Niet kerk maar progressief Vlaanderen stond op barricade
De strijd voor de emancipatie van pedoseksualiteit was een uitvloeisel van de spijkerbroekenrevolutie en werd aangevoerd door linkse actiegroepen die met de kerk geen uitstaans hadden.
De onthulling van de beginselverklaring van de Oecumenische Werkgroep Pedofilie uit 1983 in een ‘exclusief’ artikel in De Morgen versterkt het beeld van de kerk als een sekte die pedofilie aanmoedigde. Maar journalist Douglas De Coninck zet zijn lezers op het verkeerde been door de tijd waarin het document ontstond onderbelicht te laten. De strijd voor de emancipatie van pedoseksualiteit was een uitvloeisel van de spijkerbroekenrevolutie en werd aangevoerd door linkse actiegroepen die met de kerk geen uitstaans hadden.
Het artikel ‘Uw kind is uw bezit niet’ in De Morgen van zaterdag 3 juli werd op facebook meteen geprezen als een knap staaltje onderzoeksjournalistiek. De bijbehorende verwensingen aan het adres van de werkgroep en een, wellicht ludiek bedoelde, oproep tot rituele verbranding van het in de krant afgedrukte document kregen snel bijval van andere FB’ers.
De Coninck slaagt er inderdaad in om eerdere verklaringen van de deken van Antwerpen, Jef Barzin, te doorprikken. Eerder had Barzin, die als priester sommige vergaderingen had bijgewoond, de werkgroep vergeleken met een soort zelfhulpgroep. Aan de hand van de beginselverklaring, een A4-tje dat in de krant werd afgedrukt, toont De Coninck aan dat Barzin liegt. Het doel van de werkgroep was informeren over het verschijnsel pedofilie, sensibiliseren en de vooroordelen bestrijden. In Kerk & Leven verscheen in de periode dat de werkgroep heeft bestaan, tussen 1981 en 1985, zelfs een contactadres voor ouders. Wie reageerde kreeg een brochure over pedofiele relaties waarin aan ouders die huiverden bij de gedachte dat hun kind seks zou hebben met een volwassene onder meer de vraag werd gesteld of ze hun kind niet te veel als hun bezit zagen.
Tot zover is er niets mis met het stuk, integendeel. Maar in wat volgt laat de auteur na, hoewel hij daar oud genoeg voor is, om de tijdsgeest in het Vlaanderen van toen te schetsen. Door dat niet te doen, krijgt zijn keurig stuk onderzoeksjournalistiek een tendentieuze bijklank. Toch stelt hij vast ‘dat er (in 1984) veel gebeurde op het gebied van de promotie van pedofilie’ en verwijst daarbij naar twee adressen van een ‘Studiegroep Pedofilie’ in de brochure: een van de Volkshogeschool Elcker-ik in Antwerpen en een van het College De Valk in Leuven. Maar daarna gaat het verder over de man die via Kerk & Leven de brochures verspreidde.
Het is onvergeeflijk dat De Coninck met zijn vaststelling niets aanvangt. Vreesde hij dat zijn verhaal te genuanceerd zou worden en de kerk niet meer centraal in het vizier zou staan als hij die toenmalige belangstelling voor pedofilie wat meer had toegelicht?
Het lijkt er sterk op. Want als blijkt dat de beginselverklaring en de folder alleen maar een doordruk waren van wat toen al jaren te lezen was in brochures van progressieve groepen in Vlaanderen, wordt alles een stuk minder sensationeel. Dat soort brochures lag voor 1981 bijvoorbeeld al in de CGSO’s, Centra voor Geboorteregeling en Seksuele Opvoeding, in de grote Vlaamse steden. In Gent was de voorzitter van CGSO in die tijd professor Bob Carlier, seksuoloog en moraalfilosoof aan de RUG.
Toen sprak men niet van de ‘promotie’ van seksualiteit tussen kinderen en volwassenen, maar over emancipatie. Na de emancipatie van homoseksuelen leek de strijd voor het recht op seks voor kinderen een logisch gevolg. Er werd onder andere campagne gevoerd met een affiche waarop een jongetje en een meisje in elkaars onderbroek tasten onder de titel Baas in eigen broek. Als men kinderen eenmaal had erkend als seksuele wezens, viel nog één taboe te slechten: het recht van het kind op seks met een volwassene. Natuurlijk ging het in de praktijk om het recht van een volwassene om ‘respectvol’ de liefde te bedrijven met een kind, want kinderen namen aan het debat niet deel.
Onder progressieven was er geen meerderheid die pedofilie zomaar aanvaardde, maar er was evenmin een resolute afwijzing. Een zekere schroom weerhield hen daarvan: wie bedenkingen uitte, kreeg immers te horen dat hij aan introspectie moest doen om de weerstanden binnen zijn geconditioneerd denken te onderkennen. Ik herinner mij dat een vriendin die moraalfilosofie studeerde me omstreeks 1980 een brochure over pedofilie gaf om mijn geest te verruimen. De brochures stelden de pedofiel bedrieglijk eenzijdig voor als een tedere pedagoog die het kind tijdelijk begeleidde in zijn ontwikkeling.
Na de commotie omtrent de artikelenreeks in Humo over Notaris X midden jaren tachtig en vooral de affaire Dutroux in de jaren negentig, was het moeilijk geworden om zich iets positief voor te stellen bij pedofilie. Pedofilie werd voortaan gelijkgesteld met persvers misbruik van kinderen. Vandaag, met de onthullingen van misbruik binnen de kerk in gedachten, lijkt geen mens er nog bij te kunnen dat er ooit werd gesensibiliseerd voor de aanvaarding van seks tussen volwassenen en kinderen.
Om dat te begrijpen, moeten we de evolutie in toenmalig gidsland Nederland bekijken. Het sociaal werk kende er in de tweede helft van de jaren zestig een omwenteling met de bestseller van Milikowski, Lof der onaangepastheid. Daarin stelde de auteur dat onaangepastheid het beste vertrekpunt was om mensen op eigen kracht te laten emanciperen. Tegelijk kwamen de provo’s in Amsterdam in het geweer tegen de regentenmaatschappij met zijn burgermansmoraal. Ook de seksualiteit diende bevrijd te worden van het onderdrukkende kapitalisme, de kerk en andere structuren. Na de homo’s kwamen in de jaren zeventig de pedofielen uit de kast en verenigden zich in de Landelijke Werkgroep Pedofilie binnen de Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming (NVSH). Hun strijd vond steun in de academische wereld toen Theo Sandfort in zijn doctoraal proefschrift aanvoerde dat het negatieve beeld van de pedofiel een gevolg was van de vooringenomenheid van het onderzoek dat zich alleen op misbruikte kinderen en strafrechtelijk veroordeelde personen of psychiatrische patiënten richtte. Sandfort werd later trouwens een gerespecteerd onderzoeker aan de Universiteit Utrecht.
Vlaanderen haalde zijn ‘achterstand’ op Nederland inzake snel in. Al in 1966 ontving de debuterende schrijver Astère Michel Dhondt, wiens hele oeuvre een melancholische lofzang op seks met kinderen zou worden, de Arkprijs van het Vrije Woord. Eind de jaren zeventig, toen hij naar Nederland was getrokken, stond op de kaft van één van zijn publicaties: ‘Het boek is uitmuntend geschikt om goodwill te kweken bij het publiek, dat bij omgang van een man met jonge jongetjes nog uitsluitend denkt aan geknoei en sadisme… ‘
Hoewel de homobeweging zich vandaag terecht verzet tegen de associatie van homofilie met pedofilie, voerde een homogroep toen in Vlaanderen de militantste acties voor de aanvaarding van pedofilie. De linkse, radicale groepering de Rooie Vlinder haalde in 1979 de Nederlandse ‘pedomusical’ Snoepjes naar Gent. De voorstelling in de zaal van het stedelijk onderwijs werd door de bevoegde schepen, Piet van Eeckhaut, verboden, maar kreeg asiel in een auditorium van de universiteit op de Blandijnberg. De organisatoren moesten door de politie beschermd worden tegen rechtse betogers. De meeste Rooie Vlinders wilden vooral de discriminerende leeftijdsgrens voor homoseksuele contacten (artikel 372bis) verlagen tot zestien jaar, maar seks met jonge kinderen moest ook kunnen.
Uit de Rooie Vlinders ontstond in 1981 de actiegroep Stiekum die zich tot doel stelde pedofilie uit de taboesfeer te halen via info-avonden en nieuwsbrieven. In het boek Vlaanderen vrijt!, 50 jaar seks in Vlaanderen, schrijft Wim Trommelmans: “ze veroordeelden scherp de bezitsdrang van ouders ten aanzien van kinderen en hekelden het onbegrip voor pedofiele relaties waarin het kind een actieve (seksuele) rol speelde”.
Rond dezelfde tijd namen protestanten het initiatief voor de Oecumenische Werkgroep Pedofilie. In Franstalig België zag het Centre de Recherche et d’Information sur l’Enfant et le Sexualité (CRIES) het licht. Deze laatste instantie hield het langst stand, tot de Brusselse politie in 1987 binnenviel en een aantal medewerkers arresteerde.
Het document dat De Coninck boven water haalt, bewijst dus niet dat de kerk toen een perverse sekte was die pedofilie stimuleerde. De beginselverklaring toont veeleer dat de kerk meesurfte op een discours dat in progressieve vrijzinnige kringen en aan sommige universiteiten in zwang was. Men kan de kerk heel veel aanwrijven, maar voor de emancipatie van de pedofilie stond ze niet vooraan op de barricade. Al blijft het hoogst merkwaardig dat een instituut dat verkondigt dat seksualiteit maar geoorloofd is binnen het huwelijk en met het oog op voortplanting, daarin meeging.
Het is dom van de Antwerpse deken om de feiten van toen niet onder ogen te willen zien. Maar hoe zouden al die anderen die indertijd de emancipatie van pedofielen genegen waren, van wie sommigen carrière hebben gemaakt aan de universiteit of binnen het Humanistisch Verbond, vandaag reageren?
Eric Bracke is freelancejournalist
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier