Jurgen Slembrouck

‘Moeten we de officiële school laten verworden tot een levensbeschouwelijk strijdtoneel?’

Jurgen Slembrouck Universiteit Antwerpen

‘Het GO! wordt door de rechterlijke macht gedwongen om telkens levensbeschouwelijke brandjes te laten ontvlammen terwijl haar beleid preventief van aard is en brandhaarden tracht te vermijden’, schrijft Jurgen Slembrouck (UAntwerpen).

Niet voor het eerst krijgen leerlingen van de rechter de vrijheid om levensbeschouwelijke tekens te dragen in een school van het GO! Daardoor komt het algemeen verbod dat het GO! had uitgevaardigd opnieuw onder druk. Nochtans zijn er goede argumenten om een algemeen verbod te handhaven. Het toelaten van levensbeschouwelijke tekens heeft in het verleden aanleiding gegeven tot ernstige problemen. Het GO! wordt door de rechterlijke macht gedwongen om telkens levensbeschouwelijke brandjes te laten ontvlammen terwijl haar beleid preventief van aard is en brandhaarden tracht te vermijden.

Moeten we de officiële school laten verworden tot een levensbeschouwelijk strijdtoneel?

Een verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens betekent niet dat er voor levensbeschouwing op school geen plaats zou zijn. Ondanks haar belang is de levensbeschouwelijke vrijheid echter niet absoluut. Vandaag ligt de focus haast uitsluitend op diegenen die door een verbod getroffen worden maar ook de andere leerlingen hebben rechten. De openbare school kent een lange geschiedenis met wortels in de seculiere traditie die ouders in staat heeft gesteld om hun kinderen in een niet-confessionele omgeving op te voeden.

De rechterlijke macht miskent die traditie en getuigt met haar uitspraak blind te zijn voor het intrinsiek proselitische en antagonistische karakter van levensbeschouwelijke tekens. Het realiseren van de menselijke autonomie, het hooggestemde humanistische ideaal van het officieel onderwijs, wordt daardoor op een ontoelaatbare manier uitgehold. Willen we dat ideaal handhaven dan is op de school een consequent en algemeen neutraliteitsbeleid vereist.

De feiten

Na de mislukte coup in Turkije halen enkele ouders hun dochters weg van het Lucerna-college waar ze school liepen en waar het dragen van een hoofddoek was toegelaten. De ouders kiezen voor hun dochters het Atheneum Maasland en de Nikola Tesla-middenschool in Maasmechelen. Bij inschrijving ondertekenen ze het schoolreglement dat stipuleert dat het verboden is om levensbeschouwelijke tekens te dragen.

Ondanks hun instemming met het reglement, spannen de ouders toch een rechtszaak aan en eisen ze voor hun kinderen het recht om een hoofddoek te dragen. De rechter in Tongeren stelt hen in het gelijk en motiveert dat een algemeen verbod in strijd is met artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Het EVRM

Artikel 9 van het EVRM beschermt inderdaad de godsdienstvrijheid en stipuleert dat men het recht heeft om ‘zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.’ Maar die godsdienstvrijheid is niet absoluut. Het tweede lid zegt namelijk ook dat de godsdienstvrijheid beperkt mag worden ‘in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen’.

‘Godsdienstvrijheid is niet absoluut’

De rechter was van oordeel dat er geen feiten konden vastgesteld worden die het inroepen van deze beperkingsgronden rechtvaardigden en dat een verbod derhalve onnodig was. Elke vergelijking loopt natuurlijk mank maar dat is het juridische equivalent van een leerling die pyromaan is, toelaten om lucifers op zak te hebben omdat de school nog niet in brand staat. Wat de rechter eigenlijk heeft vastgesteld is dat het algemeen verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens werkt. Precies omwille van het verbod waren er inderdaad geen problemen. De rechter ziet echter geen graten in pyromanen met lucifers op zak. Pas als de school in de fik staat wil hij die lucifers verbieden. Men kan zich afvragen of het dan niet verstandiger is om alle leerlingen, pyromaan of niet, te verbieden om lucifers op zak te hebben? Vanuit het voor de hand liggende inzicht dat lucifers intrinsiek de eigenschap hebben ontvlambaar te zijn.

Het GO! is niet lichtzinnig tot het besluit gekomen om een algemeen verbod af te kondigen. Zij is zich terdege bewust van het feit dat een dergelijk verbod een beperking van de levensbeschouwelijke vrijheid inhoudt. Maar uit ervaring weet zij dat het toelaten van levensbeschouwelijke tekens in het verleden tot problemen heeft geleid en dat daardoor het goed functioneren van de school in het gedrang kwam. Met haar beleid staat het GO! overigens niet alleen. Er zijn ook heel wat katholieke scholen die om diezelfde reden een verbod hanteren.

Intrinsiek proselitisch en antagonistisch

In Europese rechtspraak is het tweede lid van artikel 9 van het EVRM geen dode letter gebleven. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in verschillende zaken beslist dat het voor een overheid legitiem kan zijn om binnen een onderwijscontext een algemeen verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens in te stellen, zowel voor leerkrachten als voor leerlingen. Het hof oordeelde in de zaak Dahlab tegen Zwitserland dat een lerares niet het recht had om met een hoofddoek voor de klas te staan.

Het hof motiveerde door te wijzen op de jonge leeftijd van de kinderen en hun vatbaarheid voor beïnvloeding en sprak zich over de aard van de hoofddoek uit: ‘Het kan niet zonder meer worden ontkend dat het dragen van de hoofddoek een soort proselitisch effect kan hebben, daar het op vrouwen lijkt opgelegd te zijn door een voorschrift uit de koran wat moeilijk met het principe van gendergelijkheid samengaat. Daardoor lijkt het dragen van een hoofddoek moeilijk te verzoenen met een boodschap van tolerantie, respect voor anderen en, bovenal, gelijkheid en non-discriminatie wat alle leerkrachten in een democratische samenleving op hun leerlingen moeten overbrengen.’

Diezelfde visie speelde een rol in het proces van Leyla Sahin tegen Turkije. Leyla Sahin was een universiteitsstudente aan wie het in Turkije verboden werd om lessen te volgen met een hoofddoek. Het hof was van mening dat een verbod in lijn was met het seculiere Turks staatsmodel en oordeelde dat ‘in een democratische samenleving de overheid het recht heeft om beperkingen in te stellen op het dragen van de islamitische hoofddoek wanneer het onverenigbaar is met het nagestreefde doel om de rechten en vrijheden van anderen, de openbare orde en veiligheid te beschermen’. Inderdaad, om de proportionaliteit van een neutraliteitsbeleid in te schatten, is het niet alleen van belang om rekening te houden met de belangen van diegenen die getroffen worden door een verbod, maar ook met de belangen van diegenen die er door worden beschermd.

Positieve én negatieve godsdienstvrijheid

Godsdienstvrijheid houdt immers ook de vrijheid in om geen godsdienst aan te hangen. In die zin stipuleert artikel 20 van de Belgische grondwet dat: ‘Niemand kan worden gedwongen op enigerlei wijze deel te nemen aan handelingen en aan plechtigheden van een eredienst of de rustdagen ervan te onderhouden.’ Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens belet de negatieve godsdienstvrijheid overheden om te informeren naar de levensbeschouwelijke overtuiging van haar burgers of hen te dwingen om die overtuigingen bekend te maken.

De manier waarop rechters vandaag in Vlaanderen oordelen over het algemeen verbod doet denken aan de situatie in Frankrijk.

Volgens artikel 24 van de Belgische grondwet manifesteert de neutraliteit van de officiële school zich door ‘eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen’ en hen de keuze aan te bieden “tussen onderricht in een der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer”. Een algemeen verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens betekent dus niet dat er in het GO! geen aandacht voor levensbeschouwing is.

Het spreekt voor zich dat wanneer leerlingen levensbeschouwelijk onderwijs genieten en zij onder gelijkgezinden verkeren, zij het recht hebben om bijvoorbeeld een hoofddoek te dragen. Maar gelet op het problematische, op zijn minst ambigue karakter van de hoofddoek is het a contrario legitiem om dit te verbieden wanneer ze met niet-gelovigen of andersgelovigen les volgen. Want net zoals dat bijvoorbeeld het geval is met een kruis dat aan de muur hangt, hebben zij ook geen uitwijkmogelijkheid wanneer zij samen in de klas moeten zitten met medeleerlingen die een hoofddoek dragen. Zij kunnen dus niet ontsnappen aan het intrinsiek proselitische karakter van de hoofddoek.

De rechter in Tongeren, verwijzend naar een arrest van de Raad van State, verwerpt echter die logica. In 2014 oordeelde de Raad van State immers dat ‘het recht van ouders om passend onderwijs te kiezen voor hun kinderen, volgens wat zij legitiem mogen verwachten van het neutraal onderwijs dat het gemeenschapsonderwijs verstrekt, niet het recht omvat te mogen eisen dat hun kinderen niet geconfronteerd worden met levensbeschouwelijke kentekens van andere leerlingen. Dit zou enkel het geval zijn indien de bewuste kentekens ostentatief worden gedragen als daad van agressie of om druk uit te oefenen, om een reactie te provoceren, uit indoctrinatie, proselitisme of voor propagandadoeleinden en ze aldus van aard zijn om de overtuigingen van anderen te ondermijnen.’

Hoe stel je vast dat bijvoorbeeld een hoofddoek gedragen wordt met de bedoeling om druk uit te oefenen?

De manier waarop rechters vandaag in Vlaanderen oordelen over het algemeen verbod doet denken aan de situatie in Frankrijk. Ook daar werd in 1992 onder identieke voorwaarden door de Raad van State het heilloze pad ingeslagen om religieuze symbolen toe te laten. Het gevolg was dat het aantal incidenten exponentieel toenam. Dat lag eigenlijk voor de hand. Wie kan bepalen of een levensbeschouwelijk teken al of niet ostentatief gedragen wordt? Hoe stel je vast dat bijvoorbeeld een hoofddoek gedragen wordt met de bedoeling om druk uit te oefenen? Wanneer je de bedoeling hebt om te indoctrineren, draag je een hoofddoek dan op een andere manier, dan wanneer je die bedoeling niet hebt?

De gestelde voorwaarden zijn subjectief en onduidelijk. Daardoor bieden ze geen houvast om de levensbeschouwelijke vrede mogelijk te maken. Het resultaat was dat men zich in Frankrijk genoodzaakt zag om in 2004 op zijn aanvankelijk permissieve houding terug te komen en een algemeen verbod in te stellen. Moeten we in Vlaanderen ook die weg bewandelen en de officiële school laten verworden tot een levensbeschouwelijk strijdtoneel? Zijn we bereid om het levensbeschouwelijke vuur opnieuw op te poken en de levensbeschouwelijk tegenstellingen aan te wakkeren?

Indien deze samenleving wenst dat jongeren voorbereid zijn om te functioneren in een samenleving waar de godsdienstvrijheid niet absoluut is; als we willen verhinderen dat het dragen van een hoofddoek onder dwang wordt opgelegd; wanneer we menen dat het onderwijs jongeren in staat moet stellen om in het volwassen leven over zichzelf te beschikken, dan moeten we bereid zijn om hen een schoolomgeving aan te bieden waar ze die vaardigheden, zonder druk en in veilige omstandigheden kunnen inoefenen. De enige manier om dit te realiseren is door een consequent en algemeen neutraliteitsbeleid te voeren aan de hand van een objectief criterium: een algemeen verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content