijtgeraakt? Waar en wanneer is dat gebeurd?
Armstrong: ‘Geleidelijk. Misschien begon het wel met de vaders van de verlichting, René Descartes (1596-1650) en Isaac Newton (1643-1727). Zij dachten over de dingen op een manier die vooral de linkerhersenhelft prikkelt. De analytische gedachte, het rationele, de strikt wetenschappelijke attitude. De rechterhersenhelft, die meer op muziek, poëzie en creativiteit is gericht, ontwikkelden ze minder. Eenheid van denken, evenwicht tussen beide benaderingen, raakte daarna meer en meer op de achtergrond, onder meer bij de grote verlichtingsdenkers van de achttiende eeuw. Toen zij de rede prezen, hielden anderen zich met de poëtische, meer romantische kant van het leven bezig. William Blake (1757-1827), bijvoorbeeld, die geloofde in de aanwezigheid van de Geest in de wereld en in de mens.’
Armstrong weidt uit over dat noodlottige dualisme. Niet over het dualisme tussen lichaam en geest – dat wordt in onze tijd verworpen, hoewel het lange tijd gemeengoed was. En kijk, vandaag zijn er nauwelijks mensen die de gedachte in twijfel trekken dat we ons lichaam ‘zijn’. Ondertussen is een ander dualisme gegroeid. Dat tussen kennis en poëzie, tussen wetenschap en mythe.
Armstrong: ‘Ik heb vaak gediscussieerd met Richard Dawkins, de bekende antitheïst. Hij accepteert alleen analytische, strikt ‘wetenschappelijke’ data. Religieuze verhalen worden dan ‘onwaar’. Terwijl juist hun mythische kracht zo overtuigend is. De mythe is iets wat ooit op een of andere manier is gebeurd en zich telkens weer herhaalt. Zo heeft Paulus, die vooral in de jaren 40 en 50 na Christus actief was, het in zijn brieven en teksten over het kruis, maar over de kruisiging van Jezus vertelt hij niets concreets. Wie dat wel doet, is de evangelist Marcus, die later schrijft – rond het jaar 70, toen het Romeinse gezag een opstand van joodse rebellen neersloeg. Na de val van Jeruzalem werden de resterende opstandelingen gekruisigd. De dood van Christus en die van de rebellen kwamen samen in één verhaal. Het verhaal dat eens was en altijd weerkeert.’
Waarom is de eenheid van denken, met aandacht voor zowel het wetenschappelijke als het mythische, voor zowel de linker- als de rechterhersenhelft, in onze tijd zo moeilijk geworden?
Armstrong: ‘Ik weet het niet precies. Maar toch dit. Kerken gingen heel slecht om met wetenschap. Niet door zich ertegen af te zetten, zoals we vandaag graag denken, maar juist andersom: door voor het religieuze een plaats te zoeken binnen strikt wetenschappelijke denkpatronen. Door het te ontdoen van zijn symbolische, mythische kracht.’
In plaats van niet wetenschappelijk genoeg – een wijdverbreide gedachte in seculiere landen zoals België, Nederland en het Verenigd Koninkrijk – werd het geloof te ‘wetenschappelijk’, bang als het was om te botsen met de dominante analytische methode. Metaforen klonken verdacht en maakten plaats voor lauwe maar wetenschappelijk schijnbaar sterkere formuleringen. Een voorbeeld.
Armstrong: ‘Wanneer de priester tijdens de consecratie zegt “Dit is mijn Lichaam”, gebruikt hij voor mensen die taal enkel letterlijk kunnen interpreteren onbegrijpelijke woorden. “Wat een onzin”, zeggen ze dan. Je kunt hun bezwaren wegnemen door een andere formulering: “Dit is zoals mijn Lichaam.” Veiliger. Maar je holt de metafoor uit, maakt er een rationeel begrijpelijke vergelijking van. Je speelt niet langer op het veld van de poëzie maar op dat van de rede. En theologie is poëzie.’
De kloof tussen poëzie en rede groeit, stellen we vast. Poëzie is in het onderwijs nog maar weinig aanwezig, ook in het Verenigd Koninkrijk. Tegelijk treedt binnen het rationele, wetenschap-pelijke denken, de linkerhersenhelft dus, een steeds verdergaande specialisatie op. Versplintering. Niemand kan of durft een bredere synthese voor te schotelen. Armstrong vraagt of ik het ook zo aanvoel. Helaas wel. Aan de universiteit gaat het vandaag geregeld over interdisciplinariteit. Eigenlijk betekent dat: iedereen onderzoekt zijn stukje van het probleem. Hyperspecialisatie ontstaat. Fragmentering. Waardoor de universiteit weliswaar goed blijft in harde wetenschap, maar ze de samenleving die haar financiert steeds minder kan helpen met diepgaande inzichten over de grote vragen, goed en kwaad, de zin van het leven. Armstrong, wier doctoraat over de dichter Alfred Tennyson niet werd aanvaard door de universiteit van Oxford, is bezorgd over de manier waarop de academische wereld zich ontwikkelt.
Armstrong: ‘Ik zal mij altijd de periode kort na nine eleven herinneren. Ik was toen, in het najaar van 2001, in de Verenigde Staten. Juist omdat ik niet aan een universiteit werk en dus niet door de academische codes gebonden ben, kon ik vrijuit spreken en ongedwongen commentaar leveren op de aanslagen. Ik mocht brede verbanden leggen. Over de mens als gewelddadig wezen. Over goed en kwaad. Op een avond kwamen ook twee professoren van Harvard aan het woord, elk over een zeer specifiek deelaspect van geweld. Ze verschansten zich op de beperkte ruimte van hun expertise, een postzegel groot, en nog bleven ze op de vlakte: ‘Ik ben niet helemaal zeker dat u precies kunt zeggen wat u nu zegt’, zo bekampten ze elkaar. Iemand fluisterde in mijn oor: ‘Dat is nu de reden waarom de academie de mensen niet meer raakt. De angst om echt iets te zeggen, de vrees voor het bredere verband.’ Overspecialisatie schiet niet enkel wetenschappelijk tekort. Ze houdt evenmin rekening met wie de mens eigenlijk is, ze vertoont een gebrek aan humanity.‘
Wat is religie zonder rituelen? Geen religie meer.
Volgens Armstrong zijn religie en de beleving ervan door eenzelfde begrenzing en overspecialisatie in een crisissituatie terechtgekomen.
Armstrong: ‘Het begon in de zestiende eeuw met de Reformatie. Alle ballast moest overboord. Sola scriptura, alleen de Schrift telde. Wat een onzin. Om te beginnen maak je om de Schrift enkel ruzie. En verder: wat is religie zonder rituelen? Geen religie meer. De monotone kracht van Gregoriaanse gezangen heeft niet alleen muzikale maar ook religieuze waarde. Ze verbreedt de letterlijke, naakte tekst van de Schrift.’
Er volgt een gesprek over geschiedenis en hoe ze evolueerde. Karen Armstrong vindt dat de moderne geschiedenisbeoefening met de strikte wetenschappelijke methode die haar kenmerkt zeer waardevol is, maar tegelijk dingen verloren doet gaan. Want er is deze eenvoudige vaststelling: we vergeten meer dan we onthouden. Historische bronnen zijn plekken van herinnering, maar ook van vergetelheid. Klassieke auteurs zoals Herodotus (485-425 v.Chr.) grepen de feiten aan om tot een diepere essentie te komen. Historisch minder accuraat, maar wat de kerngedachte betreft wezenlijker. Tacitus (56-117), die beweerde sine ira et studio, dus onbevooroordeeld, te werk te gaan bracht tegelijk nog altijd zijn eigen gekleurde synthese. Geschiedschrijving bevond zich lange tijd tussen wat vandaag geschiedenis is, en wat vandaag mythe heet, in een discipline waarbij de linker- en de rechterhersenhelft allebei betrokken waren.
Armstrong: ‘De wetenschappelijke methode is natuurlijk heel belangrijk. Maar ze is niet de enige weg naar een dieper begrip. Neem nu de Bijbel. Je kunt hem letterlijk lezen, alsof het puur om feiten gaat, alsof de slang van het boek Genesis Eva aanmoedigde om te eten van de boom van goed en kwaad. Maar slangen kunnen niet spreken. Dan kom je algauw bij fake news uit. Je kunt dezelfde passage benaderen volgens de wetenschappelijke methode zoals exegeten dat sinds 1870 doen. Dat is geloofwaardig en gebeurt nog steeds met succes aan onze universiteiten. Toch is pure tekstanalyse iets anders dan betekenis, symboliek, diepe kracht zoeken. Die kracht leidt tot handelen, tot wat ik “mededogen” zou noemen.’
Ze vertelt over haar tijd als zuster van het Heilig Kind Jezus. Van 1962 tot 1969 was ze dat, en ze leed vreselijk onder het harde, liefdeloze kloosterleven. In het jaar van haar intrede begon het Tweede Vaticaans Concilie. De regels werden simpeler, de kleren eenvoudiger, de rituelen lichter. Op zichzelf oké, maar plots leek het haar alsof niets overbleef. Geen ideeën, geen liefde, geen mededogen.
Karen Armstrong
– 1944: geboren in Wildmoor, Verenigd Koninkrijk
– 1962-1969: zuster van het Heilig Kind Jezus
– studeert Engels op Oxford, doctoreert op dichter Alfred Tennyson (afgewezen)
– 1984: maakt een documentaire over de heilige Paulus.
– Groeit uit tot een van de meest vooraanstaande experts in religie ter wereld
– Boeken: Een geschiedenis van God (1993); Jerusalem: Once City, Three Faiths (1996); The Great Transformation: The Beginning of Our Religious Traditions (2006)
Armstrong: ‘Ons ego is te groot. We moeten het kleiner durven te maken. Daarbij helpt religie en haar mystieke kracht. Het ego staat ook waarheidsvinding in de weg. De waarheid: hoezeer we er ook naar hunkeren, het blijft een groot woord. We weten niet wie God is. Over de waarheid van ons geloof moeten we dus ook bescheiden blijven. Prijs je eigen overtuiging nooit zo exclusief dat je over andere vormen van geloof neerbuigend doet. Het ophemelen van je eigen geloof is vaak niets anders dan de versterking van je ego. Een gebrek aan aandacht en mededogen voor anderen.’
Maakt u zich zorgen over de toekomst van religie?
Armstrong: ‘Nee. Ik zie atheïsme als een transitie tussen twee periodes van religiositeit. Als een moment van loutering, knocking down idolatry. Toen joden en moslims in hun beginperiode verkeerden, werden ze door hun tegenstanders als atheïsten beschouwd. Hun ideeën over het goddelijke, het heilige, waren zo verschillend van wat in hun tijd algemeen gangbaar was dat ze in de ogen van hun tijdgenoten onaanvaardbaar waren. Vandaag denken sommigen dat het afgelopen is met religie, onder meer omdat mensen economisch sterker staan dan vroeger of langer hebben gestudeerd. Dat klopt niet. Economische bloei en religieuze opleving gaan dikwijls samen. Kijk naar The First Great Awakening in de Verenigde Staten tijdens de jaren 1720-1730. Vernieuwde religieuze devotie en economische groei gingen hand in hand.’
De schemering valt vroeg in Londen in januari. We eindigen het gesprek met wat mij altijd heeft gefascineerd: het hiernamaals. Het leven na de dood. Etienne Vermeersch zag het niet zitten. Ik vertel Armstrong wie hij was, en hoe hij met humor over het hiernamaals kon spreken. Hij vreesde dat er plaatsgebrek zou zijn, wist niet goed hoe hij ernaartoe zou moeten: als vitale jongeling of als stokoude man. Anderen dan hij zeggen dan weer: de eeuwigheid duurt lang, verveling dreigt, goed dat we doodgaan. Van Armstrong is bekend dat ze zich van het hiernamaals weinig aantrekt. Ze hoopt er niet zo op. Een te egoïstische gedachte, vindt ze. Niet dat ze ertegen is, maar ernaar verlangen lukt haar evenmin omdat de kerk er in haar kinderjaren zo onzorgvuldig mee omging. Repressief. Iemand beging een ‘doodzonde’, kon door omstandigheden niet meer biechten, stierf en pats: nooit naar de hemel. We gniffelen even. Maar ernstig nu: als van een fijn hiernamaals dromen niet goed is omdat we daardoor te zeer op onszelf, op ons ego zijn gericht, wordt dan niet het onmogelijke gevraagd van de mens? Compassie, alles doen om te begrijpen hoe een ander zich hier en nu ten diepste voelt en dan onbaatzuchtig ter beschikking staan – en daar voldoening uit halen.
Armstrong: ‘Misschien. Ik zie het als een sacred duty.’
Maar kan een mens dat heilige aan? Die hoge ethische eisen? Mag hij ook een beetje meer aan zichzelf denken? Ik herinner me hoe de Franse seculiere filosoof Luc Ferry het succes van het christendom verklaarde. Er waren talloze religieuze groepen en groepjes in het Romeinse Rijk. Uitgerekend het christendom brak door en werd een wereldgodsdienst. Volgens Ferry omdat het afscheid van geliefden niet definitief was. Er was verlies maar ook hoop: de Verrijzenis. Armstrong denkt na. ‘Ik verwacht niet dat ik na mijn dood plotseling iemand terug zal zien. It looks too much like an awful school reunion.‘
Luc Ferry zou graag in verrijzenis en hiernamaals geloven. Maar hij vindt het verhaal te mooi om waar te zijn, en daarom doet hij het niet.
Armstrong: ‘Ik weet niet of er nog wat komt, en wat het zou kunnen zijn. Met het hiernamaals is het zoals met God: vanaf het moment dat we er ons een concrete voorstelling van maken, weten we dat het alleen maar anders kan zijn.’
Karen Armstrong is slotspreker op het tweedaagse festival Religie in de Stad, op 22 en 23 februari in Flagey, Brussel. De focus ligt dit jaar op de nauwe band tussen lichaam en religie. Tickets en info: www.flagey.be p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier