Na het onwaarschijnlijke voorjaar van Mathieu Van der Poel: is de nieuwe Eddy Merckx opgestaan?
De Nederlander Mathieu van der Poel heeft in zijn eerste voorjaar op de weg indruk gemaakt: hij won zes keer, en meestal met brille. De term ‘merckxiaans’ was niet van de lucht. Maar wat is ‘een Merckx’ nu echt? Wie kreeg het label nog? En doen we de echte Eddy geen oneer aan?
Er werd bij het begin van het wielerseizoen reikhalzend naar uitgekeken: hoe sterk zouden de twee beste veldrijders van het moment, de Nederlanders Mathieu van der Poel (24) en de Belg Wout Van Aert (25), voor de dag komen op de weg?
De twee heersen al jaren in het veld, waar ze de laatste vijf wereldtitels onder elkaar verdeelden: drie regenboogtruien voor Van Aert, twee voor Van der Poel. Die laatste rijdt al enkele jaren sporadisch op de weg en draagt dit seizoen de nationale trui omdat hij vorig jaar het Nederlands kampioenschap won.
Wereldkampioen rond je 18e: een vroeg, heftig begin hoort bij een merckxiaanse loopbaan.
Ondanks zijn ervaring als veldrijder liet Van der Poel de kasseiklassieker Parijs-Roubaix aan zich voorbijgaan. Hij is zuinig met zijn koersdagen (vijftien dit voorjaar) en gul met zijn overwinningen (zes). In het begin maakte de Nederlander vooral indruk met een knappe sprint in Gent-Wevelgem (hij werd vierde) en met een onwaarschijnlijke remonte in de Ronde van Vlaanderen (opnieuw vierde). Maar al snel was het vooral de aparte manier waarop hij won die indruk maakte. Van der Poel won Dwars door Vlaanderen in de sprint van een kopgroep die tot stand was gekomen nadat hij zelf, op 50 kilometer voor de streep, een tegenaanval op gang had gebracht. Hij verblufte de wielerliefhebbers door de manier waarop hij de Brabantse Pijl won: eerst zelf de beslissende aanval op gang brengen, en dan een sterke kopgroep verslaan in een sprint bergop die hij van de kop af was begonnen.
En dan moest de Amstel Gold Race nog komen. Het was vooral in de laatste wedstrijd die Van der Poel dit voorjaar betwistte dat de jonge Mathieu helemaal ‘de nieuwe Eddy’ leek. In de finale van de enige Nederlandse klassieker maakte hij in enkele kilometers meer dan 40 seconden goed op de koplopers en won in één ruk de sprint. Het Laatste Nieuws vergeleek de prestaties van Van der Poel eerst met die van andere toprenners van de voorbije kwarteeuw, en na vergelijking met gloriën als Johan Museeuw, Fabian Cancellara, Michele Bartoli en Tom Boonen was de conclusie van de krant: ‘Van der Poel zet strafste reeks neer van de laatste 25 jaar: andere grote eendagsrenners nooit zo succesvol in hun eerste vijf koersen.’ Lance Armstrong noemde de Amstel ‘de beste koers ooit’.
‘Een unicum’
‘De beste ooit’ is een compliment dat in het wielrennen doorgaans voorbehouden is voor Eddy Merckx. Even opfrissen, mocht dat al nodig zijn: Merckx was een Belgische profrenner die tussen zijn debuut in 1965 en zijn laatste wedstrijd in 1978 525 overwinningen op de weg behaalde (daaronder ook criteriums en regionale wedstrijden die nu niet meer meegeteld worden). Zijn erelijst verdient het om opgenomen te worden in de eindtermen van het middelbaar onderwijs. Alleen al Merckx’ klassieke palmares maakt indruk. Hij won zevenmaal Milaan-Sanremo, vijf keer Luik-Bastenaken-Luik, drie keer Parijs-Roubaix, de Waalse Pijl en Gent-Wevelgem, twee keer de Ronde van Vlaanderen, de Omloop Het Volk en de Amstel Gold Race, één keer Parijs-Brussel, de Rund um den Henninger Turm en de Brabantse Pijl enzovoort. Daarnaast was hij ook outstanding als ronderenner: hij won vijf keer de Ronde van Frankrijk, vijf keer de Ronde van Italië, één keer de Ronde van Spanje en de Ronde van Zwitserland, twee keer de Ronde van België, en verder eindzeges in belangrijke rittenwedstrijden zoals Parijs-Nice (drie keer), de Ronde van Sardinië (drie keer), de Dauphiné Libéré, de Midi Libre, de Ronde van Romandië, de Catalaanse Week (twee keer) en de Ronde van Catalonië. Tijdens die rondes en rittenkoersen won hij een onwaarschijnlijk aantal ritten en (gele, roze, groene, witte…) truien. Als tijdrijder won hij één keer de Grote Landenprijs (de officieuze voorloper van het WK tijdrijden) en verbrak hij het werelduurrecord. Hij werd drie keer wereldkampioen op de weg bij de profs en één keer Belgisch kampioen. Dat is, stevig ingekookt, het wegpalmares van Eddy Merckx.
Al tijdens zijn hoogtijdagen wist de wereld dat Merckx een unicum was. Tijdens zijn debuut in de Tour de France in 1969 – na een Pyreneeënrit waarin hij na een solo van 140 kilometer, over cols zoals de Tourmalet en de Aubisque, met bijna 8 minuten voorsprong op de rest finishte – bedacht Rondedirecteur Jacques Goddet hem in de sportkrant L’Equipe met de huldeterm Merckxissimo – geen overtreffende maar een overdrijvende trap. Het drukte perfect uit hoe verbluft zelfs wielerkenners stonden te kijken naar de prestaties van de Belg. Het compliment kwam uitgerekend van Goddet, een man die legendarische renners als Fausto Coppi, Rik Van Steenbergen, Ferdy Kübler en Louison Bobet nog had zien rijden.
En Merckx deed dat niet één keer, hij toonde voortdurend zulke stunts. In de eerste Giro die hij won, in 1968, reed hij in een sneeuwstorm op de slotklim naar Tre Cime di Lavaredo zijn grootste concurrenten op minuten. In 1969 won hij zijn eerste Ronde van Vlaanderen na een solo van 100 kilometer met vijf minuten voorsprong. Toen zijn ongeruste sportbestuurder Guillaume Driessens hem wilde intomen, riep Merckx boos: ‘Kust gij eens mijn kloten’, en hij trapte nog harder. In de Giro van 1973 droeg hij de roze trui van de allereerste tot de allerlaatste dag. In 1969 haalde hij in Parijs-Nice tijdens de slottijdrit naar La Turbie Jacques Anquetil in. Anquetil gold als de beste tijdrijder van zijn generatie, maar hij was op zijn retour en de jonge Merckx vloog hem voorbij – Merckx was anderhalve minuut na hem gestart, de tijdrit was amper 9,5 kilometer lang.
Zo zijn er tientallen verhalen, het ene nog sterker dan het andere. Wie ouder is dan 50 en in 1975 tv keek, herinnert zich vast de woorden van Frans Verbeeck voor de microfoon van BRT-journalist Fred De Bruyne: ‘Ik heb formidabel afgezien. Ge moet zeggen zoals het is: hij rijdt vijf per uur te snel voor ons.’ Verbeeck was net tweede geworden na Merckx in de Ronde van Vlaanderen. Op 104 kilometer van de aankomst had Merckx even hard doorgetrokken. Verbeeck kon als enige mee, maar moest bij het ingaan van de plaatselijke ronde na één demarrage van Merckx afhaken. Hij werd tweede op een halve minuut, op de derde was het meer dan vijf minuten wachten. Tijdens de plaatselijke ronde zag een verbaasd peloton hoe Merckx hen dúbbelde. Amper 50 renners van de 179 vertrekkers bereikten de finish.
Zelfs in het verlies of in het terugkomen uit een schier uitzichtloze positie kon hij grandioos zijn. In de Tour van 1971 reed de Spanjaard Luis Ocaña hem in de Alpenrit naar Orcières-Merlette op negen minuten achterstand, de Tour leek verloren. De volgende rit vocht Merckx terug door van bij de start (ditmaal de afdaling van Orcières-Merlette) als een gek te demarreren. Hij kwam uren voor het tijdschema aan in Marseille, waar de tribunes nog niet helemaal klaar waren en het gros van het publiek nog niet was gearriveerd. Merckx kneep die dag bijna twee minuten van zijn achterstand af, en iedereen – ook leider Ocaña – wist het: dit was nog maar het begin van de jacht op de gele trui.
Nooit is een renner meer in de buurt gekomen van Eddy Merckx dan Bernard Hinault.
Eddy Merckx presteerde op het hoogste niveau. Hij won klassiekers, rondes, etappes, tijdritten en kampioenschappen. Het deed het allemaal tegelijk, en hij bleef het doen: van 1966 tot 1976 won hij elk jaar minstens één en meestal meerdere klassiekers of kampioenschappen. Tegelijk won hij van 1968 tot 1974 elk jaar minstens één en meestal meer grote rondes – de beruchte dubbel Tour-Giro realiseerde hij dríé keer, de dubbel Vuelta-Giro één keer. Kleinere rittenkoersen bleef hij winnen tot in 1977. Hij koerste met bravoure en overwicht en stapelde de huzarenstukken op – niet één keer maar vijf, tien, twintig keer in zijn carrière. (En ja, hij werd betrapt op doping – net zoals de meeste renners van zijn generatie, en een enkele keer in 1969 werd zijn schorsing opgeheven ‘bij gebrek aan bewijs’). Dát is de maatstaf voor ‘een Merckx’, en bij uitbreiding om iets ‘merckxiaans’ te noemen.
Het debutantenbal
Het is bijzonder heikel om vergelijkingen met Merckx te maken in het geval van godenkinderen die een bijzonder goed ‘debuutseizoen’ rijden. Die had je ook in Merckx’ tijd al, ze deden zelfs beter dan hij. Merckx gaf op in de eerste klassieker die hij reed, de Waalse Pijl van 1965, gewonnen door de inmiddels schier onbekende Roberto Poggiali. Die ging zijn landgenoot Felice Gimondi vooraf, een neoprof die later in zijn debuutjaar zowaar de Ronde van Frankrijk won. Hij was in niet minder dan drie etappes de eerste, en troefde zo de grote favoriet af, de Fransman Raymond Poulidor.
Poulidor is de grootvader van Mathieu van der Poel. Misschien kunnen de verhalen uit de oude doos hem helpen om met de voeten op de grond te blijven wanneer pers en supporters hem op het schild willen verheffen.
Zeker, Van der Poel maakte grote indruk tijdens zijn debuutseizoen, maar hij is niet de eerste. De 21-jarige Eric Vanderaerden won in 1983 als neoprof de proloog van de Ronde van Frankrijk, en stond dus na zijn eerste rit van zijn eerste Tour al in de legendarische gele trui te blinken. Roger De Vlaeminck won in 1969 de éérste wedstrijd waaraan hij als prof deelnam: de klassieker Omloop Het Volk. Zelfs de brave Herman Van Springel werd in zijn debuutjaar 1966, op zijn 23e, meteen derde in Milaan-Sanremo (Merckx won). Een maand later won hij Gent-Wevelgem: Van Springel was ontsnapt met zijn oudere ploegmaat Noël Van Clooster, die soms moeite had om zijn forse tempo te volgen, en toch ging Herman aarzelend vragen bij zijn sportbestuurder wie mocht/moest winnen. Merckx eindigde in een groepje achtervolgers op meer dan een minuut. In juli 1966 werd Van Springel in zijn eerste Tour zesde in het eindklassement. Stelt u zich even voor dat Mathieu van der Poel straks zesde zou worden in de Tour de France: een snelle heiligverklaring zou niet meer te vermijden zijn. Dat zal niet gebeuren, want de man weet dat hij in de Tour (nog) niets te zoeken heeft.
Debutanten die schitteren en hoge verwachtingen scheppen (die ze vaker niet inlossen dan wel): ze zijn van alle tijden. In 1979 debuteerde Daniël Willems bij de profs. Hij won meteen de Brabantse Pijl, de Scheldeprijs, de Henninger Turm, de Vierdaagse van Duinkerke (waar hij in een tijdrit de concurrentie verpulverde), het eindklassement en een rit in de Ronde van België, zowel in de Ronde van Vlaanderen als in Luik-Bastenaken-Luik werd hij derde, negende (in de massasprint) in Milaan-Sanremo, en vijfde in het eindklassement van Parijs-Nice, waarmee hij toonde dat hij ook enig talent had als klimmer. Willems was in de laatste ronde van het WK in Valkenburg (1979) mee in de kopgroep met de latere winnaar Jan Raas, maar viel uit met een aflopende band. De pers was enthousiast maar ook eerlijk: een nieuwe Merckx was Willems nog niet. Hij is het nooit geworden. ‘Ik was mentaal te broos’, zou de man zeggen die zich kort na zijn zestigste verjaardag van het leven benam.
Voor die ‘schitterende debutanten’ bestaat een andere, betere uitleg dan dat het ‘nieuwe Merckxen’ zouden zijn. Wijlen Jan Wauters, een van de betere sportjournalisten die dit land heeft gekend, herhaalde het op besliste toon: ‘Echt talent manifesteert zich metéén. Echt talent is niet op stal te houden, het staat te trappelen om zich te tonen.’ Dat geldt niet alleen in het wielrennen. Het ging op voor Frank Vandenbroucke, Jan Ullrich, Tom Boonen en Lance Armstrong, maar net zo goed voor voetballers als Pelé, Eden Hazard, Johan Cruijff en Diego Maradona, voor F1-racer Max Verstappen en golfer Tiger Woods. Net omdat ze als het ware geboren waren als kroonprinsen hadden ze een niet te stuiten drang om zich te manifesteren en zich de beste te tonen.
Mathieu van der Poel, zoon van de door Belgische wielerliefhebbers wat onderschatte vader Adri van der Poel en kleinzoon van Poulidor, heeft dat sterk. Eddy Merckx had dat ook. Hij won zijn allereerste wereldtitel toen hij 19 jaar was, als liefhebber (zo heette dat toen) in Sallanches. Mathieu van der Poel won zijn eerste WK op de weg al op zijn 18e, als junior. Ook dat vroege, heftige begin hoort bij een merckxiaanse loopbaan.
Stardust
Wat Van der Poel met Merckx gemeen heeft, is de gave om te verrassen, te verbazen, met verstomming te slaan. Renners zoals hij doen tijdgenoten beseffen dat ze deelgenoot zijn van uitzonderlijke prestaties, van iets wat niet van deze wereld is. Een renner heeft dat, of hij heeft het niet. Strikt genomen is de erelijst die Julian Alaphilippe dit jaar bijeenfietst (Strade Bianche, Milaan-Sanremo, Waalse Pijl, ritten in Zuid-Amerika, Tirreno-Adriatico, de Ronde van het Baskenland) nog hoogwaardiger dan die van Van der Poel. Maar niemand denkt er nog maar aan hem ‘een nieuwe Merckx’ te noemen.
Waaraan ligt dat? Aan stardust? Aan het gevoel, ook bij andere renners, dat er één meerijdt die als het moet kan wat geen andere renner vermag? Merckx’ tijdgenoot Felice Gimondi, nochtans een van de beste Italiaanse renners aller tijden, bekende het na zijn loopbaan: ‘Het heeft mij tien jaar gekost om met het fenomeen Merckx te kunnen leven.’ Daar kregen we onlangs na de Brabantse Pijl ook een flits van te zien. Nadat Van der Poel hen had geklopt, legden de Fransman Julian Alaphilippe, de Belg Tim Wellens en de Australiër Michael Matthews de arm op elkaars schouder, alsof ze een erehaag van waardige verliezers vormden en ze zich neerlegden bij ‘de wording van een fenomeen’. Of zoals de Duitse renner Marcel Sieberg na de Amstel Gold Race tweette: ‘Please Mathieu, stop met fietsen op de weg. Blijf gewoon veldrijden of mountainbiken. In elk geval, na de finale van gisteren houdt niemand van ons nog van jou. Omdat jij laat uitschijnen dat onze sport zo gemakkelijk is. Wat een atleet ben je toch.’
Het woord ‘merckxiaans’ wordt sinds jaar en dag ook gebruikt om één fantastische prestatie in de verf te zetten. Soms leidt dat tot discussie, zoals die keer dat VRT-journalist Renaat Schotte de onwaarschijnlijke overwinning van de jonge Philippe Gilbert in de Omloop Het Volk in 2008 ‘merckxiaans’ noemde – Gilbert was 50 kilometer voor het einde ontsnapt uit het peloton, haalde alle vluchters voor hem in, reed de laatste 20 kilometer alleen op kop en eindigde met 58 seconden voorsprong op de nummer twee. De krant De Morgen vond dat overdreven, om redenen die hierboven staan.
Drie jaar later haalde Schotte alsnog zijn gram toen Eddy Merckx zélf het seizoen van Gilbert ‘merckxiaans’ noemde: hij won dat jaar negentien wedstrijden, waaronder de Strade Bianche, Luik-Bastenaken-Luik, de Amstel Gold Race, de Waalse Pijl, de Brabantse Pijl, de Clasica San Sebastian, de GP Québec, de GP van Wallonië, de Ronde van België, een rit in de Tour en het Belgisch kampioenschap, zowel op de weg als tegen de klok. Afgezien van het feit dat Gilbert nooit een goed klassement kon rijden in een grote ronde was dat inderdaad een merckxiaans seizoen. En vandaag, stilaan aan het einde van zijn carrière, heeft Gilbert een erelijst die qua veelzijdigheid die van de echte Merckx benadert: op Milaan-Sanremo na won hij alle klassieke monumenten, plus een rist andere belangrijke wedstrijden, zoals Parijs-Tours (die enige klassieker die Merckx nooit won). Hij won ritten in de Tour, de Giro en de Vuelta. Hij werd wereldkampioen. Maar kun je een renner die nooit een Tour de France won wel ‘merckxiaans’ noemen?
Gewoon, omdat het kan
Hoe dan ook zijn er renners die een vergelijking met Merckx kunnen doorstaan. Toen Eddy in 1978 stopte met wielrennen, dachten de meeste wielerliefhebbers en zeker het Belgische publiek dat er nooit nog een renner zou opstaan die hem zou evenaren of zelfs maar benaderen. Helaas voor hen: die renner reed al een paar jaar rond in het profpeloton en zou dat jaar zijn eerste Tour winnen. Het was een kleine, fiere Fransman, en hij luisterde naar de naam Bernard Hinault.
Nooit is een renner meer in de buurt gekomen van Merckx dan Bernard Hinault. Ook hij won klassiekers: twee keer Luik-Bastenaken-Luik, twee keer de Ronde van Lombardije, één keer Parijs-Roubaix, de Amstel Gold Race en Gent-Wevelgem. Hij werd wereldkampioen en nationaal kampioen. Hij won vijf keer de Ronde van Frankrijk, drie keer de Ronde van Italië (twee keer de dubbel Tour-Giro), twee keer de Ronde van Spanje (één dubbel Vuelta-Tour), vijf keerde de Dauphiné Liberé, één keer de Ronde van Romandië, en vijf keer de Grote Landenprijs. De Belgische pers zeurde dat Hinault zich ’te veel specialiseerde’, en ‘niet alles’ reed. Dat is zo: Hinault reed geen koersen die hij verafschuwde. Hij vond de Ronde van Vlaanderen een circus en kwam daar na een tijd niet meer aan de start, uit principe. Hij vond Parijs-Roubaix minstens even erg, maar als Fransman wilde hij die koers wel winnen. Ook uit principe: om te tonen dat hij het kón. In 1981 had Hinault zo mogelijk nog meer pech dan Wout Van Aert vorige maand. Hij viel, kreeg pech, liep achterstand op, meer dan eens. Hij vocht terug, sloot aan bij de kopgroep, zette op zijn manier de sprint in (zoals ook Merckx dat graag deed, van héél ver) en klopte twee van de meest legendarische Parijs-Roubaix-renners aller tijden: viervoudig winnaar Roger De Vlaeminck en drievoudig winnaar Francesco Moser. Heel Frankrijk juichte die episch bevochten overwinning toe. In 1982 werd hij negende, waarna Hinault aankondigde dat hij die ‘strontkoers’ nooit meer zou rijden.
Hinault benaderde Merckx niet alleen, hij overtrof hem soms. De mooiste zege van Merckx in Luik-Bastenaken-Luik is die van 1969, toen hij samen met zijn ploegmaat Vic Van Schil de rest op minstens acht minuten reed. Wuivend kwamen ze over de streep, Merckx voor Van Schil, een staaltje van top- en ploegsport zoals dat zelden was vertoond. Hinault kon dat ook: een putsch plegen met een ploegmaat. Twee dagen voor het einde van de Giro van 1980 droeg de Italiaan Wladimiro Panizza nog altijd de roze trui. Samen met zijn jonge ploegmaat Jean-René Bernaudeau viel Hinault aan in de rit over de Stelvio, een van de meest monsterlijke bergpassen in de Dolomieten, en ze reden Panizza op bijna vijf minuten. Anders dan Merckx liet Hinault zijn geëmotioneerde ploegmaat die dag wel winnen. In Luik-Bastenaken-Luik 1980 had hij geen ploegmaat nodig: in een ware sneeuwstorm reed een ontketende Hinault op 77 kilometer van de streep alleen weg. Hennie Kuiper werd tweede op bijna negenenhalve minuut. Amper 21 van de 174 gestarte renners zouden de koers uitrijden – bibberend, bevroren, haast onderkoeld. De wedstrijd staat tot vandaag bekend als een van de zwaarste klassiekers ooit. Later datzelfde jaar herhaalde hij die stunt op het loodzware WK-parcours van Sallanches. Er moesten meer dan 6000 hoogtemeters bedwongen worden. Vanaf halfkoers begon Hinault te beuken, en één na één stierven de concurrenten in zijn wiel. ‘Gibi’ Baronchelli kon tot de laatste helling bij hem blijven, maar toen ging bij de Italiaan het licht uit, in een halve ronde verloor hij een minuut, en Hinault werd wereldkampioen.
Hoe noem je zo’n opeenvolging van prestaties? Juist. ‘Merckxiaans’.
Mathieu van der Poel heeft na een verbijsterend knap voorjaar nog een loopbaan lang de tijd om zijn erelijst tot merckxiaanse proporties uit te breiden. Maar vandaag? Wat Van der Poel dit voorjaar al heeft laten zien, plus het werelduurrecord van Victor Campenaerts, plus de mogelijke prestaties van Tom Dumoulin straks in de Giro: die optelsom valt wellicht te omschrijven als ‘merckxiaans’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier