Philippe Van Cauteren, S.M.A.K.-directeur: ‘Eigenlijk is de dood nog zo lelijk niet, heb ik ingezien’
Tijdens zijn lange wandelingen verzamelt hij grillige stokken, en ook met de tapir voelt hij enige verwantschap. Philippe Van Cauteren, directeur van het Gentse S.M.A.K., over de dood van zijn vader, de psychische kwetsbaarheid van zijn vrouw en de spanning tussen kunst en realiteit.
Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden.
‘Kijk, daar. Dat is een goeie.’ We zijn nog maar net begonnen aan onze wandeling door het Gentse Citadelpark of Philippe Van Cauteren heeft al een stok op het oog. Hij versnelt zijn stap, inspecteert de stok zoals een arts een patiënt, en zet er tien tellen later zijn zwarte veterschoen op. De stok pruttelt wat tegen, maar breekt dan toch in twee zo goed als gelijke stukken. ‘Zo is hij perfect’, zegt Van Cauteren. ‘Krom, zonder schors en op ideale wandelhoogte.’
Anderhalf uur zullen we rond het S.M.A.K. cirkelen, het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst waarvan Philippe Van Cauteren al vijftien jaar directeur is. Op het einde van de wandeling zal Van Cauteren – een man die glimlacht met zijn ogen – vertellen dat hij zelfs aan corona goede kanten ziet, dat hij deze donkere tijd als een mogelijkheid beschouwt om het straks anders te gaan doen, en dat hij vooral het kussen mist. ‘Normaal gesproken kus ik elke ochtend iedereen in het museum, van de poetsvrouw tot mijn dichtste collega’s. Dat kan niet meer. Het lijkt alsof we niet meer echt bestaan, nu we ineens niet langer tastbaar zijn.’
Maar eerst zegt hij dat hij meer wandelt dan ooit tevoren, in de stad maar het liefst toch in de natuur. Zoals afgelopen zomer, toen hij met zijn vrouw Marina, die afkomstig is uit São Paulo, in negen dagen tijd rond de Mont Blanc wandelde. Met hond, rugzak en, jawel, een wandelstok.
Wat betekenen die stokken voor u?
PHILIPPE VAN CAUTEREN: Ik zoek ze niet, voor alle duidelijkheid, ik vind ze. En als ik er weer eentje vind, hou ik die tijdens de hele wandeling bij en neem ik hem achteraf mee naar huis. Ondertussen heb ik al een mand vol, het begint op een archief te lijken. Stokken zijn voor de meeste mensen banaal, onbenullig, ze hebben schijnbaar geen waarde, maar voor mij hebben ze wel degelijk betekenis. Ik vind het mooie voorwerpen en ze herinneren me aan bepaalde momenten, zonder dat ik ze markeer of zo. Het gaat me puur om de vorm en de schoonheid. ‘Wat ons gelukkig maakt, is het genieten, niet het bezitten’, heeft Michel de Montaigne ooit geschreven, en daar ben ik het helemaal mee eens. Ik hoef die stokken niet per se te hebben, het plezier zit hem in het kijken en het vinden.
De werkelijkheid is altijd interessanter dan de kunst. Geen enkel schilderij kan in competitie gaan met het sterven.
Aan welke criteria moet een stok voldoen om door u te worden gevonden?
Van Cauteren: (denkt na) Soms komt Marina met een stok aanzetten, ‘voor je collectie’, maar zie ik al van ver dat het geen stok voor mij is. De meeste stokken die ik opraap en bijhoud zijn niet al te lang, een beetje grillig van vorm en hebben meestal geen schors, waardoor ze kwetsbaar zijn. De dikte kan variëren: soms zijn het oude stokken, soms twijgjes.
Komen we hier al meteen bij de kern van wie u bent: een goede observator met oog voor het aparte, het kwetsbare?
Van Cauteren: Misschien wel, ja. Wat ik daarnet over stokken zei, zou evengoed over de vluchtelingen kunnen gaan met wie we in het museum hebben samengewerkt. Mensen die zich eerder in de rand van de samenleving bevinden, die vaak niet gezien worden en die kwetsbaar zijn, maar aan wie ik veel waarde hecht. Vanuit het museum, een plek waar normaal gesproken dingen worden gecanoniseerd en geconsacreerd, willen we de grens opzoeken en onszelf dus ook kwetsbaar opstellen. Ik heb projecten opgezet in Nepal en Irak, plekken waar kunst niet zo vanzelfsprekend is. Ik flirt graag met het schemerduister, veel liever dan dat ik me in een cocon begeef waar alles helder en duidelijk afgesproken is.
Waar komt die sociale gevoeligheid vandaan?
Van Cauteren: Het zou kunnen dat mijn overgrootvader er voor iets tussen zit. Hij was huisarts en politicus voor de liberale partij in Zele, waar ik geboren ben, en als kind heb ik vaak in zijn schriftjes met uitgeschreven toespraken zitten lezen. Het ging bijna uitsluitend over ellende en armoede, er was in die tijd nog veel kinderarbeid in de streek – we spreken over het begin van de twintigste eeuw, mijn overgrootvader is in 1934 gestorven. In zijn toespraken had hij het vaak over het belang van onderwijs, van gymnastiek ook, in de geestelijke ontwikkeling. (plots) Weet je, de werkelijkheid is altijd interessanter dan de kunst. Niets kan op tegen de werkelijkheid. Mijn vader is op 14 januari van dit jaar gestorven – euthanasie, ik was erbij met Marina en mijn moeder – en er is geen enkel schilderij of kunstwerk dat in competitie kan gaan met het sterven, heb ik gezien. Tegelijk heb ik nog altijd de gigantisch grote overtuiging dat kunst ongelooflijk belangrijk is, dat een wereld zonder kunst en cultuur niet denkbaar is.
U denkt niet stiekem, wanneer uw vader sterft: wat stelt kunst toch weinig voor?
Van Cauteren: Nee gij! Integendeel, kunst zit in onze kern, als mens en als westerse samenleving. Zonder kunst kunnen we niet. Maar het is wel een voortdurend spanningsveld, tussen de realiteit en de kunst, en net dat houdt me alert. (zwijgt even) Mijn vader is gestorven op de eerste dag van het euthanasieproces, hier in Gent. Om tien over halfacht, ik had zijn hand vast en voelde hoe het leven uit zijn lichaam sloop. Eind vorig jaar had hij te horen gekregen dat hij mond- en keelkanker had, en zes weken later was hij er niet meer. Ik had natuurlijk veel verdriet, maar ik besefte ook meteen dat verdriet egoïstisch is: we hechten ons te veel, we willen dat dingen en mensen er permanent zijn. Eigenlijk is de dood nog zo lelijk niet, heb ik ingezien.
U praat er bijna verlicht over.
Van Cauteren: Ik denk nog veel aan mijn vader, nog elke dag, maar niet per se met een negatief gevoel. Het zijn wij, westerlingen, die de dood zo lelijk maken. Vroeger lagen kerkhoven rond de kerk, in het midden van het dorp, nu zijn ze verbannen naar de rand. Dat zegt alles. Mijn vader is uitgestrooid op zee. Dat vind ik mooi. Ik zie het hem zo zeggen: ‘Dat is gemakkelijk in onderhoud.’ (lacht) In Nepal zeiden ze dat ik een boeddhistische instelling heb. Het zou kunnen, ik weet het niet. Ik heb nog nooit een boek over het boeddhisme gelezen.
Denkt u nu vaker over uw eigen sterfelijkheid na?
Van Cauteren: Niet echt. Maar wat ik wel merk, is dat ik met het ouder worden minder en minder om kan met tijdverlies. Vijf jaar geleden zat ik een nutteloze vergadering nog tot het einde uit. Als ik nu van tevoren vermoed dat het niet de moeite waard zal zijn, ga ik gewoon niet meer. Ik kan ’s avonds ook heel moeilijk gaan slapen. Ik heb constant het gevoel dat ik tijd te kort zal hebben en dat slapen tijdverlies is.
U lijkt gulzig in het leven te staan. Ascese is niet aan u besteed?
Van Cauteren: Nee, helemaal niet. Ik kan goed alleen zijn en ik hecht me niet snel aan dingen of aan mensen. Ik heb een kleine vriendenkring en mijn zoon van achttien, die in Hamburg woont, heb ik al twee jaar niet meer gezien. Maar ik wil mezelf geen genoegens ontzeggen. Als het op eten aankomt, hou ik van eenvoudige dingen. Het hoeft allemaal niet te ingewikkeld te zijn, maar ik heb wel graag mensen rond me. Het gaat ook in periodes: soms eet ik maniakaal alleen vis en fruitsalade, of ban ik drie weken lang vlees en alcohol. Ik ben 51 jaar, ik weet ondertussen ook wel dat mijn lichaam een eindig vehikel is en dat ik er beter wat zorg voor kan dragen. Maar vooral op intellectueel vlak ben ik dus erg gulzig: ik lees enorm veel en blijf maar nieuwe boeken kopen. Onlangs nog kwam ik een antiquariaat buiten met 23 boeken over bergbeklimmen. Ik kan er niets aan doen, het is een ziekte. (lacht) Ook over het Paaseiland, de Nigeriaanse schrijver Chinua Achebe en de tapir ben ik momenteel veel aan het lezen.
De tapir?
Van Cauteren: Dat beest houdt me bezig, ja. Het is lelijk, niet elegant, traag, schuchter, maar het is wel enorm belangrijk voor de bevruchting van planten en de instandhouding van het ecosysteem in Brazilië en Maleisië. Op Instagram volg ik zelfs enkele tapir-hashtags. (lacht) Maar goed, wat ik nog wilde zeggen: ik geef ook graag boeken cadeau. Ik geloof in het grote gebaar, in de genereuze beweging. Dat heb ik opgestoken door veel te reizen, naar Zuid-Amerika onder meer. Ik heb het niet zo op de fijnmechaniek waarvoor hier zo veel aandacht is en die vaak op onverschilligheid uitdraait. We moeten opnieuw meer leren geven, meer leren delen met elkaar. Ook onze meningsverschillen. Het is niet erg om van mening te verschillen, om te twijfelen, of om fouten te maken. Alleen moeten we dat van elkaar respecteren. Dat is blijkbaar wat moeilijk geworden.
Ik geef graag boeken cadeau. Ik geloof in het grote gebaar, in de genereuze beweging.
U leest niet alleen veel, u tekent ook. De schreeuw van Edvard Munch, telkens opnieuw.
Van Cauteren: De laatste tijd wat minder, omdat ik zo veel aan het lezen ben, maar ik heb al hele schetsboeken vol, ja, honderden versies. Niemand zal ze ooit te zien krijgen, behalve mijn partner, Marina. (zwijgt even) Het heeft er alles mee te maken dat Marina al drie jaar worstelt met een ernstige waanstoornis en een vorm van psychose, waardoor ze soms, zoals ook nu weer, in het ziekenhuis moet worden opgenomen. Veel mensen zeggen me: ‘Het is vast niet gemakkelijk voor u?’ Maar ik wil dat niet zo negatief bekijken. Ik ga het zeker niet romantiseren, want het is inderdaad vaak lastig, in de eerste plaats voor Marina zelf. Maar waarom kan psychische kwetsbaarheid niet gewoon iets zijn wat zich voordoet en wat bij het leven, bij het mens-zijn hoort? Waarom moeten we het automatisch als iets negatiefs, iets lastigs, iets lelijks benaderen? Er zijn zeker uitdagingen aan, grote soms. Zo gebruikt Marina al anderhalf jaar geen telefoon, geen bankkaart en geen internet meer. Dat is niet vanzelfsprekend in een digitale wereld. Maar in Marina’s kwetsbaarheid zit een kern van waarheid die ik naar waarde weet te schatten. Laten we niet vergeten dat we allemaal veel kwetsbaarder zijn dan we zelf willen toegeven. Hoe dan ook ligt mijn liefde niet in de weegschaal, het is geen vraagstuk. Marina is de vrouw van mijn leven en dat zal altijd zo zijn.
Is kunst voor u een geneesmiddel?
Van Cauteren: De schreeuw tekenen brengt rust, ja. Maar beeldende kunst zal voor mij nooit een troost zijn. Muziek wel. Na de dood van mijn vader heb ik vaak naar het requiem van Alfred Schnittke geluisterd, dat deed deugd. Ik heb ooit viool gespeeld, maar het is nooit wat geworden. Te snel opgegeven, denk ik.
Dat doet me eraan denken: op uw tiende hebben uw ouders uw penselen afgepakt. Waarom?
Van Cauteren: Vanuit het idee ‘stel je voor dat het een kunstenaar wordt’, want dat zat duidelijk niet in hun schema. (lacht) Mijn ouders hadden wel een artistieke gevoeligheid. Mijn vader had een grote verzameling elpees en als er vriendjes kwamen spelen, zaten we met Legoblokjes te knutselen terwijl op de achtergrond de Hongaarse dansen van Johannes Brahms te horen waren. Maar mijn vader was bankdirecteur, ik was enig kind en kunst leek hen kort gezegd niet het beste toekomstplan. Toen vond ik dat natuurlijk wel jammer, maar nu al lang niet meer. In alles wat er gebeurt, zie ik een mogelijkheid. Ik ben dan maar als een zot tentoonstellingen gaan bekijken, overal in het land, vanuit de gedachte: ‘Als ik zelf geen kunstenaar mag worden, dan moet ik me toch op de een of andere manier voor kunstenaars kunnen inzetten?’
Dat is begonnen toen de dierentuin een dag gesloten was, heb ik vernomen.
Van Cauteren: Inderdaad. We gingen nooit op reis, zelfs niet naar de Ardennen, maar elk jaar gingen we wel een dagje naar de dierentuin in Antwerpen. Toen die op een keer onverwacht gesloten was, ik denk wegens een staking, zijn we dan maar naar het Museum voor Schone Kunsten gegaan. Dat bezoek heeft mijn leven veranderd: de hoge trappen, de bas-reliëfs op de voorgevel, de gewijde sfeer binnen, de gigantische schilderijen van Rubens, de maskers van Ensor… Het was overrompelend. Als iemand ooit hetzelfde gevoel zou hebben nadat hij of zij het S.M.A.K. heeft bezocht, is mijn missie geslaagd.
Een museum moet ingaan tegen wat sociaal wenselijk is, vindt u. Hebt u een rebellenhart?
Van Cauteren: Dat zou ik graag hebben, maar misschien ben ik nog niet moedig genoeg om een echt rebellenhart te claimen. Er schuilt eerder een soort elegant anarchisme in mij: iets tegendraads, maar wel altijd op oplossingen gericht. Provocatie om de provocatie interesseert me niet. Een voorbeeld: in ons museum zijn honden welkom. Ik vind dat belangrijk, voor mij is dat een symbool van tolerantie. Als je zegt dat honden welkom zijn, dan is echt iedereen welkom. Dat is uiteindelijk ook mijn droom: kunst normaliseren, zo dicht mogelijk bij het dagelijkse leven brengen, zonder aan kwaliteit in te boeten. Een museum moet net zo gewoon zijn als een supermarkt of een gerechtsgebouw, en dus zijn honden bij ons welkom. Dat heeft ook weer met die stokken van in het begin te maken, met een grote gevoeligheid voor de periferie, voor alles waar we als samenleving amper mee bezig zijn, het onkruid zeg maar. Aan de rand zijn de dingen vaak vrijer, niet zo strak geknipt, daar kan er mos tussen de stenen groeien. Daar kunnen we als mens veel van leren.
Uw baard, die overigens prachtig is, is wel mooi geknipt, zie ik.
Van Cauteren: (lacht) Dank je. En ja, ik ga naar de barbier. Hebben we dat niet allemaal in ons, een kleine portie ijdelheid?
Philippe Van Cauteren
– Geboren en opgegroeid in Zele
– Studeerde sociologie en kunstgeschiedenis in Gent
– Kwam via Jan Hoet in het S.M.A.K. terecht, waar hij meewerkte aan het kunstenparcours Chambres d’Amis en aan de tentoonstellingen van onder meer Marina Abramovic
– Werkte vervolgens een tijdje in Hamburg en Zuid-Amerika, en kwam in 2005 aan het hoofd van het S.M.A.K. te staan
– Heeft één zoon, die in Hamburg woont, bij zijn moeder
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier