Nazi-dokter Mengele had een Belgische assistent
Auschwitz-arts Josef Mengele had een assistent: Hans Delmotte. Het is een van de vele namen waarmee historicus Lieven Saerens in zijn boek Haat is een deugd aantoont dat meer Belgen Joden vervolgden dan algemeen wordt aangenomen.
Niet alleen de gaskamers gaven het concentratiekamp van Auschwitz zijn gruwelijke reputatie, ook de medische experimenten op levende proefpersonen door de infame dokter Josef Mengele en zijn team. Daartoe behoorde ook de Luikse arts Hans Delmotte (1917-1945). De naam duikt op in zowat elk academische en journalistieke studie over de praktijken van de SS-artsen. Aan Delmotte zijn aparte Wikipedia-pagina’s gewijd in het Duits, het Engels en het Zweeds, maar níét in het Frans of het Nederlands. In eigen land is hij zo goed als onbekend. Zelfs de beste Belgische historici die zich in de Tweede Wereldoorlog specialiseren, kennen hem niet. Het illustreert de stelling van het nieuwe boek van historicus Lieven Saerens: dat de soms grote betrokkenheid van Belgen bij de Jodenvervolging nog altijd niet is doorgedrongen bij het grote publiek.
De Luikse arts Hans Delmotte vond in Auschwitz genoeg proefpersonen voor zijn onderzoek naar vlektyfus.
Niet dat er over Hans Delmotte veel bekend is, vertelt Saerens aan Knack. Zijn gerechtelijke dossier is niet meer te vinden. ‘Toch weten we wel wat over deze figuur. Delmotte kwam uit een bemiddelde ondernemersfamilie, bekleedde binnen de SS de rang van Obersturmführer (luitenant) en was ingedeeld bij het Hygiene-Institut der Waffen-SS, dat hem naar Auschwitz zond. Eerst wilde hij niet meedoen aan de Jodenuitroeiing daar. De eerste keer dat hij als arts de gevangenen die per trein werden aangevoerd moest selecteren voor de gaskamers, moest hij letterlijk kokhalzen. Volgens het getuigenis van een collega-SS-arts, Hans Münch, werd Delmotte “ondersteund door een SS-man” weggebracht. De volgende dag begaf hij zich naar de kampcommandant en, gekleed in zijn ceremoniële uitgangstenue om de ernst van zijn demarche te onderstrepen, verklaarde hij dat hij nog liever naar het front werd gestuurd dan verder te moeten meedoen aan de selectie voor de gaskamers. “In het andere geval mocht men hem zelf vergassen”, zou hij hebben gezegd.’
Toch ging Delmotte overstag. In Auschwitz vond hij voldoende proefpersonen om ‘wetenschappelijke’ experimenten te kunnen opzetten bij zijn onderzoek naar vlektyfus. Lieven Saerens: ‘Delmotte liet zich assisteren door een oudere Joodse dokter, zelf een Auschwitz-gevangene. Hoewel bij die experimenten in totaal honderden gevangenen stierven – ze werden ooit ‘menselijke cavia’s’ genoemd – zorgde Delmotte ervoor dat het aantal doden voor zijn onderzoek nog “relatief laag” bleef, in de context van Auschwitz. Vandaar dat het Duitse weekblad Der Spiegel ooit schreef dat de andere SS-artsen Delmotte beschouwden als een “skrupelhafter Edelmann”, een “scrupuleuze edelman”. Niet weinig overdreven, natuurlijk.’
Na Auschwitz zette Delmotte zijn werk verder in het concentratiekamp van Dachau. In 1945 werd hij door de Amerikanen gearresteerd. Kort nadien schoot hij zich een kogel door het hoofd. Opnieuw volgens collega-arts Hans Münch was Delmotte er zich bij zijn zelfmoord goed van bewust dat hij zich schuldig had gemaakt aan misdaden waarvoor hij zich niet wilde of kon verdedigen. Ook in het katholieke Britse tijdschrift The Tablet werd Delmotte al opgevoerd als een man die even overwoog om ‘een goede nazi’ te zijn, maar toch koos voor the dark side. Saerens: ‘Pikant detail: het doctoraat dat Delmotte in Auschwitz schreef, Beiträge zur pathologischen Physiologie der Magensekretion im Fleckfieber, heeft nog altijd zijn plaats in de academische literatuur. Een exemplaar ervan is ter inzage beschikbaar in de bibliotheek van de Universiteit van Leipzig.’
Antwerpese razzia’s
Door zijn verblijf in Auschwitz is Delmotte een apart figuur, maar hij was natuurlijk niet de enige Belg die actief deelnam aan de vervolging en de uitroeiing van de Joden. Maar wat hen allen bindt, is het feit dat hun daden amper bekend zijn bij het grote publiek. Dat komt doordat het Belgische gerecht in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog bij de bestraffing van de collaboratie eigenlijk weinig aandacht schonk aan de Jodenvervolging. Daardoor verdween bijvoorbeeld de betrokkenheid van de Antwerpse politie bij de Jodenrazzia’s van 1942 als het ware in de vergetelheid. Saerens: ‘Dat het gerecht na de oorlog niet optrad en de publieke opinie geen moord en brand schreeuwde, was het gevolg van het zwart-witdenken in die jaren. Veel politiemensen en magistraten die bij de Antwerpse Jodenrazzia’s betrokken waren, traden nadien toe tot de weerstand. Dat gold bijvoorbeeld voor politiecommissaris Jozef De Potter, samen met burgemeester Leo Delwaide sr. de belangrijkste verantwoordelijke voor de deelname van de Antwerpse politie aan de Duitse razzia’s. Hij was lid van de Witte Brigade, een van de belangrijkste clandestiene verzetsorganisaties van het land. Daarom arresteerden de Duitsers hem en zijn familie, net zoals zoveel andere Antwerpse agenten die allemaal lid waren van de Witte Brigade. Enkele tientallen onder hen zouden hun opsluiting trouwens niet overleven. Mensen als De Potter waren met een verzetsaureool uit de oorlog gekomen, en in de ogen van het gerecht en de publieke opinie kon men niet tegelijk goed én fout zijn. Voor de Joodse slachtoffers toonde men geen respect: het was alsof men collectief afsprak om het er niet over te hebben.’
Toch besliste het gerecht al in september 1944, amper een paar dagen na de bevrijding, om een onderzoek te openen naar de houding van de Antwerpse politie. Saerens: ‘Dat gebeurde na klachten van agenten tegen een paar collega’s die al te brutaal zouden hebben opgetreden. In 1945 besliste de krijgsauditeur dat onderzoek uit te breiden naar “de globale houding van het groot-Antwerpse politiekorps ten overstaan van het Duitse bevel”. Toen bleek dat niet alleen de politiecommissarissen en burgemeester Delwaide maar ook procureur des Konings Eduard Baers vervolgd zou moeten worden, en wellicht ook de procureur-generaal, besefte de krijgsauditeur dat daarmee de doos van Pandora openging.’ Op 23 november 1945 keerde hij op zijn stappen terug: ‘”Gezien de uiterst kiesen aard dezer zaak (…) meen ik in overweging te moeten nemen of het niet wenselijk is deze zaak met een bevel van niet-vervolging te sluiten.” Wat ook gebeurde. Ook burgemeester Delwaide ontsprong de dans. Wegens het lopende gerechtelijke onderzoek tegen hem mocht hij zich niet kandidaatstellen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1946. In zijn plaats behaalde zijn echtgenote, als lijstduwer van de CVP-lijst, niet minder dan 41.486 stemmen. Delwaide buitte het succes meteen uit: ‘Antwerpenaren, ik dank u. Mijn beleid als burgemeester werd goedgekeurd! Deze dag is de schoonste uit mijn politieke loopbaan.’ Kort nadien werd hij inderdaad buiten vervolging gesteld. Samen met het einde van het gerechtelijk onderzoek stopte ook de aandacht van de publieke opinie.
Dit artikel verschijnt op woensdag 25/10 in Knack.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier