Fernand Keuleneer
‘Opnieuw wordt een rondje kerkbashing georganiseerd, deze keer over het biechtgeheim’
‘Het absoluut karakter van het biechtgeheim is onder Belgisch recht steeds erkend. Dat willen sommigen nu blijkbaar veranderen’, schrijft advocaat Fernand Keuleneer. ‘Ik merk dat er opnieuw weer fel getaterd, getoeterd en gekwaakt wordt.’
Ter inleiding: deze opiniebijdrage handelt niet over een Brugs priester. Ik ken de man niet, en vind overigens dat hij beter wat minder verklaringen zou afleggen.
Maar ik merk dat er opnieuw een rondje kerkbashing georganiseerd werd. En ook dat er weer fel getaterd, getoeterd en gekwaakt wordt.
Dat het gelaïciseerde Vlaanderen niet meer weet wat een biecht is, hoeft nauwelijks te verwonderen in een tijd waarin de Kerk hoogstens nog de rol van leverancier van zingeving mag vervullen.
Laat het me nog even uitleggen. In de rooms-katholieke godsdienst is de biecht een sacrament (zie google) waarin de biechteling de door hem (reeds) begane zonden belijdt, zijn spijt uitdrukt, en de priester om vergeving vraagt. De priester heeft de macht om namens God de biechteling te ontslaan van zonden.
‘Opnieuw wordt een rondje kerkbashing georganiseerd, deze keer over het biechtgeheim’
Een sacrament maakt deel uit van de kern van de rooms-katholieke godsdienst. Wie een sacrament aantast, tast de kern van de godsdienst zelf aan. Onder geen enkel beding kan een priester het biechtgeheim prijsgeven, ook al zou dit tot strafrechtelijke sancties leiden. Die moet hij dan eventueel maar ondergaan.
Het absoluut karakter van het biechtgeheim is onder Belgisch recht steeds erkend. Dat willen sommigen nu blijkbaar veranderen.
Een rechter die blijkbaar ook intellectueel van het katholicisme niet veel kaas gegeten heeft gaf in De Standaard van 16 november te kennen, ook al is er een zaak in Brugge sub judice:
“Biechtgeheim is een deontologische regel binnen de Kerk en zou best geen regel van nationaal recht zijn. Dan zouden priesters ook duidelijker weten wat ze moeten doen: iemands recht laten primeren boven de vertrouwelijkheid van diezelfde persoon. En als ze bang zijn om geëxcommuniceerd te worden, moeten ze zich afvragen waarom een mensenleven hen dat niet waard is.” (Uit: “Beroepsgeheim en biechtgeheim zijn een statussymbool geworden”, interview met Frederic Blockx, rechter).
Het biechtgeheim bestempelen als een louter deontologische regel binnen de Kerk getuigt van erg schamele kennis, en van weinig respect.
Het beroepsgeheim van een priester reikt bovendien verder dan het biechtgeheim. Niet elk vertrouwelijk gesprek met een priester is een biecht. Opdat een gesprek een biecht zou zijn, dient aan de hiervoor vermelde voorwaarden voldaan te worden. Maar ook al is zo’n gesprek geen biecht, dan nog wordt de vertrouwelijkheid ervan niet enkel beschermd, maar zelfs opgelegd door de bepalingen van het Belgisch strafwetboek.
Hoe kan er een recht, laat staan verplichting, bestaan tot schending van het beroepsgeheim indien er zelfs geen sprake is van een misdrijf?
Alle personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd zijn gebonden door het beroepsgeheim. Steeds zijn daartoe ook de bedienaars van de eredienst gerekend, en voor hen geldt het beroepsgeheim ongeacht of ze in vertrouwen werden genomen in of buiten het kader van een biecht. Het beroepsgeheim schenden is strafbaar, behalve wanneer dat gebeurt voor een parlementaire onderzoekscommissie, of wanneer de wet de schending verplicht of toelaat. Van een mogelijke verplichting tot bekendmaking ten gevolge van de wettelijke bepaling over “schuldig verzuim” is in de wet enkel sprake wanneer de drager van het beroepsgeheim kennis krijgt van een misdrijf gepleegd op een minderjarige of een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van zijn leeftijd, zwangerschap, partnergeweld, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid. In dat geval kan hij in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid hebben, of in uitzonderlijke omstandigheden verplicht zijn het misdrijf te melden, en dan nog enkel aan de Procureur des Konings. Anders mag het niet.
Zelfdoding is onder Belgisch recht geen misdrijf. Schuldig verzuim kan dan zelfs niet ter sprake komen. Terecht wijst Prof. Etienne Vermeersch in dit verband naar de parlementaire besprekingen over de euthanasiewet (De Standaard, 16 november 2017) – waarin overigens nog andere interessante dingen staan. Hoe kan er een recht, laat staan verplichting, bestaan tot schending van het beroepsgeheim indien er zelfs geen sprake is van een misdrijf?
Of moet men soms de hulpdiensten verwittigen vanaf het ogenblik dat men er lucht van krijgt dat iemand ernstig euthanasie overweegt, wetende dat de artsen die zo iemand bijstaan enkel de wettelijke voorwaarden controleren en zelfs niet verplicht zijn de naaste familieleden op de hoogte te brengen? Of begaat men schuldig verzuim als men het parket niet verwittigt wanneer men vermoedt dat de euthanasie niet beantwoordt aan de wettelijke voorwaarden?
In werkelijkheid draait het natuurlijk om iets anders.
Vanuit de antireligieuze kruistocht die een integraal onderdeel is van het dominante laïcisme, worden pogingen ondernomen om de idee ingang te doen vinden dat bedienaars van de eredienst geen beroepsgeheim zouden hebben, onder het voorwendsel dat de wet hen niet uitdrukkelijk vernoemt.
Het wordt hoog tijd dat de Kerkleiding zich realiseert in welke nieuwe omgeving de Kerk zich bevindt, en het harmoniemodel opgeeft voor het conflictmodel.
Het beroepsgeheim zou aldus voorbehouden zijn voor de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad, krachtens art. 57 van de Wet van 21 juni 2002 betreffende de Centrale Raad der niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen van België, de afgevaardigden en de instellingen belast met het beheer van de materiële en financiële belangen van de erkende niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen :
“De afgevaardigden zijn gebonden door het beroepsgeheim met betrekking tot feiten die zij zouden kennen uit hoofde van hun ambt, overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.”
En artikel 5 van Wet van 18 februari 1991 betreffende de morele consulenten bij de Krijgsmacht, die tot de niet-confessionele Gemeenschap van België behoren, bepaalt:
“De morele consulenten moeten het beroepsgeheim in acht nemen zowel in verband met het functioneel aspect van hun opdracht als met betrekking tot de feiten waarvan zij bij de uitoefening van hun functie kennis zouden hebben genomen.”
Wil men op deze wijze een nieuwe discriminatie tussen de levensbeschouwingen introduceren, waarbij de vrijzinnigheid beschouwt wordt als de staatsbenoemde, officieel gewaarmerkte vertrouwenspersoon? Veel lijkt er op te wijzen.
Het wordt hoog tijd dat de Kerkleiding zich realiseert in welke nieuwe omgeving de Kerk zich bevindt, en het harmoniemodel opgeeft voor het conflictmodel.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier