Rik Torfs over geluk: waarom u niet vrolijk wordt van de geluksindustrie
We zijn stilaan omsingeld door wereldverbeteraars en hun werkboeken die ons de weg naar het geluk willen wijzen: ‘Vink de lijstjes gewoon af. En je bent er.’ Zo makkelijk is het niet, schrijft professor kerkelijk recht Rik Torfs (KU Leuven) in dit essay ter grootte van 100 tweets.
‘Het zou een schande zijn als je niet gelukkig was’, kreeg ik als kind te horen van mijn leraar godsdienst. ‘Je hebt een dak boven je hoofd en elke dag te eten.’ Zelf zag hij er verslagen uit, zoals hij daar voor de klas stond tussen armtierige formicatafels met chromen poten die zich om hun lelijkheid schaamden. Hij was slordig geschoren. Sjofel gekleed. Zijn broek was slecht gestreken, zoals bij alle priesters zonder vriendin. Aan de muur hing een verschoten reproductie van Vincent van Gogh, Rue d’Auvers-sur-Oise.
Je kunt niet gelukkig worden op bevel, zweeg ik koppig. Er bestaan geen toverformules voor. Hoogstens zijn er patronen. Na schooltijd voelde ik me gelukkiger omdat ik desnoods ongelukkig mocht zijn.
Vandaag heeft maakbaar geluk meer succes dan ooit. Geleerden schrijven er wetenschappelijke traktaten over. Geluksmachines draaien op volle toeren.
Al in 1984 verdedigde socioloog Ruut Veenhoven zijn doctoraatsproefschrift over de voorwaarden voor geluk. Hij bleef levenslang over dit onderwerp nadenken, zich afvragend in welk soort samenleving mensen het gelukkigst worden. Geluk kan maar, las ik ergens anders, als er aandacht is voor mensenrechten, ook sociale, voor een uitstekende gezondheidszorg, als er minder ongelijkheid is, meer respect voor ieder mens, niet te veel individualisme. Hier en daar worden zelfs documenten van de Verenigde Naties aanbevolen, waarvan de lectuur de weg naar het geluk zou openen. Vink de lijstjes gewoon af. En je bent er.
Het geloof in maakbaar geluk past in een bredere maatschappelijke trend. Steeds meer begrippen wanen we wetenschappelijk definieerbaar. Geluk, maar ook gelijkheid en rechtvaardigheid. Vloeit geluk trouwens niet voort uit een magische combinatie van die twee?
Gelijkheid wordt steeds meer de hunkering naar materiële gelijkheid. Intellectuele gelijkheid zelfs, met scholen die op elkaar lijken en eindexamens die overal dezelfde zijn.
Rechtvaardigheid? In A Theory of Justice uit 1971 beschreef John Rawls heel precies haar ingrediënten. Hij kent vandaag vermoeiend veel aanhangers.
Geluk, gelijkheid en rechtvaardigheid worden gesloten begrippen, instrumenten in handen van ernstig ogende wereldverbeteraars. Maar werken ze ook? Niet, denk ik. Ze botsen met spontaan aanvoelen en oude tradities.
Ze staan in ieder geval haaks op de houding van de heer des huizes in het evangelie volgens Mattheüs, hoofdstuk 20, vers 1 tot 16. De heer huurt ’s morgens arbeiders in en spreekt een dagloon af van één penning. Op het derde, zesde, negende en elfde uur gaat hij weer naar de markt, huurt opnieuw mensen in. Hun zegt hij dat zij zullen ontvangen wat recht is. Als de avond valt, wordt iedereen uitbetaald, te beginnen met wie het laatst aan de slag gingen. Ze ontvangen een penning. De werkers van het eerste uur die de hitte van de dag trotseerden, hopen op meer, maar nee. Wanneer ze klagen, antwoordt de heer: ‘Vriend, ik doe u geen onrecht. Zijt gij het met mij niet eens geworden over een penning?’
Eigenlijk is er maar één basisvoorwaarde voor geluk: de afwezigheid van ongeluk. En dan bedoel ik: ziekte en dood.
Het verhaal vermengt contractueel correcte rechtvaardigheid met generositeit. De gelijke betaling wijkt af van wat wij vandaag gelijke behandeling zouden noemen. En worden, door het onvoorspelbare gedrag van de meester, de basisvoorwaarden voor geluk niet geschonden? Wat zeker is: gelijkheid, rechtvaardigheid en het daaruit voortvloeiende geluk verliezen in één enkele parabel hun wetenschappelijk aureool. Eén verhaal volstaat om alle theorieën aan diggelen te slaan. Dat werkt bevrijdend. Experts kunnen beschrijven wat geluk voor hen betekent. Maar er bestaan geen spelregels die voor iedereen gelden.
De zorgvuldig opgesomde voorwaarden om gelukkig te worden zijn niet absoluut. Iemand kan arm zijn en gelukkig. Of andersom. Een analfabeet vermag momenten van ongebreideld geluk te ervaren, zoals een briljant academicus mogelijk een intriest leven leidt. Eigenlijk is er maar één basisvoorwaarde voor geluk: de afwezigheid van ongeluk, waarmee ik ziekte en dood bedoel, niet onze tragische liefdesgeschiedenissen en bewogen beroepscarrières, waar we minstens gedeeltelijk zelf verantwoordelijk voor zijn. Ziekte of dood, dat is wat anders. Ze verschillen overigens van elkaar. De dood is de grens, terwijl ziekte in sommige gevallen grenzen helpt te verleggen en tot een bewuster en zorgzamer leven, tot geluk leidt. Maar niet altijd. Soms is er niets anders dan verschrikkelijk lijden dat niemand verdient. Geluk bestaat enkel bij afwezigheid van ongeluk. Ze is de eerste en misschien wel de enige basisvoorwaarde.
De enige basisvoorwaarde? Er is naar mijn aanvoelen een tweede punt dat diep geluk in de weg staat, een punt waarover ik weinig verneem, wellicht omdat het door de meeste van onze tijdgenoten in het geseculariseerde West-Europa als onvermijdelijk wordt beschouwd. Dat tweede punt is de eenmaligheid van het leven. De sterfelijkheid. Yolo, you only live once. Het bewustzijn daarvan heeft een enorme invloed op ons bestaan. We kunnen het ons niet langer veroorloven ongelukkig te zijn, het is nu of nooit. Precies die gedachte staat geluk in de weg. Een mens is enkel gelukkig indien het niet hoeft. Wanneer geluk een vereiste is, is het geen geluk meer maar een vereiste.
Sinds mijn prille jeugd lees ik honende beschouwingen over de perverse rol die de religieuze belofte van een hiernamaals speelt. Mensen werden arm gehouden en economisch uitgebuit, maar geen zorg, na de dood, in het hiernamaals, komt de beloning en begint het ware leven. Moslimterroristen denken niet anders. Ze blazen levende mensen op, zichzelf inbegrepen, om in het hiernamaals de gunsten van vele maagden te genieten.
Natuurlijk valt het uitstellen van het echte leven tot in het hiernamaals zeer te betreuren. Tegelijk, en op het eerste gezicht misschien verrassend, verschilt die houding nauwelijks van de yolo-gedachte. Ze is er het spiegelbeeld van. Alles gebeurt nu. Als het hiernamaals het ware leven is, leef je ook maar één keer, niet nu, maar later. Enkel nu of alleen maar later, daartussen is nauwelijks een verschil.
De kunst bestaat erin die verenging van het bestaan niet te aanvaarden, het leven groter te maken, de eenmaligheid ervan te doorbreken, het dubbelzinnige en de schoonheid die het kenmerken blijvend te zien.
Natuurlijk hoef je niet tegelijk in dit leven en in het hiernamaals te geloven om gelukkig te worden. Weliswaar beveel ik het iedereen aan, het geeft een prettiger gevoel dan velen denken, maar tot geloof kun je niemand dwingen. Wie moet geloven, gelooft niet. Geloof is genade.
Maar levensbeschouwing in het algemeen helpt evenzeer om de wereld groter te maken. Ook kunst creëert ruimte, literatuur doet dat, poëzie. Aandacht en een scherp waarnemingsvermogen. En humor, waar al te vaak lacherig over wordt gedaan. Het geluk krijgt zo een tweede dimensie, een dubbele bodem, waardoor het meer wordt dan simpel genot of eenvoudig vermaak dat men, zoals Sigmund Freud (1856-1939) schreef, zich verschaft door in een koude winternacht een bloot been onder de deken uit te steken en het vervolgens weer in te trekken.
Geluk reikt verder dan genot. Neem nu de literatuur. Ze kan voor een leven naast dit leven en tegelijk in dit leven zorgen. In Contre Sainte-Beuve beschrijft Marcel Proust (1871-1922) hoe hij tijdens een wandeling met vrienden een geplaveide binnenplaats overstak. Opeens hield hij halt toen zijn blik viel op de oneffen, glimmende stenen die hem omringden. Hij liet zijn vrienden gaan. Alleen achtergebleven overviel hem een overweldigend geluksgevoel. Hij herkende de voetstappen die hij lang geleden zette in het baptisterium van San Marco in Venetië. Proust noemt dit gevoel résurrection. Bij die verrijzenis is het gevoel zuiverder dan op het moment van de ervaring zelf, want die was vluchtig tussen vele andere gewaarwordingen in. Dan vervolgt Proust: ‘Niet alleen is het verstand van geen nut bij dit soort verrijzenissen, bovendien worden zulke momenten alleen zichtbaar in voorwerpen waar het verstand nooit heeft geprobeerd hen op te sluiten.’ De plaveien van een binnenplaats als bron van geluk.
Ik dacht aan deze meesterlijke passage bij het lezen van Brieven uit Genua, een boek dat Ilja Leonard Pfeijffer (°1968) in 2016 publiceerde. Daaronder bevinden zich de Brieven aan mezelf op jongere leeftijd. Door ze te schrijven, herbeleeft Pfeijffer vervlogen dagen, overweegt hij een tweede keer de keuzes die hij in het verleden maakte. Tegelijk beoordeelt hij ze met zijn blik van vandaag. De vriendinnen van weleer passeren de revue en worden met moordende vriendelijkheid geportretteerd. Het besluit om voltijds schrijver te worden, en samen met de universiteit de wetenschappelijke studie van Pindaros achter zich te laten: Pfeijffer neemt het nogmaals. In de herhaling groeit de intensiteit.
Søren Kierkegaard (1813-1855), de ongrijpbare denker die in Kopenhagen telkens weer dezelfde wandeling maakte, beschrijft het subtiele verschil tussen de herinnering en de herhaling. De herinnering stemt de mens treurig, omdat ze verwijst naar wat was en niet langer is. De herhaling gaat de andere richting uit. Ze brengt de werkelijkheid van vroeger terug naar vandaag, doet haar herleven. In de herhaling schuilen belofte en toekomst.
Zowel Proust als Pfeijffer doet meer dan zich het verleden passief herinneren, zij herhalen het. In Contre Sainte-Beuve is de verrijzenis onverwachter en mystieker – ik ken in de wereldliteratuur weinig passages met eenzelfde religieuze intensiteit – maar ook Pfeijffer laat zijn vroegere ik herrijzen, door de brief die aan hem is gericht en die hem over vele jaren heen naar de dag van vandaag tilt. Twee keer leven, toen en nu. De wereld wordt op die manier groter en blijft tegelijk bekend genoeg om er niet helemaal in te verdwalen. De klok tikt de tijd niet langer weg. Het gevoel van de schrijver raakt de lezer en leidt tot geluk.
Lopen religieuze en artistieke gevoelens samen? Sommigen hebben die indruk. Vanzelfsprekend denkt niet iedereen er zo over. P.F. Thomése (°1958) vindt dat kunst bedoeld is voor mensen die heimwee hebben naar het eeuwige leven, maar die beter weten. Dat klinkt toch wat pessimistisch. Misschien is kunst geen surrogaat voor eeuwig leven, maar enkel een voorafspiegeling ervan, een glimp van het onsterfelijke. Vaak denken mensen dat ze moeten kiezen, tussen geloof en rede, tussen kunst en onsterfelijkheid. Maar wie weet is dat niet zo, en is het dilemma een waangedachte die voortvloeit uit de beperktheid van de menselijke geest.
Geluk loopt niet langs vooraf gebaande paden die wetenschappers of filosofen uittekenen. Het is niet maakbaar.
Niet enkel kunst, ook de natuur kan de wereld groter maken. We moeten onze horizon verruimen, luidt het gezegde. Maar we zien hem nauwelijks. Hoe kunnen we verruimen wat aan onze blik ontsnapt? Nochtans vormt de horizon niet enkel de grens van het zichtbare. Hij voedt ook het verlangen naar wat verder ligt, wat we niet zien maar aanwezig weten. Wanneer we de horizon zien, zien we veel en daarom dromen we van meer. Dat botst met de mantra van onze tijd dat we kleiner moeten wonen, dichter bij elkaar en in de stad. Uit respect voor de natuur. Terwijl we opeengestapeld in de stad nauwelijks nog contact hebben met de natuur. Want een boom is geen tuin, een park geen landschap. Zou het daardoor komen, door de afwezigheid van een horizon, dat stedelingen vaker volledig seculier zijn dan plattelandslieden? Stedelingen maken spannender dingen mee, hebben meer om naar te kijken, heet het. Meer theater. Meer mensen. Meer hippe koffiebars. Maar net zo goed zien ze minder. Geen horizonten. Geen zuivere sterrenhemel die mysterieuzer oogt naarmate je er langer naar kijkt.
Bepaalt onze manier van denken en kijken ons geluk? Vaak wel, denk ik. Ik heb het dan nadrukkelijk niet over filosofen die beroepshalve nadenken over geluk, of over empirisch onderzoekers die randvoorwaarden in kaart brengen in ruil voor een maandelijks salaris. Ik doel gewoon op de manier van denken tout court. Wie wetenschap en waarheid in één adem noemt, als synoniemen beschouwt, derhalve buiten de wetenschap weinig van waarde aantreft, kijkt anders tegen het bestaan aan dan wie levensbeschouwing belangrijk vindt, symbolische taal aanvoelt en herkent, in de werkelijkheid soms leugen en in het sprookje weleens waarheid aantreft. Levensbeschouwing schept ruimte, ziet in het leven meer dan wat zichtbaar is. In levensbeschouwing worden schouwen en beschouwen een deel van het leven, waardoor het groter wordt, meer plaats biedt om afstand te nemen, toelaat naar jezelf te kijken alsof je iemand anders bent. Als je meer plaats hebt, mentaal en fysiek, ga je ruimer denken. Dat leidt weleens tot een moment van geluk.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier