Biodiversiteit: gaan we naar een wereld vol muggen, kakkerlakken en buxusmotten?
Een nieuwe studie bevestigt het: 40 procent van alle insectensoorten zal de volgende decennia verdwijnen. De nuttige diensten die ze de mens leveren zullen daarbij verloren gaan. Wat zijn de risico’s, ook voor ons land?
Twee jaar geleden verscheen in het vakblad Public Library of Science One een ophefmakende studie van Duitse en Nederlandse wetenschappers. Het bestand van vliegende insecten in goed onderzochte Duitse natuurgebieden, waar de dieren in principe beschermd zijn, was de laatste 30 jaar met liefst 76 procent afgenomen. Dat inzicht werd gepopulariseerd in het ‘voorruitverschijnsel’: vroeger moest je in de zomer bij elke tankbeurt de dode insecten van je voorruit verwijderen, nu is dat vrijwel nooit meer nodig.
Vorig jaar verscheen in het gezaghebbende Proceedings of the National Academy of Sciences dan weer een studie van Amerikaanse onderzoekers in het regenwoud van Puerto Rico. Ze concludeerden dat het bestand van boomkruininsecten op het Caraïbische eiland de laatste 36 jaar met 78 procent was afgenomen, en dat van bodeminsecten met 98 procent. Parallel daarmee was het aantal insectenetende dieren, zoals kikkers, hagedissen en vogels, sterk afgenomen.
Onze levensstijl decimeert het andere leven op aarde. Voor insecten gaat het nog acht keer sneller dan voor vogels en zoogdieren.
‘De resultaten van die onderzoeken waren dramatisch’, zegt de Belgische insectenexpert Kris Wyckhuys. ‘Insecten vertegenwoordigen tenslotte twee derde van alle diersoorten op het land. De trend bevestigt de veronderstelling van een groeiend aantal wetenschappers dat de mens verantwoordelijk is voor de zesde grote uitstervingsgolf in de geschiedenis. Vroeger waren de oorzaken komeetinslagen of vulkaanuitbarstingen. Nu zijn wij het. Onze levensstijl decimeert het andere leven op aarde. Voor insecten gaat het nog acht keer sneller dan voor vogels en zoogdieren.’
Koeienvlaaienruimers
Vorige maand maakte Kris Wyckhuys wereldnieuws. Hij en een Australische collega doorploegden een groot aantal publicaties over de evolutie van insectenaantallen, waarvan ze er 73 nauwgezet bestudeerden. Uit hun analyse in Biological Conservation blijkt dat we op weg zijn om de volgende decennia 40 procent van alle insectensoorten de wereld uit te helpen. Per mens zouden er nu, al naargelang de bron, nog tussen de 200 miljoen en de 1,5 miljard insecten zijn.
De biodiversiteitscrisis is geen crisis meer van zeldzame iconische soorten als de ijsbeer, de orang-oetan of de tijger. Ook algemene en minder opvallende dieren verdwijnen. De vrijgekomen ruimte wordt ingenomen door een klein aantal ‘cultuurvolgers’, die het uitstekend doen in het zog van de mens. Het gevolg is dat de zogenoemde ecosysteemdiensten die insecten leveren – planten bevruchten, rottend materiaal afbreken enzovoort – drastisch afnemen.
De West-Vlaamse grootouders van de nu 42-jarige Wyckhuys waren boeren met een hart voor de natuur. Als kind bracht hij veel vakanties door op de boerderij, hij ving er sprinkhanen en speelde met meikevers. Op zijn zevende werd hij lid van De Torenvalk, een plaatselijke natuurvereniging. In 1995 begon hij aan zijn opleiding tot landbouwingenieur in Gent, waar hij zich specialiseerde in gewasbescherming. Hij heeft altijd op het raakvlak van natuur en landbouw gewerkt: hij ging op zoek naar natuurlijke vijanden van plaaginsecten om er in de landbouw plagen mee te bestrijden. In die biologische bestrijding van schadelijke insecten werd hij een wereldexpert, en hij ijvert voor landbouwproductiemethodes waarbij weinig of geen chemische bestrijdingsmiddelen te pas komen.
Als insectenliefhebber vindt Wyckhuys het dramatisch dat zo veel soorten het door menselijke activiteit moeilijk krijgen. ‘Mestkevers, bijvoorbeeld, gaan ten onder aan het massale pesticidegebruik in de veeteelt’, vertelt hij vanuit Vietnam, waar hij momenteel woont en werkt. ‘De oude Egyptenaren waardeerden de vitale rol van die diertjes in graslanden al. Ze ruimen razendsnel koeienvlaaien op, onder meer door er bolletjes van te maken die ze naar een geschikte plek rollen en er begraven, als nestplaats voor hun jongen. Maar de pesticiden komen ook in de mest terecht, waardoor de kevers ze in hun lichaam krijgen en eraan sterven. Daardoor wordt het veel moeilijker om mest in de natuur op te ruimen. In Australië heeft de mens na de kolonisatie samen met het vee mestkevers moeten invoeren, omdat er anders een massa koeienvlaaien achterbleef in de zon. Insecten zijn wereldwijd uitermate nuttig in het grootste deel van de natuurlijke en landbouwkundige ecosystemen.’
Waar is de dagpauwoog?
Habitatverlies is de belangrijkste oorzaak van de teloorgang van insecten. Door menselijke activiteiten verliezen veel soorten hun natuurlijke biotoop. Als ze niet de kans hebben om te verhuizen, gaan ze onderuit. Ook in Vlaanderen. ‘Er zijn de laatste tijd weinig winnaars in de Vlaamse insectenwereld’, vertelt insectenexpert Wim Veraghtert van Natuurpunt. ‘Met meerdere libellen en waterjuffers gaat het bijvoorbeeld wel goed. De verbeterde waterzuivering heeft ervoor gezorgd dat prachtige soorten als de beekjuffers – de inspiratiebron voor elfjes – zo goed als uit de doden zijn opgestaan. Maar voor veel soorten is het kommer en kwel. De dagpauwoog zien we momenteel weinig, ook al is hij een van onze algemeenste vlinders in het voorjaar. Door de droogte van vorige zomer is de brandnetel, de voornaamste plant voor zijn rupsen, massaal gestorven voor die rupsen volgroeid waren. De extreme weersomstandigheden die met de klimaatopwarming gepaard gaan, hebben het leefmilieu van de vlinder beïnvloed.’
Veraghtert vertelt dat een langlopend onderzoek naar Britse nachtvlinders op een sterke achteruitgang voor twee derde van de 320 onderzochte soorten heeft gewezen. In ons land zijn er grote problemen door een hoge afzet van stikstof in bossen en heiden, veroorzaakt door de overbemesting van onze landbouwgronden. ‘Sommige soorten kunnen ertegen, voor andere is het dramatisch. Er zijn proeven gedaan met dagvlinders zoals het hooibeestje, nachtvlinders zoals de lieveling en sprinkhanen zoals het knopsprietje. Daaruit bleek dat hun rupsen of jongen het veel minder goed doen als ze moeten leven van planten met een hoger stikstofgehalte dan normaal. Stikstof is een sluipmoordenaar voor insecten.’
Problemen met insecten werken door in heel het ecosysteem. De bevruchting van gewassen kan in het gedrang komen.
En zo evolueren we naar ‘eenheidsworst’: wereldwijd wordt hetzelfde beperkte aantal succesvolle soorten hyperdominant. ‘Cultuurvolgers zijn de kraaien en kauwen van de insectenwereld. Neem het Aziatisch lieveheersbeestje. In het begin van de jaren 1980 werd het in West-Europa ingevoerd om bladluizen in serres te bestrijden. Maar er ontsnapten exemplaren, en die veroorzaken een ravage in de natuurlijke populaties van inheemse lieveheersbeestjes. Veel soorten gaan ernstig achteruit. Hetzelfde gebeurt in de Verenigde Staten.’
Pieter Vanormelingen van Natuurpunt is gespecialiseerd in bijen en hommels. Hij vertelt dat gekweekte hommels die in serres als bestuivers moeten gaan opereren soms ziektes dragen. Als ze ontsnappen, kunnen ze die doorgeven aan wilde soorten, waardoor die in de problemen komen. Veel soorten hommels en solitaire bijen gaan dan weer achteruit of staan op het punt te verdwijnen door het verlies van landschappen met voldoende geschikte bloemen, zoals vlinderbloemigen. ‘Er is bijvoorbeeld veel minder rode klaver dan vroeger. Vooral voor hommels met een lange tong is dat een groot probleem’, legt Vanormelingen uit. ‘Hommels met een korte tong komen nog aan hun trekken in natuurvriendelijke tuinen.’
‘We zijn in Vlaanderen in een eeuw tijd minstens tien hommelsoorten kwijtgespeeld. Sommige natuurgebieden kun je wel zo beheren dat ze opnieuw gunstig worden voor zeldzame hommels en bijen. Averbode Bos en Heide is daar een mooi voorbeeld van.’
Vanormelingen vertelt ook dat er nieuwe soorten bijen in ons land aankomen, meestal gedreven door de klimaatopwarming. ‘Het gaat vaak om warmteminnende soorten uit het zuiden die hier vooral via de steden binnenkomen. Ze zijn helemaal niet kieskeurig, zodat ze gemakkelijk leefbare populaties kunnen opbouwen. Op het groendak van het kantoor van Natuurpunt in Mechelen huist sinds kort een populatie van de luzernebehangersbij, een nieuweling met een grote kans op succes.’
In Flanders fields
Vlinderbioloog Hans Van Dyck, ook hoogleraar aan de UCL, was een van de eersten die waarschuwden voor de teloorgang van insectenpopulaties, samen met Dirk Maes van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). In 2001 publiceerden ze in Biological Conservation gegevens over de evolutie van Vlaamse vlinderpopulaties. In de twintigste eeuw verloren we 19 van de 64 inheemse dagvlindersoorten, en 69 procent van de overblijvers nam sterk in aantal af. Urbanisatie en intensieve landbouw, inclusief pesticidegebruik, waren de voornaamste oorzaken.
‘Het artikel veroorzaakte een schokgolf in de internationale wetenschappelijke wereld’, herinnert Van Dyck zich. ‘Het topvakblad Nature besprak het onder de veelzeggende titel ” Butterflies fall in Flanders fields” – een verwijzing naar de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog. Vlinders zijn als vogels: je kunt ze gemakkelijk waarnemen en zo hun wel en wee goed volgen. Vooral sinds de Tweede Wereldoorlog zijn veel soorten, ook algemene, snel achteruitgegaan. Doordat het proces al een tijdje bezig is, volstaat het beheer van natuurreservaten niet meer. We hebben onze landschappen ecologisch compleet uitgekleed. We moeten ze weer aantrekkelijker maken voor vlinders.’
Enkele soorten doen het uitstekend, zoals het bont zandoogje, een soort uit het bos die zich met succes aan andere biotopen heeft aangepast, net zoals onze merel. Maar de verwante argusvlinder bijvoorbeeld, een soort die vroeger heel algemeen was, zie je alleen hier en daar nog. ‘Mogelijk werd hij het slachtoffer van een klimaatval’, vertelt Van Dyck. ‘Door de klimaatopwarming begon de vlinder in het najaar aan een derde generatie, maar de tijd daarvoor was te kort, waardoor die het niet haalde. Dat is een zware klap voor een soort.’
Een onderschatte factor in dit verhaal, zegt Van Dyck, is de permanente lichtvervuiling ’s nachts. Het gaat niet alleen om motten die zich te pletter vliegen tegen lampen of gemakkelijke prooien zijn voor vleermuizen. ‘Als hun natuurlijke dag-en-nachtritme ontregeld raakt, kan dat de ontwikkeling van insecten hinderen.’
Van Dyck hamert ook op het algemene plaatje van grootschalig insectenverlies. ‘Je zult insecten nooit helemaal kunnen uitroeien, zeker niet in honderd jaar. Er zullen altijd overlevers zijn, opportunistische soorten zoals de wesp – die raken we niet kwijt. Maar met de ecosysteemdiensten zullen we problemen krijgen. De bevruchting van gewassen en wilde planten kan in het gedrang komen. En dan is er de afbraak en recyclage van dood natuurlijk materiaal. Dat proces verloopt met schakels. Als een van die schakels wegvalt, kan de omlooptijd van stoffen zo sterk vertragen dat sommige soorten het moeilijk krijgen. Problemen met insecten werken door in heel het ecosysteem.’
Pesticiden in mussenveren
Volgens Kris Wyckhuys en zijn Australische collega zijn pesticiden na habitatverlies de belangrijkste factor in de afname van het aantal insecten. Pesticiden zijn Wyckhuys’ stokpaardje. ‘Een recent onderzoek van Zwitserse huismussen wees uit dat álle bemonsterde exemplaren in de zogenaamd ongerepte alpenweiden sporen in hun pluimen hadden van de nieuwste lichting pesticiden: de neonicotinoïden.’
Pesticiden zouden in de landbouw alleen als laatste optie gebruikt mogen worden. Niet als eerste, zoals nu vaak het geval is.
‘Tegen de pesticide-industrie opboksen is moeilijk. Die sector heeft een globale omzet van 67 miljard euro per jaar. Wereldwijd escaleert het gebruik nog altijd. Verwacht wordt dat de omzet over enkele jaren zal stijgen tot 80 miljard euro. Dat is verschrikkelijk. Zeker omdat we sinds 1962, toen de Amerikaanse milieuactiviste Rachel Carson haar boek Silent Spring publiceerde, weten hoe groot de impact van pesticiden op de natuur is. Ze treffen niet alleen insecten, maar ook tal van andere dieren – insecteneters en andere. Pesticiden zouden in de landbouw alleen als laatste optie gebruikt mogen worden. Niet als eerste, zoals nu vaak het geval is.’
De pesticiden op gewassen roeien ook niet uitsluitend de plaaginsecten uit, ze treffen ook de natuurlijke vijanden van die insecten. Daarna moet je nóg meer pesticiden gebruiken, ook om de ontwikkeling van weerstand bij de geviseerde beestjes tegen te gaan. ‘Het is een verhaal zonder einde’, zegt Wyckhuys met een zucht.
‘Wij pakken het anders aan. Eerst zoeken we naar manieren om landbouwgewassen opnieuw leefbaar te maken voor natuurlijke vijanden van de plaaginsecten. Dat doen we met ecologische ingenieurstechnieken, bijvoorbeeld door bloemstroken of bermen met grassen aan te leggen.’
‘Een tweede optie is dat we de natuurlijke vijanden van een plaaginsect zelf gaan zoeken in hun oorspronkelijke biotoop, die we zorgvuldig onderzoeken. Daarna kun je ze uitzetten in landen waar het plaaginsect een probleem is geworden. De wolluis, bijvoorbeeld, kwam in 1970 per ongeluk in Afrika en later in Azië terecht, waar ze een ravage aanrichtte onder de maniok. Een piepklein sluipwespje uitzetten dat in Paraguay een natuurlijke vijand is van de wolluis, heeft tientallen miljoenen mensen het leven gered. De sluipwesp roeit de wolluis niet uit, maar houdt haar populatie binnen de perken.’
Stijgende lonen
Plaaginsecten die recent bij ons aangetroffen zijn, zoals de buxusmot of de kastanjemineermot, kun je volgens Wyckhuys ook beter aanpakken door in hun oorspronkelijke leefgebieden te zoeken naar een uiterst selectieve en efficiënte natuurlijke vijand. ‘Ik besef dat de biologische bestrijding een kwalijke reputatie heeft door enkele faliekant afgelopen experimenten, meestal in een ver verleden. Maar meestal is ze succesvol. Wereldwijd zijn er al meer dan 250 plaaginsecten mee onder controle gebracht. De meeste sluipwespjes en andere predatoren die ervoor gebruikt worden, zijn zo selectief dat de kans dat ze overschakelen naar een andere vijand piepklein is.’
Vroeger aanvaardden mensen de natuur. Vandaag is voor veel boeren alles wat in hun gewassen beweegt een potentieel probleem. Hetzelfde geldt voor wie graag met chemicaliën aan de slag gaat in zijn tuin. Veel mensen kunnen niet meer samenleven met de natuur. ‘Als we echt willen evolueren naar een wereld met een minimaal pesticidegebruik die ook leefbaar is voor landbouwers, zullen we op almaar grotere schaal aan biologische bestrijding moeten doen’, zegt Wyckhuys. ‘Dat is mijn levenswerk. Veel boeren die van chemische naar biologische bestrijding overschakelen, zien hun loon trouwens stijgen.’
‘Tenzij we het pesticidegebruik drastisch terugschroeven, zullen we eindigen met een wereld vol muggen, kakkerlakken en plaaginsecten. Een kakkerlak is de 4×4 van de insectenwereld: hij kan alle terreinen aan. Veel muggensoorten zijn resistent geworden tegen de courante pesticiden: ook zij zullen overleven. Maar die soorten bevruchten geen planten, ze doen niet aan natuurlijke gewasbescherming, en leveren dus zo goed als geen ecosysteemdiensten.’
‘Wat er nu gebeurt, is vooral erg voor nuttige insecten. Gelukkig beseffen steeds meer mensen dat. Hopelijk zijn ze ook bereid om wat meer te betalen voor voedsel dat is geproduceerd met respect voor de natuur. Zo kunnen we het tij misschien nog keren.’
Beluister Knack
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier