Na 25 jaar ‘Brieven van Dikke Freddy’: ‘Armoede wordt vooral als een overlastprobleem beschouwd’
De ‘Brieven van Dikke Freddy’, het alter ego van Erik Vlaminck, zijn al 25 jaar onveranderd gericht aan machthebbers, geestig en vlijmscherp voor het falende armoedebeleid. ‘Staat iemand erbij stil dat armen zich wel eens zouden kunnen schamen voor hun armoede?’
‘Geachte heer,
Ondergetekende is een dagelijks gebruiker van café De Nachtegael op het Sint-Jansplein te Antwerpen en is ter plaatse bekend onder de naam: Dikke Freddy.‘
Zo begon 25 jaar geleden, gericht aan de toenmalige Antwerpse politiecommissaris, de eerste brief van Dikke Freddy, nom de plume van roman- en theaterauteur Erik Vlaminck. Sindsdien heeft hij er nog honderden geschreven, gericht aan de opeenvolgende ministers van Welzijn, de burgemeesters van Antwerpen en Oostende, winkeluitbaters, maatschappelijk assistenten en vele anderen. In het begin verschenen ze in Alert, een vakblad voor de welzijnssector, vandaag op zijn onlineopvolger Sociaal.net. Keer op keer kaart Dikke Freddy, een (meestal) thuisloze Antwerpenaar, de kleine en grote hindernissen aan waartegen hij dag na dag aanloopt. Dat hij geen papieren heeft, bijvoorbeeld, omdat een identiteitskaart en pasfoto hem te duur zijn. Of dat hij in het donker naar het toilet moet, omdat hij zich geen spaarlamp kan veroorloven. Om het 25-jarige jubileum van Vlamincks column luister bij te zetten, zijn 82 brieven nu gebundeld in Dikke Freddy in het zilver.
Het idee dat armoede je eigen schuld is, is zowel moreel als feitelijk onjuist. Mensen weten gewoonweg niet hoe ze uit hun uitzichtloze situatie moeten raken.
Voor Erik Vlaminck in 1993 voltijds begon te schrijven, werkte hij zelf in de welzijnssector. Daar haalde hij de inspiratie voor Dikke Freddy. ‘In deze buurt hebben we een van de eerste Vlaamse straathoekwerkprojecten opgezet’, zegt hij als we elkaar treffen in het café van Permeke, de bibliotheek aan het Antwerpse De Coninckplein. ‘Onze doelgroep bestond vooral uit oudere dakloze mannen, vaak met een drankprobleem. Op hen heb ik Dikke Freddy gemodelleerd. Als straathoekwerker kwam ik een paar nachten per week in café Nachtlicht aan het Sint-Jansplein, dat ik in de brieven heb omgedoopt tot De Nachtegael. Om 1 uur ’s nachts, als ze uit de metro vlogen, kwamen de daklozen daar samen. Van de cafébazin mochten ze er, op voorwaarde dat ze één pint bestelden, hun hoofd op tafel leggen om wat te slapen. Ook naar het toilet gaan en zich opfrissen konden ze er. Het is uiteindelijk de thuishaven van Dikke Freddy geworden.’
Toen u uw eerste brief schreef, was 15 procent van de Belgen arm. Vandaag is dat nog altijd zo.
Erik Vlaminck: Vreselijk, toch? Daarbij komt nog dat de samenleving alleen maar harder is geworden. Uit de debatten rond de gemeenteraadsverkiezingen bleek de voorbije weken keer op keer dat armoede en thuisloosheid vooral als overlastproblemen worden beschouwd. Ten bewijze daarvan staan in Oostende die vijf plascenseurs te blinken, zoals Dikke Freddy de urinoirs noemt die pas ’s nachts uit de grond komen – zo hoeven de winkelende dames er overdag niet op te kijken. Die dingen hebben het stadsbestuur 100.000 euro gekost, terwijl ze niet eens meer werken. Maar Dikke Freddy vindt het wel prachtig om erop te plassen. (grinnikt)
De woordvoerder van Fons Duchateau (N-VA), de Antwerpse OCMW-voorzitter, zei eerder dit jaar dat in Antwerpen niemand op straat slaapt, tenzij hij daar zelf voor kiest. Klopt dat?
Vlaminck: Het idee dat armoede je eigen schuld is, is zowel moreel als feitelijk onjuist. Niemand kiest voor dakloosheid. Mensen weten gewoonweg niet hoe ze uit hun uitzichtloze situatie moeten raken. Daar hebben ze dus hulp bij nodig. Maar vaak krijgen ze die pas als ze aan een paar voorwaarden voldoen. Ze moeten bijvoorbeeld eerst stoppen met drinken of gebruiken: hoe wereldvreemd is dat? Vaak zijn ze net verslaafd omdát ze zo diep in de nesten zitten. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat ze eerst andere dingen nodig hebben voor ze de drank of drugs kunnen laten. Een dak boven hun hoofd, bijvoorbeeld.
Is er een verschil tussen het beleid in het linkse Oostende en het rechtse Antwerpen, de twee steden waar Dikke Freddy heeft gewoond?
Vlaminck: Toen ik jaren geleden voor het eerst door Freddy’s ogen naar Oostende keek, constateerde ik dat sommige dingen er veel beter werden aangepakt dan in Antwerpen. Er was bijvoorbeeld het Sociaal Huis, waar mensen op elk moment van de dag voor om het even welk probleem konden binnenspringen. Zonder afspraak. Dat werkt, want het is drempelverlagend. Maar linkse en rechtse bestuurders verschillen niet veel in hun aanpak van armoede. Het was de socialistische burgemeester van Oostende Johan Vande Lanotte (SP.A) die mensen als eerste verbood om in zijn stad te bedelen, en die dan ook nog eens hun geld liet afnemen. Bart De Wever (N-VA) heeft dat mooie voorbeeld in Antwerpen gevolgd. En ook Vande Lanotte schermt met het beruchte ‘aanzuigeffect’. Hij wil niet te veel opvang voor daklozen organiseren, omdat hij bang is dat er dan nog meer naar Oostende zullen komen.
Is dat dan fout gedacht?
Vlaminck: Natuurlijk. Denkt u nu echt dat daklozen aan daklozenshopping doen? En hoe zou dat dan gebeuren: door het aanbod op te zoeken op de smartphone die ze niet hebben? In een van zijn brieven heeft Dikke Freddy aan Test-Aankoop gevraagd om een vergelijkende studie te maken van de daklozenopvang in de verschillende steden. Dat is er niet van gekomen. (lacht) En dan nog. Thuislozen veranderen echt niet zomaar van stad. Al is het maar omdat steeds meer van die mensen alleenstaande moeders zijn die hun kinderen naar dezelfde school willen blijven sturen. Of neem de zogenoemde sofaslapers, die elke nacht bij een andere kennis slapen. Denkt u dat zij dat fragiele sofanetwerkje willen verliezen?
Dankzij Dikke Freddy’s brieven werd u al op alle kabinetten uitgenodigd om over armoede te praten, behalve op die van N-VA. Hoe komt het dat N-VA’ers veel meer aanstoot aan uw columns nemen dan mensen van andere partijen?
Vlaminck: Dat verbaast mij ook. Dikke Freddy schopt altijd naar degene die de macht heeft, ongeacht diens politieke kleur. Dus fulmineert hij tegenwoordig tegen de burgemeester van Antwerpen, of tegen een van de dames die in de regeringen voor armoede bevoegd zijn (staatssecretaris Zuhal Demir en Vlaams minister Liesbeth Homans, nvdr.). Op de sociale media word ik dan meteen van N-VA-bashing beschuldigd. Toen mijn brieven nog aan socialisten zoals Patrick Janssens of Monica De Coninck gericht waren, kreeg ik nooit zulke verwijten. De N-VA lijkt geen begrip te hebben voor de narrenfunctie van Dikke Freddy.
Bij flexi-jobs en uitzendwerk blijft het armoederisico groot. Je raakt ermee uit de leefloonstatistieken, maar niet uit de armoede.
Is het armoedebeleid erop achteruitgegaan sinds N-VA’ers die bevoegdheid in handen kregen?
Vlaminck: Zij zijn echt niet begonnen met de mismeestering van het armoedebeleid, hoor. Het ging daarvoor al bergaf. Ook de socialisten, die het in de vorige bestuursperioden zowel in Antwerpen als in de Vlaamse regering voor het zeggen hadden, pleitten voor systemen waarbij mensen in armoede voor hun eigen verantwoordelijkheid worden gesteld. En toen al is de gevaarlijke tendens begonnen om allerlei diensten die vroeger in de belastingen zaten, in rekeningen te gieten.
Wat maakt dat uit?
Vlaminck: Veel. Als diensten zoals huisvuilophaling of de vernieuwing van rioleringen niet met belastingen worden betaald, zijn het niet langer de breedste schouders die de grootste lasten dragen. Van herverdeling is er dan amper nog sprake. Steeds meer moet er betaald worden voor diensten die vroeger gratis waren. Ik heb lange discussies met de groenen gevoerd over de huisvuilophaling. Die werd vroeger verrekend via de gemeentebelastingen, tegenwoordig moet je daar dure vuilniszakken voor kopen. Het idee erachter is dat we dan vanzelf minder afval zullen produceren. Maar wat met mensen die zich die zakken echt niet kunnen veroorloven? Zij worden bijna gedwongen om te sluikstorten.
Nogal wat politici pleiten voor een systeem waarin rechten automatisch worden toegekend, waardoor mensen niet langer zelf moeten uitzoeken waar ze recht op hebben. Vindt u dat een goed plan?
Vlaminck: Dat is de logica zelve. Maar tegelijkertijd hebben ze ervoor gezorgd dat je bij veel OCMW’s, vooral in steden, uitsluitend nog op afspraak terechtkunt. Dat is voor arme mensen een enorme drempel, want zij hebben geen agenda. Hun leven zit zo niet in elkaar. Het helpt ook niet dat je het gemakkelijkst een afspraak kunt maken via de website, want daartoe hebben zij geen toegang. Soms denk ik dat het bewust zo wordt georganiseerd. Om mensen in armoede af te schrikken.
Of beleidsmakers begrijpen armoede gewoon niet?
Vlaminck: Dat is ook zo. Het zou goed zijn dat elke minister of schepen van Armoedebestrijding een verplichte adviesraad met ervaringsdeskundigen had. Die zou dan kunnen uitleggen waarom het bijvoorbeeld niet werkt om terugbetaling voor tandzorg afhankelijk te maken van een verplichte halfjaarlijkse controle. Veel arme mensen gaan pas naar de tandarts als ze echt niet anders meer kunnen. Dan is het vaak te laat en moeten er tanden worden getrokken. En dan vervalt niet alleen het recht op terugbetaling, maar moeten ze vaak ook nog eens het volledige bedrag ter plaatse betalen.
Is het dan zo moeilijk om twee keer per jaar naar de tandarts te gaan?
Vlaminck: Voor mensen in armoede wel. Omdat hen dat op de een of andere manier toch iets kost, omdat ze er niet raken of omdat ze niet weten hoe ze een afspraak moeten maken. Vergeet ook niet dat zij constant al hun energie nodig hebben om te overleven. Als je moet vechten om ervoor te zorgen dat je kinderen niet met een lege brooddoos naar school moeten, dan is een tandartscontrole geen prioriteit. Zeker als je geen tandpijn hebt.
Erik Vlaminck
– 1954: geboren in Kapellen
– 1973-1975: lerarenopleiding (Nederlands, geschiedenis en economie)
– 1976: debuteert als auteur met De troost
– 1977-1980: werkt in het psychiatrisch centrum van Mortsel
– 1984-1994: werkt in de welzijnssector
– 1992: publiceert de roman Quatertemperdagen, de opener van een zesdelige familiekroniek
– 1993: start in Alert, het tijdschrift voor sociaal werk en politiek, met ‘Brieven van Dikke Freddy’ – vandaag verschijnt de column op Sociaal.net
– 1994: wordt beroepsauteur van romans – o.m. Suikerspin (2008), Brandlucht (2011) en De zwarte brug (2016) – en theaterstukken – o.m. Van de Velde (2012), Ten huwelijk (2014) en De Wattman (2016)
– Sinds 2011: lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde
– Sinds 2018: voorzitter van de auteursvereniging PEN Vlaanderen
Dikke Freddy toont geregeld aan hoe stigmatiserend veel armoedemaatregelen zijn.
Vlaminck: Vandaar zijn suggestie dat alle armen ‘een vrolijk geel sterretje’ op hun jas zouden moeten naaien. (grijnst) De hele tijd moeten ze bewijzen dat ze arm zijn. Bij de dokter, in het openbaar vervoer, zelfs in het sociaal restaurant. Vroeger mocht iedereen hier in Antwerpen in een sociaal restaurant gaan eten. Tot het bestuur begon te vermoeden dat er te veel van werd geprofiteerd. Geklets, natuurlijk. Alsof veel welstellende mensen daar gingen eten. En dan nog: dat zou tenminste voor een sociale mix zorgen. Nu zijn die restaurants voorbehouden voor armen. Ze kunnen evengoed, net voordat de deur dichtvalt, nog even op straat roepen dat ze arm zijn.
Niemand lijkt erbij stil te staan dat arme mensen zich wel eens zouden kunnen schamen voor hun armoede. Voor sommigen is die schaamte zo groot dat ze bepaalde voordelen simpelweg weigeren. En ondertussen kloppen politici zich op de borst voor hun 1 euromaaltijden en ander stigmatiserend non-beleid.
Is het probleem ook niet dat nogal wat armen niet de nodige papieren hebben om een beroep te kunnen doen op zulke voordelen?
Vlaminck: Precies. Maar niemand weet hoeveel Belgen geen papieren hebben omdat ze de administratiekosten niet kunnen betalen. Er zijn ook armen die er wel hebben, maar ze niet willen laten zien. Vaak weer uit schaamte, en niet zelden omdat ze schulden hebben. Iemand die bijvoorbeeld in het ziekenhuis een stapel onbetaalde facturen heeft, krijgt een heel circus over zich heen als hij zich daar kenbaar maakt.
Het is dus goed dat minister van Economie Kris Peeters (CD&V) heeft aangekondigd de hoge kosten die worden aangerekend bij een betalingsachterstand, te willen indijken. Maar waarom gaan we niet verder en zorgen we ervoor dat een individu failliet kan gaan, zoals in sommige Scandinavische landen? Nu zijn bijvoorbeeld schulden bij de fiscus of de sociale zekerheid voor eeuwig. Scheld ze kwijt. Dat zal de begroting niet excessief bezwaren en het spaart een hoop nutteloos werk uit. De overheid krijgt dat geld toch nooit. Die mensen hebben dat simpelweg niet. Een kei kun je niet stropen.
Veel armoede gaat over van generatie op generatie. Hoe kun je dat doorbreken?
Vlaminck: Met collectieve voorzieningen. In Finland krijgen alle kinderen op school een gratis maaltijd. Waarom voeren we dat bij ons niet in? Zulke collectieve voorzieningen leggen de lat, toch op een aantal vlakken, gelijk.
Hoe kwaad was u toen de federale regering de ambitie opgaf om de laagste uitkeringen, waaronder het leefloon, op korte termijn op te trekken tot de Europese armoedegrens?
Vlaminck: Ach, het leefloon. Vroeger werd dat een ‘bestaansminimum’ genoemd, tot ze het in de paars-groene regering-Verhofstadt I tot ‘leefloon’ omdoopten. Veelzeggend, natuurlijk. Dikke Freddy schrijft altijd dat hij een leefloon heeft dat lager is dan het bestaansminimum. Met een bestaansminimum kun je net het hoofd boven water houden, terwijl dat bij een leefloon niet eens een vereiste is. Het leefloon optrekken is natuurlijk geen mirakeloplossing, maar het zou wel veel schelen. Want elke euro extra maakt een verschil bij erge klein inkomens. Bovendien, en dit moeten liberalen toch graag horen, is het een rechtstreekse investering in de economie. Een arme geeft elke extra euro noodgedwongen snel weer uit, terwijl een middenklasser de extraatjes parkeert op een spaarboekje.
Is mensen aan het werk helpen niet de beste manier om armoede te bestrijden?
Vlaminck: Alsof daarmee alles is opgelost. In de aanloop naar de verkiezingen hoor je politici trots beweren dat ze veel mensen aan het werk hebben gekregen, waardoor die mensen uit de leefloonstatistieken zijn verdwenen. Ja, maar wélk werk? Flexi-jobs en uitzendwerk bieden weinig benijdenswaardige statuten waarbij het armoederisico groot blijft. Je raakt ermee uit de leefloonstatistieken, maar niet uit de armoede.
Hoe komt het eigenlijk dat we ons zo gemakkelijk bij die hoge armoedecijfers neerleggen?
Vlaminck: Omdat we de problemen van armen niet kennen. Deels omdat middenklassers de andere kant opkijken, wat natuurlijk een platte schande is. Maar veel belangrijker is dat armen vaak niet de mondigheid hebben om, zoals Dikke Freddy, hun problemen te benoemen. En zij die dat kunnen, worden daarvan door de schaamte weerhouden. Daardoor weten we niet wat er allemaal komt kijken bij een leven in armoede.
Weet u bijvoorbeeld dat sokken en schoenen niet tot bij arme mensen raken? Sokken met gaten worden weggegooid en komen dus niet in het tweedehandscircuit terecht. En schoenen moeten, in tegenstelling tot de meeste kledingstukken, echt passen. Terwijl net voor arme mensen een goede voethygiëne cruciaal is. Slecht verzorgde voeten veroorzaken veel gezondheidsproblemen. Als ik hoor zeggen dat daklozen en vluchtelingen een bed, bad en brood krijgen, denk ik altijd: doe daar ook schoenen bij. Maak er bed, bad, brood én bottines van! (lacht)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier