Sacha Dierckx

‘Neoliberalisme leeft verder als zombie: intellectueel dood, maar verdomd lastig voor wie er door achtervolgd wordt’

Sacha Dierckx Wetenschappelijk medewerker van de progressieve denktank Minerva

‘Als na de zwaarste crisis sinds de Grote Depressie onderzoek uitwijst dat zowat alle neoliberale ideeën onjuiste dogma’s zijn, waarom zien we dat dan zo weinig verandering in het beleid?’ vraagt Sacha Dierckx van Poliargus zich af.

‘Neoliberalisme’ is een gecontesteerde term. Er bestaat een hele hoop academische literatuur over wat het nu eigenlijk is. Ook politiek is het controversieel: slechts weinigen zullen zichzelf “neoliberaal” noemen. Zelf ben ik ervan overtuigd dat het een degelijke term is om een fase te bespreken die begon in de jaren 70 van de vorige eeuw. De economische crisis in het Westen zorgde er toen voor dat het Keynesianisme en de welvaartsstaat hun legitimiteit verloren bij elites, beleidsmakers en delen van de bevolking. In de plaats kwam een nieuwe fase binnen het kapitalisme, en die fase kan als de “neoliberale fase” beschouwd worden.

Vrij spel voor het bedrijfsleven

Het project dat de Keynesiaanse welvaartsstaat verving als hegemonisch project was los gebaseerd op ideeën van economen zoals Milton Friedman en filosofen zoals Friedrich von Hayek. Samengevat kunnen we stellen dat de neoliberale premisse uitging van de idee dat alles goed komt als je bedrijven en investeerders zo veel mogelijk vrij spel geeft. Het is dan ook geen wonder dat termen als mondialisering, liberalisering, deregulering en privatisering opgang maakten.

‘Neoliberalisme leeft verder als zombie: intellectueel dood, maar verdomd lastig voor wie er door achtervolgd wordt’

Twee spelers kwamen in het vizier. Enerzijds de arbeidersbeweging en de vakbonden, die ervoor zorgden dat er belangrijke limieten waren op de manier waarop het bedrijfsleven met werknemers kon omgaan. Anderzijds de overheid, die onder druk van die arbeidersbewegingen beperkingen oplegde aan bedrijven en investeerders via regulering, belastingen, de uitbouw van de sociale welvaartsstaat en barrières tegen de mondialisering. Het neoliberale project wilde de macht van beide spelers beperken, of de vakbonden en overheden zo veranderen dat ze voortaan zouden werken in functie van het bedrijfsleven.

Na de crisis: de neoliberale dogma’s ontkracht

Zoals de crisis in de jaren 70 het einde inluidde van de Keynesiaanse fase, verwachtten velen dat de crisis die uitbarstte in 2008 het einde zou betekenen van de neoliberale fase. Maar eigenlijk zien we sindsdien een merkwaardige paradox. Enerzijds worden de neoliberale ideeën en beleidsmaatregelen steeds vaker en breder gecontesteerd, ook uit onverwachte hoek zoals het IMF en de OESO. Anderzijds zien we dat er op vlak van beleid relatief weinig is veranderd, en dat er op sommige vlakken zelfs een intensifiëring is van neoliberale beleidsmaatregelen.

‘Sinds het uitbarsten van de crisis, is het duidelijk veel gemakkelijker geworden om kritisch te zijn tegenover de neoliberale ideologie.’

Laten we eerst die ideeën bekijken. Sinds het uitbarsten van de crisis, is het duidelijk veel gemakkelijker geworden om kritisch te zijn tegenover de neoliberale ideologie. Dat uit zich ook in wetenschappelijke studies door academici en onderzoekers bij internationale organisaties. Een voor een worden alle neoliberale dogma’s onderuitgehaald door deze studies – maar ook door de werkelijkheid.

Ten eerste: loonmatiging is géén goede strategie voor een duurzame economie. Sterke vakbonden, degelijke minimumlonen en sterke cao’s zijn integendeel positief voor de economie. De flexibilisering van de arbeidsmarkt leidt vaak niet tot meer jobs, en al zeker niet tot betere jobs. Ongelijkheid is eerder een rem op dan de motor van een duurzame economie, en sterke vakbonden zijn broodnodig om die ongelijkheid binnen de perken te houden. Ook een sterke sociale zekerheid is geen barrière voor een dynamische economie, en zorgt net voor een stevige buffer in tijden van crisis.

Ten tweede: een sterke overheid is géén hinderpaal voor een sterke economie. Een hoge belastingdruk leidt niet tot slechtere resultaten, en kan net als een sterke sociale zekerheid een al te grote neergang van de economie tegenhouden in tijden van laagconjunctuur. Als er een crisis uitbreekt, verslechtert het besparingsbeleid enkel de toestand van de economie én van de overheidsschuld. Publieke investeringen zijn daarom niet alleen in het algemeen te laag, maar vormen ook een goede strategie om de economie uit het slop te halen. Privatisering is zeker niet altijd goedkoper en zorgt daarbovenop ook nog eens vaak voor een slechtere dienstverlening.

Ten derde: markten vrij spel geven leidt niet tot meer welvaart en welzijn voor iedereen. Een al te grote financiële sector is slecht voor de economie; financiële deregulering leidt niet tot efficiëntie maar tot bankencrises en volatiliteit. Het vrij kapitaalverkeer leidt niet tot meer economische groei en werkt belastingparadijzen en ongelijkheid in de hand, en het toelaten van speculatieve kapitaalstromen maakt financiële crisissen vaak nog zwaarder. Internationale vrijhandel is dikwijls niet goed voor iedereen, de baten ervan zijn in het verleden vaak overschat en de kosten onderschat.

Waarom leeft het neoliberalisme voort?

Een logische vraag dringt zich op: als na de zwaarste crisis sinds de Grote Depressie onderzoek uitwijst dat zowat alle neoliberale ideeën onjuiste dogma’s zijn, waarom zien we dat dan zo weinig verandering in het beleid? Er zijn daar tal van oorzaken voor, maar laten we het hier houden bij drie van de belangrijkste.

Ten eerste is het duidelijk dat bij het uitbreken van de crisis er geen alternatieve, coherente ideologie “klaarstond”. Veel van de neoliberale ideeën zijn de afgelopen decennia ook overgenomen door centrum-linkse partijen, die daar nu soms maar langzaam van afstappen. Het neoliberalisme had in de jaren 70 ook een duidelijke visie over welke richting de maatschappij uit moest; zo’n duidelijke, samenhangende visie is veel minder aanwezig bij de grote progressieve krachten vandaag. Bovendien vergt het tijd om grote delen van de bevolking te overtuigen; het is niet omdat de neoliberale dogma’s ontkracht zijn door academisch onderzoek, dat ze daarom niet meer “geloofd” worden door veel mensen.

Ten tweede, goede ideeën hebben is onvoldoende. Er is ook macht nodig om die ideeën in de praktijk te zetten. Zowel in het parlement als daarbuiten blijven de progressieve krachten vrij zwak staan. Niet alleen lijken de centrum-linkse partijen structureel lagere stempercentages te halen bij verkiezingen; ook veel vakbonden zijn de afgelopen decennia door het neoliberale beleid verzwakt. Tot wat goede ideeën maar geen macht kan leiden, werd pijnlijk duidelijk toen Syriza het Dictaat van Europa uiteindelijk toch aanvaardde.

Ten derde, en sterk verbonden met het machtsaspect, maken ook de bestaande structuren het moeilijker om een progressief beleid te voeren. Zo is het duidelijk dat het binnen de hedendaagse gemondialiseerde wereldeconomie met zijn handels- en kapitaalstromen moeilijker is om progressieve alternatieven in te voeren dan in de meer afgesloten nationale welvaarsstaten van na de Tweede Wereldoorlog. Of het is bijvoorbeeld ook duidelijk dat de manier waarop de Europese Unie en de eurozone de afgelopen decennia opgebouwd zijn, wél positief is voor wie strenge besparingen wil doorvoeren, en níet voor wie opwaartse sociale convergentie wil verwezenlijken.

‘Zombieneoliberalisme’

Een coherent alternatief project, meer macht, en veranderingen in de Europese en mondiale structuren: het zijn drie bouwstenen waarvan de realisatie veel tijd en middelen vraagt. Zo blijven neoliberale ideeën een sterke impact hebben op het beleid in veel landen; in West-Europa, maar ook in de rest van de Westerse wereld én in veel ontwikkelingslanden.

Bijgevolg leeft het neoliberalisme verder als een zombie: intellectueel dood, maar verdomd lastig voor iedereen die erdoor achtervolgd wordt. Dit ‘Zombieneoliberalisme’ is ofwel klaar om de hele wereld nog verder te koloniseren, ofwel wacht het op de definitieve dood.

Partner Content