‘Het verschuiven van financiële middelen zal de noden binnen de geestelijke gezondheidszorg niet oplossen. Wat vaststaat is dat er méér middelen nodig zijn’, schrijft Athena Beckers over de reeds lang aanslepende crisis in de kinderpsychiatrie.
’14-jarig meisje zocht net voor vermoedelijke groepsverkrachting psychologische hulp, maar kreeg die niet’, Zo klinkt de kop van een artikel op VRT NWS over de suïcide van een jong meisje, een kind nog, nadat ze gruwelijke, traumatiserende gebeurtenissen had doorgemaakt en hiervoor niet tijdig de geschikte psychische hulp had gekregen. De aanvang van de therapie stond nochtans gepland, maar kwam schromelijk te laat.
Ik denk dat vele psychiaters, psychologen, andere zorgverleners en ouders met mij op dit moment hetzelfde gevoel delen: verdriet, frustratie, onrecht, onmacht. In de Staten-Generaal Geestelijke Gezondheidszorg die dit jaar doorging op 20 maart, werd -nog maar eens- het chronische en schrijnende tekort aan mensen maar vooral middelen aangekaart om deze aanslepende crisis in de kinderpsychiatrie aan te pakken. Want dit pijnpunt bestaat al veel te lang, zelfs vóór corona was het al brandend actueel. Vele gezinnen hebben maar al te vaak te horen gekregen dat er een -soms bijzonder lange- wachtlijst bestaat om hun kind de geschikte hulp te kunnen aanbieden.
Niet op tijd psychische hulp vinden na gruwelijke ervaringen: hoe kan dat in een ontwikkeld land als België?
Een normaal denkend persoon vraagt zich af: “Hoe kan dit? In een ontwikkeld en welvarend land als België, anno 2021?” Dezelfde vragen kwellen zorgverleners in de geestelijke gezondheidszorg al jaren. Er zijn enorm veel bevlogen, betrokken en bekwame teams voorhanden, zowel psychiaters, psychologen als andere gespecialiseerde zorgverleners, maar zij worden simpelweg overspoeld door de enorme vraag naar (crisis-)hulp. Ondanks hun niet-aflatende inzet is de aangeboden hulp vandaag ontoereikend.
“Hoe komt dat dan? Waarom worden er niet in sneltempo behandelteams bijgecreëerd als de nood in de maatschappij zo hoog is?” Dat ligt mijn inziens vooral aan het feit dat er, ondanks voortdurende alarmbellen vanuit de geestelijke gezondheidszorg, jarenlang onvoldoende middelen werden vrijgemaakt vanuit de regering, om deze kwestie aan te pakken.
Ik herinner me levendig een nacht dat ik zelf van wacht was op de spoedgevallendienst als psychiater in opleiding. Een radeloos gezin presenteerde zich met hun minderjarige dochter die ernstige zelfmoordgedachten had. Het was al de derde keer op korte tijd dat ze zich op spoedgevallen aanmeldden in een wanhopige zoektocht naar hulp. Steeds stuitten ze op het feit dat er geen enkel bed meer vrij was op de afdelingen kinderpsychiatrie om hun kind te kunnen opnemen. Dat er wel crisisteams zijn of ambulante raadplegingen, maar dat hiervoor de wachtlijst soms hoog oploopt. Kan je je dat voorstellen? In elk ander geval waarin het een acuut lichamelijk probleem betreft zou het kind in kwestie meteen of snel kunnen worden opgenomen. Zelf teleurgesteld dat ik niets meer kon aanbieden dan een ondersteunend gesprek die avond, moest ik deze ouders helaas meedelen dat er opnieuw geen bedden beschikbaar waren. Ik vervloekte het ziekenhuis maar vooral het systeem, de beleidsmatige keuzes die geleid hebben tot dergelijke situaties. De ouders weigerden aanvankelijk de spoeddienst te verlaten. Ik begreep hen volkomen. We probeerden nog andere oplossingen te zoeken. Overal een wachtlijst, of zelfs een aanmeldingsstop. Terwijl ze zwaar teleurgesteld weer naar huis gestuurd werden, vroeg één van de ouders mij nog radeloos, woedend zelfs van onmacht, om een attest: Dat ik op eer en geweten verklaarde dat het mijn verantwoordelijkheid was als er iets met hun dochter zou gebeuren. Droevig, gefrustreerd, machteloos bleven we allemaal achter. Ik probeerde die nacht de slaap te vatten maar bleef piekeren over dit kind in acute nood, dat we niet acuut hadden kunnen helpen. Wat zou er gebeuren met dit gezin de komende dagen, weken? Zouden ze nog op tijd hulp krijgen of zou het te laat zijn? Situaties zoals deze zagen we dagelijks op spoed. We probeerden steeds met alle middelen die we ter beschikking hadden een zo snel en zo goed mogelijke oplossing te bedenken. Maar elke keer weer dat zinnetje: “Er is geen bed meer vrij”.
Waar ligt dan de oorzaak? De meningen hierover kunnen uiteenlopen, maar mijn persoonlijke mening is dat er een enorm pijnpunt ligt bij de hervorming van de Geestelijke Gezondheidszorg kaderend in “Artikel 107 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinstellingen”. Deze hervorming betrof in feite een financieringstechniek, die bestond uit het afbouwen van het aantal bedden in de residentiële psychiatrie, met als doel meer financiële middelen vrij te maken om te kunnen streven naar een nieuw model van geestelijke gezondheidszorg. Dit nieuwe model zou meer gemeenschapsgericht zijn, met onder andere aandacht voor preventie en vroegdetectie van psychische problemen, mobiele (crisis-)teams, zorgnetwerken en rehabilitatie. De afgelopen jaren zijn op die manier bedden in de residentiële zorg buiten werking gesteld (‘bevroren’ als het ware) om financiële middelen en manschappen vrij te kunnen maken voor de hierboven genoemde initiatieven. Uiteindelijk zou men op deze manier tegemoet komen aan de noodzaak van een meer vermaatschappelijkte zorg, en intensifiëring van de residentiële trajecten. Artikel 107 werd destijds ingevoerd voor de doelgroep 16+, maar heeft wel de algemene tendens ingezet om ook de kinder-en jeugdpsychiatrie op gelijkaardige wijze te hervormen.
Ik sta helemaal achter de kernwaarden, pijlers en doelstellingen van deze hervormingen: vroegdetectie, vroeginterventie, deïnstitutionalisering, mobiele teams, rehabilitatie in de maatschappij en het intensifiëren van de residentiële zorg. Maar we mogen de ogen niet sluiten voor de bestaande en steeds veranderende noden, waar residentiële bedden, acute crisiszorg en snelle interventiemogelijkheden op dit moment nog een belangrijk deel van uitmaken, en dat geldt voor zowel de jeugd- als volwassenenpsychiatrie.
Het verschuiven van financiële middelen zal deze noden niet oplossen. Wat vaststaat is dat er méér middelen nodig zijn. Enkel dan zal de doelstelling van vermaatschappelijking van de gezondheidszorg een succes kunnen zijn. Bij gebrek aan deze middelen werken alle medewerkers in de geestelijke gezondheidszorg zich momenteel uit de naad om toch maar tegemoet te komen aan de schrijnende hulpvragen. Velen gaan hierbij over hun eigen grenzen, sommigen ontwikkelen zelf een burnout-syndroom. Het spreekt voor zich dat wanneer deze mensen uitvallen, de druk op de resterende medewerkers nog méér toeneemt, en op deze manier een domino-effect ontstaat.
Er is de afgelopen jaren en zeker de laatste maanden al enorm hard geroepen om dit signaal naar de regering en beleidsmakers over te brengen. Een klein succes werd geboekt toen na de Staten Generaal besloten werd dat effectief meer middelen zullen worden toegekend aan de geestelijke gezondheidszorg. Maar mag ik ‘meer’ nog steeds onvoldoende vinden? Mag ik me aansluiten bij het rijtje zorgverleners dat al jaren in de woestijn staat te roepen? Dankbaar voor de meest recent genomen beslissingen van de regering, maar er zal ‘nóg meer’ nodig zijn, en wel heel snel.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier