Jan Blommaert
Publicatiedruk maakt academiche publicaties nauwelijks lezenswaardig
De publicatiedruk maakt dat academici amper tijd hebben voor onderzoek, wat hun publicaties nauwelijks lezenswaardig maakt.
Naar aanleiding van een petitie van academici is er een debat ontstaan over de publicatiedruk aan onze universiteiten. Academici klagen over de dwang om jaarlijks een aantal zogeheten “A-publicaties” uit te brengen. Die publicaties worden dan in rekening gebracht in de loopbaanontwikkeling – bevorderingen, vaste aanstellingen – en bepalen in hun totaal ook mee de score van universiteiten in de talloze internationale academische “rankings”.
De drang om te publiceren komt in de regel bovenop een al zwaar takenpakket waarin doceren uiteraard een belangrijke plaats neemt, maar waarin de afgelopen paar decennia ook een enorme administratieve belasting is ontstaan. Professoren hebben al lang geen eigen secretaressen of typisten meer en ze doen het leeuwendeel van hun administratie zelf. Die administratie houdt nu ook een enorm pak rapportering in over het werk. Functiegesprekken en evaluaties gebaseerd op persoonlijke ontwikkelingsplannen, met duidelijke ‘targets’ en ‘deliverables’, behoren tot de kern van academisch werk. Het managerisme is de universiteiten binnengeslopen, een veel van het werk dat hieruit voortvloeit wordt naar beneden toe gedelegeerd, naar de individuele academicus toe. Zoals de rest van het onderwijsveld zijn ook universiteiten al decennia permanent aan het veranderen en rationaliseren, waardoor institutionele rust afwezig is. Universiteitswerk is zwaar.
Administratief werk is altijd dwingend, het wordt opgelegd van bovenuit en heeft grote gevolgen. De tijd die het vreet gaat ten koste van onderzoek. Onderzoekstijd is een vaag gegeven: het is de tijd die overblijft na het doceer- en begeleidingswerk met studenten, die vast ligt, en na het administratieve werk dat een dwingend karakter heeft. Voor vele academici betekent dit: we doen onderzoek ’s avonds, tijdens de weekends en vakanties.
De klachten over publicatiedruk moeten dan ook gezien worden vanuit het geheel van de arbeidsbelasting: publiceren is van het opperste belang voor de kwaliteit van het werk en voor de ontwikkeling van een academische loopbaan. De ruimte waarin die publicaties ontstaan is echter nog al te vaak de ruimte van overwerk. Het enorme gewicht dat op publicaties wordt gelegd verhoogt de totale werklast in een feitelijk onverantwoordelijke mate.
Maar er is meer. Publicaties hebben hun wortels in onderzoek, en onderzoek zelf – dat zagen we net – krijgt nauwelijks ruimte in de academische tijdseconomie. Het gevolg is dat publiceren een activiteit op zichzelf wordt, die in een losse relatie staat met onderzoek. Het is die losmaking van de organische band tussen onderzoek en publiceren die aansprakelijk is voor een aantal kwalen in de academische wereld.
Zelf werk ik aan de universiteit waar de prominente sociaal-psycholoog Diederik Stapel ontmaskerd werd als academisch fraudeur. Stapel publiceerde fenomenale aantallen artikels; het onderzoek dat eraan ten grondslag lag was onbestaande. Andere gevallen van fraude hebben dezelfde structuur: mensen moeten hard publiceren, waardoor de kantjes van het onderzoek worden afgelopen. Bij gebrek aan degelijk onderzoek gaat men toch publiceren. De kern van het probleem van de publicatiedruk ligt dan ook in de ruimte die men schenkt aan onderzoek. Wie geen tijd heeft om onderzoek te doen zal niets te publiceren hebben; als er toch wordt gepubliceerd gaat het om betwistbaar, oppervlakkig, irrelevant of compleet frauduleus werk.
De wetenschappelijke tijdschriften staan vol met werk dat het lezen niet waard is. Het herhaalt wat al geweten is, voegt niets toe aan de ontwikkeling van een vakgebied, en bestaat enkel omwille van de dwang om te publiceren in het licht van loopbaanontwikkeling. De tijdschriften staan vol met werk dat eigenlijk niet had hoeven te verschijnen, want de academici die het hebben geschreven hebben nauwelijks de tijd gehad om ernstig onderzoek te doen.
Tijdschriften hebben daar lak aan. Een van de diepere problemen van het academisch publiceren is dat de “A-publicaties” nagenoeg uitsluitend slaan op commercieel geproduceerde tijdschriften. Deze zijn in handen van een klein aantal grote internationale uitgeverijen die van academisch publiceren een miljardenbusiness hebben gemaakt. Academici tekenen met die bedrijven de meest obscene en hallucinante auteurscontracten: in de regel staan wij al onze rechten in saecula saeculorum af aan een uitgeverij, die totale macht over ons intellectueel werk verwerft. Ook om die reden is de structuur van academisch publiceren dringend aan herziening toe.
Remedies voor al deze kwalen moeten gezocht worden in de structuur van onderzoek als een academische bezigheid. Academici moeten effectieve werktijd als onderzoekstijd kunnen vrijwaren, binnen een redelijke globale arbeidsbelasting. Tegenover die onderzoekstijd moeten verwachtingen staan inzake onderzoek, en dus niet enkel inzake publicaties. Onderzoek is immers per definitie traag en onvoorspelbaar, en in zoverre het nieuwe horizonten exploreert kan het ook mislukken. Het is onzin om onderzoek te koppelen aan jaarlijkse afrekeningen. Ikzelf hanteer voor mijn onderzoeksgroep evaluatiecycli van drie jaar, wat een veel realistischer tijdskader is voor het (in wezen ambachtelijke) proces dat leidt van een ruwe idee naar een afgewerkt stuk onderzoek, klaar voor publicaties van enig niveau.
In de huidige benadering houdt men geen rekening met de werkelijke eigenschappen van onderzoek. Men ziet publiceren als iets wat altijd mogelijk, nuttig en relevant is. De productievoorwaarden van die publicaties worden niet bekeken, terwijl de kat precies daar gebonden ligt. Enkel wanneer men werk maakt van een deugdelijke visie op onderzoek, en dit aspect ook duidelijk gestalte geeft in een model van academisch werken, zullen we hoogstaande, innovatieve en relevante output krijgen.
Academici zullen dan misschien minder artikels schrijven (hoewel ik dat betwijfel), maar de publicaties zullen het lezen waard zijn, gelezen worden, en door andere wetenschappers opgepikt worden als waardevolle interventies in het academische debat. Geciteerd worden is daarom een veel duidelijker indicator van de waarde van academisch werk dan het aantal “A-publicaties” die iemand schrijft. Zoals gezegd: het overgrote deel van die publicaties is het lezen niet waard. Niemand leest ze dan ook. Ze dienen enkel voor het aanvinken van “targets” en “deliverables” in de jaarlijkse evaluaties, en voor de winstmaximalisering van de grote uitgeverijen die het monopolie houden op deze publicaties.
Het is te hopen dat het huidige debat over publicatiedwang snel leidt tot een debat over de arbeidsvoorwaarden aan universiteiten, en dan met name over het statuut van onderzoekstijd. Anders is het nutteloos.
Jan Blommaert is Hoogleraar aan Tilburg University, waar hij een onderzoekscentrum en een aantal wetenschappelijke consortia leidt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier