Irina De Knop
‘Minister van Onderwijs moet behoudsgezinde krachten trotseren’
België prijkt dit jaar pas op de 17de plaats in de rangschikking van industriële landen die het meest te bieden hebben aan hun jongeren en werknemers. De minister van Onderwijs moet daarom heel moedig zijn en bereid zijn om acties van behoudsgezinde krachten te trotseren.
De Standaard blokletterde gisteren “België verliest terrein op markt voor talent”. België prijkt dit jaar pas op de 17de plaats in de rangschikking van industriële landen die het meest te bieden hebben aan hun jongeren en werknemers. Vooral het gebrek aan werkstages voor jongeren doet België punten verliezen, zo blijkt uit het rapport van de gerenommeerde business school IMD uit Zwitserland.
België verliest in deze studie vooral veel punten door een gebrek aan stages en leerwerkformules voor jongeren. We staan daar op een weinig benijdenswaardige 46ste plaats. Daarnaast is er ook een absoluut gebrek aan samenwerking tussen scholen en bedrijven, ook dat doet ons veel punten verliezen in de studie.
Het lijkt misschien een vrij technische materie, maar toch raken deze vaststellingen het hart van ons onderwijs en bewijst deze studie nog maar eens de nood aan hervormingen in het secundair onderwijs . De vorige Vlaamse regering raakte daar niet aan uit, en het is nu zeer de vraag of de huidige de moed en het lef heeft om sterk in te grijpen om ervoor te zorgen dat ons technisch en beroepsonderwijs de jongeren in de toekomst wel kan klaar maken voor een goede toetreding tot de arbeidsmarkt. Dat is nu helemaal niet het geval en als Vlaanderen wil meestappen in de nieuwe industriële revolutie die VOKA bepleit, zijn grondige aanpassingen nodig. Niet alleen moet het aantal opleidingen worden gereduceerd, en moet er een goede evaluatie zijn van de studierichtingen, ook de praktijkervaring in de opleidingen moeten veel belangrijker en intenser worden als we geen talenten willen verliezen. We moeten absoluut vermijden dat de VDAB het werk van het onderwijs moet opnieuw doen door jongeren na hun schoolcarriëre opnieuw opleidingen aan te bieden die wel arbeidsmarktrelevant zijn. Die weg gaan we vandaag op en dat is een ongelofelijke verspilling van overheidsmiddelen.
Oude wijn in nieuwe zakken
Even terugkomend op bovengenoemde studie: ik was niet verrast toen ik deze resultaten las, aangezien we in Vlaanderen inmiddels meer dan een decennium sukkelen met een goede aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt (zo heet dat in het vakjargon). Zelf heb ik mij hierin bijzonder verdiept in het Vlaams Parlement. Hoewel we op het einde van vorige legislatuur op de valreep nog een resolutie aangenomen hebben om de regelgeving voor stages te vereenvoudigen en meer dwingend te maken, is dat tot op heden vooral een nobele intentie gebleken. In de nieuwe beleidsnota onderwijs spreekt men over “duaal” leren, ik vrees dat het oude wijn is in nieuwe zakken.
Uit gegevens die ik zelf opvroeg bij de minister van Onderwijs in 2013 bleek dat amper 1 op 3 van alle leerlingen uit de tweede en derde graad van het technisch – en beroepsonderwijs een stage volgen. Ik neem aan dat u met mij akkoord bent dat dit net de doelgroep is die we voor ogen hebben wanneer we jongeren willen klaarstomen voor een carrière in de technische en industriële sector. Voor de groep van 15 tot 16 jaar is het cijfer bijna niet het noemen waard: slechts 0,2 % van 15 en 16-jarigen uit TSO/BSO/KSO doet praktijkervaring op, terwijl nagenoeg elke leerling in het huidig TSO/BSO in aanmerking komt om stage te volgen. In het ASO bestaat het systeem van stages zelfs helemaal niet, wat ik in deze moderne tijden een absolute tekortkoming vind in ons onderwijssysteem.
Leren en werken
Al heel wat jaren is er een maatschappelijke ontwikkeling vast te stellen in de richting van een betere afstemming tussen leren en werken en een structurele interactie tussen het onderwijs en het arbeidsmilieu. Ondanks de grote eensgezindheid over het belang van een betere afstemming, en het belang dat er ook binnen de EU aan wordt gehecht, stellen we vast dat Vlaanderen heel moeilijk in beweging te krijgen is om die afstemming effectief te realiseren. Dat resulteert in een hele grote groep van jongeren die moeilijk werk vinden, nadat ze de school verlaten, als ze al een diploma halen, want er zijn heel wat jongeren die voortijdig afhaken. Ook om die reden is het relevant om in te zetten op een efficiënt systeem van leren en werken.
Bedrijven geven op hun beurt aan dat vele van de jongeren die instromen uit het onderwijs helemaal niet over de juiste competenties, vaardigheden of kennis beschikken.
Praktijkervaring laat jongeren toe een juist beeld van een job te geven en zo correcte verwachtingen te creëren. Het blijkt in andere landen, waaronder Finland een middel te zijn voor de bestrijding van de schoolse uitval. De recentste statistieken over de schoolse uitval, waaronder Antwerpen met 28% vroegtijdige schoolverlaters, tonen de urgentie aan. Als we vandaag geen actie ondernemen, stevenen we resoluut af op een sociaal en economisch drama.
Sleutelen aan knelpunten
Uit de bevragingen die ik organiseerde rond dit thema blijkt nochtans duidelijk aan welke knelpunten we moeten sleutelen. Ten eerste is het organiseren van praktijkervaring in de scholen te vrijblijvend. Stages zijn niet verplicht , ze zijn niet opgenomen in de verplichte lessenroosters. (sinds laatste onderwijsdecreet zou er minimum aantal uren ingesteld worden in de derde graad technisch- en beroepsonderwijs, een eerste stap in de goede richting). Het is dus vandaag aan de scholen zelf om het aantal uren praktijkervaring vast te leggen. Uit de bovengenoemde cijfers blijkt duidelijk dat weinig scholen daar een topprioriteit van maken. Daar zijn een aantal redenen voor. Het organiseren van stages en praktijkervaringen vergen een groot engagement van de school en de leerkrachten en wanneer daar geen verplichting tegenover staat en al helemaal geen specifiek werkingsbudget, blijkt in de praktijk dat er weinig van in huis komt.
Uiteraard moet de leerkracht er ook heel wat tijd in investeren: stages moeten voorbereid, opgevolgd en geëvalueerd worden. Ook leerkrachten zouden beter opgeleid en gewapend moeten worden zodat ze zelf heel goed weten bij wat soort stages en welk type bedrijven hun leerlingen best gebaat zouden zijn. Vanuit het onderwijs zelf geeft men aan dat werkstages voor leerkrachten zeer geschikt zijn, maar ook daarvoor ontbreekt een duidelijk kader en het is opnieuw geheel vrijblijvend. Daarnaast is de ganse regelgeving rond stages ook behoorlijk complex en versnipperd: ze is verspreid over omzendbrieven Vlaams en federaal, waardoor zowel bedrijven als scholen huiveren van het juridische kluwen.
Wat mij betreft is er absoluut nood aan een duidelijke visie, een transparante regelgeving en een duidelijk verplicht kader voor scholen.
Deeltijds leren en werken
Er zou ook zeer duidelijk moeten gekozen worden in het systeem van deeltijds leren en werken. Kiest men resoluut voor het systeem van de leertijd (deeltijds werken en leren van SYNTRA) of voor het deeltijds beroepsonderwijs. Voor mensen die minder thuis zijn in deze materie, dit zijn twee aparte systemen die naast elkaar bestaan, waardoor de middelen weinig efficiënt worden ingezet. Ook voor jongeren en bedrijven biedt het naast elkaar bestaan van dat soort verschillende systemen, voor weinig duidelijkheid in het onderwijsaanbod.
Daarnaast moet ook de kwaliteit van de praktijkervaring bewaakt worden. De onderwijsinspectie vervult een kwaliteitsbewakende functie maar eigenlijk hebben de inspecteurs te weinig instrumenten in de hand om de kwaliteit en de efficiëntie van stages te beoordelen. Het huidige regelgevende kader stimuleert de scholen eenvoudigweg te weinig om praktijkervaringsmomenten en -periodes te organiseren.
Kwalitatieve stages
Een ander probleem is uiteraard dat een goede aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt pas kan waargemaakt worden, wanneer ook de bedrijven voldoende inzetten op het aanbieden van kwalitatieve stages. Ondanks het bestaan van sectorconvenanten, de subsidiëring van regionale technologische centra en allerlei richtlijnen vanuit het departement werk, blijkt het allemaal weinig efficiënt. Er is nu te weinig controle op de besteding van de middelen en geen duidelijke criteria op het vlak van onderwijs, laat staan dat er streefcijfers zijn voor het aantal stages dat worden aangeboden. In die zin zou het nuttig zijn om opnieuw meer te investeren in een structurele samenwerking tussen het departement werk en onderwijs.
Moed
U merkt het, om jongeren meer praktijkervaring te geven op school, is het bestaande systeem niet aangepast. Dat is voor mij de uitdaging van de hervorming van het secundair onderwijs. Laat ons daarom niet te veel tijd verliezen met een semantische discussie over de terminologie van de studierichtingen, TSO en BSO, arbeidsmarkt gericht of doorstromingsgericht; Alle begrip dat jongeren algemene vorming moeten krijgen, maar als blijkt dat jongeren na hun tweede graad, rond 16 dus, snel de arbeidsmarkt willen opgaan, dan moet je ze daar 100% voor wapenen. De minister van Onderwijs moet hiervoor heel moedig zijn en bereid zijn om acties van behoudsgezinde krachten te trotseren. Want die zijn er, ook in het onderwijs. Veranderingen moeten een stuk van onder uit komen, maar het primaat van de politiek vraagt ook duidelijke visie en daadkracht van het politieke niveau.
Het Schaduwparlement van Knack.be
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier