Bruno De Lille
‘Ook na 2017 is er geen reden om fatalistisch te zijn over Brussel’
Bruno De Lille, fractieleider van Groen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, over de belangrijkste uitdagingen in onze hoofdstad: ‘Het is tijd om meer samenwerking tussen de gewesten uit te bouwen en een gezamenlijke aanpak van nieuwkomers uit de grond te stampen.’
Wie zijn beeld van Brussel baseert op de krantenkoppen en de verontwaardigde commentaren op de sociale media, zou denken dat de stad omschrijven als een ‘Hellhole‘, Trumps koosnaampje voor onze hoofdstad, nog te vriendelijk is.
Samusocial, brandende auto’s, rellen, zinkgaten, afgesloten viaducten, eeuwig aanslepende werven in combinatie met gigantische armoede, honderden faillissementen en werkloosheidscijfers die hoog boven het landelijk gemiddelde uitsteken: dat was 2017 in Brussel als je snel even de hoogte- (of diepte)punten opzoekt.
Ook na 2017 is er geen reden om fatalistisch te zijn over Brussel.
En dat is allemaal waar.
Maar wat ook waar is, is dat de werkloosheid in Brussel de laatste jaren voortdurend daalt en nu rond de 16% bengelt terwijl dat enkele jaren geleden nog 20% was. Ook de jongerenwerkloosheid daalt al vier jaar aan een stuk en staat op het laagste peil sinds het begin van de jaren negentig. Er zijn de laatste jaren meer dan 25.000 schoolplaatsen extra gecreëerd. Als je weet dat een gemiddelde school 300 leerlingen heeft, zijn er op minder dan tien jaar tijd meer dan 80 scholen bijgebouwd. Dat is ongezien. Brussel is daarnaast ook het gewest waar het meeste nieuwe ondernemingen het licht zien: per 100 inwoners wordt 1 start-up opgericht (in Vlaanderen ging het om 1 per 131 inwoners in 2016). Bovendien blijkt Brussel er steeds vaker in te slagen mensen de sociale ladder op te laten klimmen.
Het positieve verhaal maakt het negatieve natuurlijk niet irrelevant, net zoals de negatieve vaststellingen de positieve niet uitvegen. Ik leid hier vooral uit af dat de situatie ernstig en moeilijk is maar dat er ook hoop is. Er is geen reden om fatalistisch te zijn want er is verbetering merkbaar. De fragiele tekenen van herstel moeten ons aanzetten om te versterken wat werkt en aan te pakken wat ons tegenhoudt.
En dan zie ik twee prioriteiten, twee grote drempels die we dringend moeten wegwerken. Het is tijd om meer samenwerking tussen de gewesten uit te bouwen en een gezamenlijke aanpak van nieuwkomers uit de grond te stampen.
Metropolitane samenwerking
Een aantal van de problemen waar Brussel mee te maken heeft, zijn te herleiden tot de afkeer en de angst die de vele niet-Brusselaars voelen voor hun hoofdstad. Als Brusselaar moet je vaak verantwoorden ‘waarom je zo gek bent om in die grijze/vuile/gevaarlijke stad te willen wonen’.
‘Omdat ik de mogelijkheden, de kansen en de schoonheid wel zie’ is dan mijn antwoord en dat van gelukkig steeds meer Brusselaars. Maar die vijandige houding zorgt er wel voor dat de logische samenwerking tussen de metropool en de Rand, de gemeenschappen en Brussel, de pendelaars en de plaats waar ze werken niet of veel te weinig gebeurt.
We weten dat 14% van de Brusselaars de school verlaat zonder een diploma middelbaar onderwijs omdat ons schoolsysteem er niet in slaagt de talenten van al die jongeren te laten bloeien. Dan zou je toch verwachten dat de ministers van onderwijs van beide gemeenschappen gaan samenzitten met de Brusselse regering om een oplossing uit te werken.
We zien dat (ook laaggeschoolde) jobs in de Rand soms niet ingevuld kunnen worden terwijl er amper enkele kilometers verderop kandidaten te vinden zijn. Omdat ze er niet geraken, niet op de hoogte zijn, te weinig gestimuleerd worden of struikelen over (te hoge?) taaleisen. Wil je daar dan geen structureel overleg tussen de gewesten, VDAB – ACTIRIS – FOREM en zelfs de vervoersmaatschappijen over zien?
Helaas beloont ons politiek systeem tegenwoordig conflict en polarisering. En dus gebeurt er te weinig en vaak zelfs niets. Heeft iemand onlangs nog van de ‘Metropolitane Gemeenschap’ gehoord bijvoorbeeld? Toch is er niets dat die samenwerking of dat overleg in de weg staat. Wat politieke moed en het besef dat als Brussel het goed doet, dit positief is voor het hele land en de andere gewesten, zou voldoende kunnen zijn voor een goede start.
Catch 22
De reden dat het beschikbaar inkomen laag is in Brussel en zelfs gedaald is in vergelijking met het begin van deze eeuw, heeft veel te maken met de bevolkingsstromen.
De Brusselse bevolking is de laatste twintig jaar spectaculair gegroeid. Van minder dan een miljoen inwoners eind jaren negentig tot 1,2 miljoen inwoners vandaag. Er worden veel kinderen geboren maar er is ook een grote instroom van mensen uit het buitenland. Veel van die nieuwkomers hebben een laag sociaaleconomisch profiel.
Daar komt nog bij dat de klassieke gezinnen uit de middenklasse of de mensen die zich in Brussel recenter opgewerkt hebben tot de middenklasse nog altijd de neiging hebben om het Gewest te verlaten.
We weten dat je zoiets kunt tegengaan door te investeren in de kwaliteit van de leefomgeving. Als mensen het gevoel hebben dat de stad leefbaar, gezond, aangenaam en veilig is voor hen en voor hun kinderen, dan gaan ze niet of minder vaak op zoek naar een plek buiten de stad.
Maar dat vraagt middelen. En net die stijgen niet in dezelfde mate als de bevolking omdat de bevolking verarmt. Een ware catch 22.
Herverdeling
Het is logisch dat Brussel een aankomstplek is. Maar is het logisch dat Brussel de lasten, het werk en de verantwoordelijkheden die daarmee gepaard gaan voor een groot deel alleen moet blijven dragen? Je zou ook kunnen pleiten voor een herverdeling van die ‘instromers’. Als iedereen zijn deel doet, als elke gemeente zich open opstelt, krijg je een meer evenwichtige mix in Brussel terwijl de druk in de andere gemeenten best te dragen zou zijn.
Is het logisch dat Brussel alle lasten, het werk en de verantwoordelijkheden grotendeels alleen moet blijven dragen?
Om meerdere redenen is dit een onrealistisch scenario. Het is niet toevallig dat nieuwkomers vaak in Brussel blijven hangen: ze hebben er netwerken van mensen die hetzelfde hebben meegemaakt en er is een goed uitgebouwde en professionele ondersteuning. Principieel vind ik trouwens ook dat iedereen mag wonen waar hij of zij dat wil. Er is geen enkele reden waarom een overheid je zou mogen dwingen ergens te gaan wonen gewoon omdat je arm bent of net in een land bent aangekomen. Brussel zal die taak dus blijven opnemen.
Collectieve verantwoordelijkheid
Maar het zou goed zijn mochten de andere gewesten beseffen dat Brussel hen zo dus ontlast. En dat het met andere woorden onterecht is dat ze meteen klaarstaan met kritiek als het eens minder vlot verloopt.
Alles kan natuurlijk altijd beter maar we zullen pas echt vooruitgaan als we deze opdracht en het slagen ervan als een collectieve verantwoordelijkheid zien waar Brussel en de andere gewesten en gemeenschappen een gezamenlijk belang bij hebben. En dan moeten we niet naïef zijn, naast overleg zijn hier ook middelen voor nodig.
De Brusselaars zullen moeten aanvaarden dat ze dit beleid samen met de andere gewesten en gemeenschappen moeten uitrollen, de andere gewesten en gemeenschappen zullen moeten investeren. Elke keer er iets negatief gebeurt, staan we met zijn allen klaar om commentaar te geven. We voelen ons dus blijkbaar allemaal wel betrokken. Laten we vanaf nu ook verantwoordelijk tonen, alleen zo kunnen we vooruit.
Innig verbonden
Ik ben realistisch genoeg om te beseffen dat deze twee hindernissen – meer samenwerking en de gezamenlijke aanpak van nieuwkomers – niet makkelijk te overwinnen zijn. Het zijn geen verkeerdrempels die we over moeten, het is veeleer de Mont Ventoux. Omdat we de indruk wekken dat alles wat een ander Gewest vooruithelpt, ons schade toebrengt. Omdat we niet meer geloven in win-winsituaties.
En toch kan het snel gaan. Als we beginnen inzien dat de drie Belgische Gewesten en hun bevolking zo innig met elkaar verbonden zijn dat we elkaar sowieso meetrekken. Naar beneden als we alleen aan onszelf denken, naar boven als we het geheel voor ogen houden.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier