Verstoren pesticiden de ontwikkeling van onze kinderen? ‘De aanwijzingen nemen alleen maar toe’
De toename van ontwikkelingsstoornissen als ASS en een snel stijgende instroom van kinderen met een mentale beperking doen het buitengewoon onderwijs in Vlaanderen uit zijn voegen barsten. Zou het kunnen dat onze blootstelling aan pesticiden hier de boosdoener is?
Heeft pesticidegebruik een invloed op de ontwikkeling van kinderen? De resultaten van een uniek, inmiddels 26 jaar oud onderzoek van antropologen aan de universiteit van Arizona wijzen in die richting. Aan de studie namen twee groepen deel van vier- en vijfjarige kinderen uit de Yaqui-vallei in het noorden van Mexico. Wat het onderzoek zo uniek en overtuigend maakt: de kinderen leefden in een relatief gesloten, nog niet geglobaliseerde gemeenschap, met zeer vergelijkbare voedselpatronen en vrijwel identieke sociale of culturele invloeden.
Maar er was ook een duidelijk verschil tussen de twee groepen. De ene groep groeide op in de vallei zelf, de andere in de heuvels errond. In dat laatste gebied gebruikten landbouwers weinig of geen pesticiden. De vallei daarentegen werd gekenmerkt door intensieve plantagelandbouw, met dagelijkse blootstelling aan een cocktail van producten waarvan de meeste vandaag verboden zijn. Om het effect van dit verschil op jonge kinderen te meten, peilden de onderzoekers onder meer naar hun motorische en verstandelijke ontwikkeling.
Zo moesten ze een balletje vangen, een geheugenspelletje spelen en een mensenlichaam tekenen. De resultaten logen er niet om. ‘De blootgestelde kinderen’, zo concludeerden de wetenschappers, ‘vertoonden minder uithoudingsvermogen, een zwakkere grove en fijne oog-handcoördinatie, een minder goed geheugen.’ Het onderzoek liet ook zien hoe de aan pesticiden blootgestelde kinderen, anders dan de andere groep, nog niet in staat waren om een mens te tekenen.
Wat vandaag bij ons gebeurt, lijkt een doorslag van wat vanaf de jaren tachtig in de Verenigde Staten is begonnen.
Marjolein Visser, agro-ecologe ULB
Marjolein Visser, hoogleraar landbouwsystemen en agro-ecologie aan de Université Libre de Bruxelles (ULB), moest meteen aan dit onderzoek denken toen ze onlangs geconfronteerd werd met een nieuwsbericht van Knack. In Vlaanderen, zo berichtte dit blad eind februari, werden de afgelopen jaren aanzienlijk meer jonge kinderen doorverwezen naar onderwijs type 2, bestemd voor leerlingen met een matige tot ernstige verstandelijke beperking. Tegelijk wordt – al wat langer – een bijzonder snelle toename van autismespectrumstoornissen (ASS) vastgesteld.
De experts die in het Knack-artikel aan het woord kwamen, verklaarden dat het ‘gissen’ is naar een sluitende verklaring. Terwijl die volgens professor Visser al jaren voor het grijpen ligt. ‘De link met hormoonverstoorders zoals pesticiden wordt in deze context zelden of nooit genoemd’, merkt ze op. ‘Terwijl de aanwijzingen alleen maar toenemen.’
Dode Lente
Wat vandaag bij ons gebeurt, zegt Marjolein Visser, lijkt wel een doorslag van wat vanaf de jaren tachtig in de Verenigde Staten is begonnen. ‘De VS zijn ons hierin voorgegaan, om de eenvoudige reden dat ze daar al eerder en nog gretiger pesticiden gingen gebruiken. Al meteen na de Tweede Wereldoorlog begon men daar op grote schaal, onder meer met inzet van vliegtuigen, velden, bossen maar ook steden te besproeien met chemicaliën. Pas toen biologe Rachel Carlson over de schadelijke gevolgen ging schrijven (haar bekendste werk is Silent Spring of Dode Lente, gepubliceerd in 1962, nvdr), heeft men schoorvoetend het gebruik van producten als DDT aan banden gelegd. Alleen was het kwaad toen al geschied.’
‘Begin jaren tachtig’, zo legt ze uit, ‘werd er in de VS, precies zoals in West-Europa vandaag, een op het eerste gezicht onverklaarbare en spectaculaire groei van ontwikkelingsstoornissen als ADHD en ASS bij kinderen vastgesteld. Een causaal verband met blootstelling aan pesticiden werd weggewuifd door de agro-industrie, die dankbaar gebruik maakte van het feit dat zoiets haast onmogelijk te bewijzen valt. Ook op dat vlak zien we hier vandaag precies hetzelfde gebeuren.’
Opeenstapeling
Of een pesticide al dan niet op de markt mag komen, wordt in de EU mee bepaald door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid, de EFSA. Visser is er – ze staat hierin niet alleen – nogal zeker van dat lobbygroepen een grote invloed hebben op dat proces. Maar misschien nog belangrijker: volgens haar zijn de methodes die experts vandaag gebruiken niet toereikend om de gevaren van pesticiden juist in te schatten.
‘Om te onderzoeken of een pesticide schadelijk is, wordt in studies gekeken naar de kortetermijneffecten van één bestanddeel. Maar in de echte wereld gaat het over de cumulatie van verschillende bestanddelen die zich gedurende decennia opstapelen in het lichaam en ook over generaties heen effect hebben. Die opeenstapeling verklaart ook waarom de effecten pas de afgelopen jaren aan de oppervlakte zijn gekomen.’
Visser verwijst naar onderzoek van de Amerikaanse zoöloge Theo Colborn, pionier op het vlak van hormonale ontregeling en hersenontwikkeling. ‘Colborn stelde aan het begin van deze eeuw dat we inmiddels al aan de vierde generatie van die opeenstapeling zijn. Dat betekent dat we vandaag al bij generatie nummer vijf zijn. Wat altijd buiten beeld blijft, is dat vandaag reeds lang verboden producten zoals DDT nog altijd in ons bloed zitten. Die producten bevatten moleculen die gemaakt zijn om nauwelijks afbreekbaar te zijn.’
Ze noemt nog een andere factor die het moeilijk maakt om een causaal verband aan te tonen. Visser: ‘Schadelijke pesticiden mogen in veel gevallen nog altijd op de markt komen vanuit het achterhaalde idee: de dosis maakt het gif. Terwijl we vandaag, onder meer dankzij Theo Colborn, weten dat dit niet klopt als we praten over de ontwikkeling van de hersens van een foetus. Tijdens de eerste maanden na de conceptie wordt die ontwikkeling gestuurd door een schildklierhormoon. Een nauwelijks meetbare verandering in de concentratie van dat hormoon kan catastrofale gevolgen hebben.’
Levertraan en walvisvlees
Nog even terug naar het onderzoek in Mexico. Dat laat ook goed zien hoe moeilijk het is om het verband tussen ontwikkelingsstoornissen en pesticiden te bewijzen. Om de aannemelijkheid ervan te verhogen, zou je dat onderzoek moeten kunnen herhalen. De auteurs van de studie gaven toen, in 1998, al aan dat dit haast onmogelijk zou zijn, al was het maar omdat je nauwelijks nog kinderen vindt die niet aan pesticiden blootgesteld werden.
Daarbij komt nog dat er voor ontwikkelingsstoornissen bij kinderen bijzonder veel oorzaken kunnen meespelen. Het is die laatste bedenking die hoogleraar toxicologie Jan Tytgat (KU Leuven) tot voorzichtigheid noopt. ‘De link tussen die ontwikkelingsstoornissen en pesticidegebruik is een interessante hypothese’, zegt Tytgat. ‘Het verband is niet onaannemelijk en verdient onze bezorgdheid, maar vanwege de vele variabelen die bij ontwikkelingsstoornissen een rol kunnen spelen, durf ik er verder geen uitspraak over te doen.’
De toxicoloog stipt nog een ander probleem aan. ‘Onwillekeurig moet ik denken aan een bekend onderzoek naar de grote hoeveelheden PFAS in het bloed van een groep bewoners in Groenland en op de Faeröereilanden. Dat leidde tot een lawine van bezorgdheid, die mee de strenge Europese normen voor PFAS heeft bepaald. Daar stel ik me toch vragen bij. Het ging hier over mensen die elke dag levertraan en walvisvlees aten. Dat dieet is niet representatief voor de doorsnee-Europeaan.’
De link tussen bepaalde ontwikkelingsstoornissen en pesticidegebruik is een interessante hypothese, maar er zijn heel veel variabelen.
Jan Tytgat, toxicoloog KU Leuven
Toch, stelt Tytgat vast, ‘heeft dit onderzoek er mee toe geleid dat Europa de normen voor PFAS in drinkwater, grondwater, bodem en voeding bijzonder streng heeft gemaakt. De toegelaten concentraties zijn zo klein dat ze nauwelijks nog meetbaar zijn in een lab. Begrijp me niet verkeerd: ik ben voorstander van de uitfasering van de PFAS-molecule. Maar als we de huidige normen effectief gaan toepassen, zouden we zo ongeveer al ons voedsel in de vuilnisbak mogen kieperen.’
Wat pesticiden betreft, is Tytgat het met Marjolein Visser eens dat het bijzonder moeilijk is om de schadelijke effecten op de langere termijn precies in te schatten. Hij erkent ook dat het nog veel moeilijker is om hier een causaal verband wetenschappelijk te bewijzen. In een eerder interview met De Morgen verklaarde Tytgat dat de Europese normen voor pesticidegebruik streng zijn, en consumenten zich weinig zorgen hoeven te maken over hun dagelijkse appeltje of hun kropje sla.
Er is ook een grote máár. Al die kleine beetjes pesticide samen kunnen wel voor een zogenaamd ‘cumulatief effect’ zorgen. ‘We hebben nog te weinig gegevens om echt te weten wat zo’n cocktail op termijn doet.’ Het eerlijke wetenschappelijke antwoord, zo zegt Tytgat vandaag, ‘is dat we de effecten van die cumulatie niet kennen. Ze zijn ook bijzonder moeilijk in kaart te brengen. Maar dat wil niet zeggen dat we hier moedeloos van moeten worden.’
Tytgat verwijst in dit verband naar een aan de universiteit van Wageningen (Nederland) ontwikkeld computerprogramma, het Monte Carlo Risk Assessment (MCRA). ‘Het werkt met statistische modellen die voorspellen hoe giftig combinaties van verschillende pesticiden kunnen zijn’, zegt de toxicoloog. ‘Wat mij betreft, is dit de weg die we moeten bewandelen. Maar het is, hoe goed ook, natuurlijk niet meer dan een statistisch model. Je kunt de uitkomsten van die modellen wel toetsen aan de realiteit, bijvoorbeeld door knaagdieren aan die specifieke cocktail van pesticiden bloot te stellen. Maar zelfs dan ben je nooit zeker. Het is onbegonnen werk om alle combinaties van pesticiden en hun onderlinge interactie te onderzoeken.’
Blindstaren op kanker
Of de impact van (gecombineerd en/of gecumuleerd) pesticidegebruik precies in kaart kan worden gebracht is één vraag. Een andere, minstens zo pertinente vraag is of Europa dat wel altijd wíl. Die laatste vraag rijst onder meer bij de vergunning van glyfosaat, wereldwijd de meest gebruikte onkruidverdelger. In oktober 2023 besliste de Europese Commissie die vergunning met tien jaar te verlengen. In het debat daarover lag de focus voornamelijk op de al dan niet kankerverwekkende eigenschapen van glyfosaat. Veel minder ging het bijvoorbeeld, over de rol die deze pesticide kan spelen in het ontstaan van ASS.
‘Wij staren ons in dit debat wat blind op kanker’, stelt Marjolein Visser. Een soortgelijke bemerking is, in iets meer eufemistische termen, ook terug te vinden in een rapport van de Hoge Gezondheidsraad, die het Belgische beleid adviseert. De Raad verwijst onder meer naar een recent onderzoek van de George Washington University School of Medicine and Health Sciences, dat stelt dat de hormoonverstorende werking van pesticiden ‘kan leiden tot blijvende veranderingen in genexpressie en fenotype (de erfelijke factoren in combinatie met omgevingsfactoren, nvdr), die op hun beurt kunnen bijdragen aan transgenerationele overdracht.’
Nog straffer is de vaststelling dat er in het hele glyfosaatdebat nauwelijks aandacht was voor de zeer aannemelijke link met de ziekte van Parkinson, een hersenziekte die steeds vaker voorkomt. Twaalf jaar geleden al besloot de Franse overheid om parkinson te erkennen als beroepsziekte voor mensen die langer dan een decennium in de land- of tuinbouw hebben gewerkt. Ze zouden 1,5 tot 2 keer meer risico lopen. Vergelijkbare cijfers werden opgetekend bij Nederlandse tuinbouwers.
Volgens professor Tytgat moet de kwestie ook in ons land dringend worden onderzocht. ‘Ik woon in het Hageland, aan de grens met Haspengouw, de fruitstreek’, vertelt hij. ‘Er zijn aanwijzingen dat ook hier de incidentie van parkinson groter is bij fruittelers. Familie en vrienden raad ik af om hier te komen wandelen als de telers aan het spuiten zijn. De bezorgdheid over glyfosaat lijkt me terecht.’
Opvallend: in het glyfosaat-debat ging er nauwelijks aandacht naar de zeer aannemelijke link met de ziekte van Parkinson.
Die bezorgdheid wordt op het eerste gezicht niet gedeeld door de EFSA, het al genoemde orgaan dat de Europese beleidsmakers adviseert. In het rapport dat de risico’s van glyfosaat in kaart moest brengen, staat te lezen dat de studies ‘geen aanleiding geven tot zorgen met betrekking tot parkinsonisme’.
Het Nederlandse magazine De Groene Amsterdammer bracht onlangs aan het licht dat die bezorgdheid er één jaar eerder nog wél was. Zo was er in 2022 een conferentie waarop de Nederlandse neuroloog Bas Bloem (Radbouwdumc, Nijmegen) aan een grote groep experts duidelijk maakte dat de bestaande methodes om de risico’s op te sporen ontoereikend zijn. De aanwezige experts van de EFSA gaven aan die redenering te volgen.
‘Op die bijeenkomst was iedereen het roerend eens: we moeten een goede, nieuwe testmethode ontwikkelen voor pesticiden en parkinson’, getuigt Bloem in De Groene Amsterdammer. ‘En dan lees ik vervolgens een call waarin de EFSA helemaal geen geld beschikbaar stelt voor zo’n nieuwe testmethode. Het was alsof die conferentie helemaal nooit had plaatsgevonden.’
Waarom de EFSA uiteindelijk besloot om de testmethode niet te verbeteren? In hetzelfde artikel geeft Martin van den Berg, emeritus hoogleraar toxicologie, een mogelijke verklaring. ‘Als de toelatingsinstantie iets wil verbieden vanwege nieuwe inzichten, zal de industrie dat meteen aanvechten. De bewijslast ligt dan bij de EFSA. En ga maar eens onomstotelijk bewijzen dat er een verband is tussen glyfosaat en parkinson.’
Weggestemd
Onderzoeken naar de schadelijke effecten van pesticiden stapelen zich ondertussen op. En cynisch genoeg is het vaak Europa zelf dat die studies (mee) financiert. Zo ging in 2014 het European Human Biomonitoring Initiative van start , een grootschalig project dat het inzicht in de effecten van pesticidegebruik moest verbeteren.
Uit een deelonderzoek in vijf landen bleek dat liefst 84 procent van de bevolking minstens twee schadelijke pesticiden in hun lichaam hadden. In het rapport staat te lezen dat de concentraties bij kinderen gemiddeld een stuk hoger liggen. Samenvattend wordt gesteld dat er ‘sterke of vermoedelijke verbanden (werden) vastgesteld tussen blootstelling aan pesticiden en een verhoogd risico op verschillende chronische ziekten’. Genoemde voorbeelden zijn, naast kanker en hart- en vaatziekten, ‘ontwikkelingsachterstand bij kinderen’, ‘effecten op de voortplanting en de mannelijke en vrouwelijke onvruchtbaarheid’, en ‘cognitieve stoornissen’.
Het lobbywerk van de agro-industrie werpt zijn vruchten af op het beleid, en dat is bijzonder betreurenswaardig.
Jan Tytgat, toxicoloog KU Leuven
Het European Human Biomonitoring Initiative diende als wetenschappelijk fundament voor een twee jaar geleden gelanceerd wetsvoorstel van de Europese Commissie om het pesticidegebruik tegen 2030 te halveren. Het voorstel, een van de pijlers van de Green Deal, werd stelselmatig afgezwakt en, in november vorig jaar, weggestemd door het Europees Parlement.
De doodsteek kwam vorige maand van Commissievoorzitter Ursula von der Leyen. Onder druk van haar eigen achterban bij de Europese Volkspartij (EVP), met de Beierse EVP-voorzitter Manfred Weber op kop, luidde het in menig commentaar. Ongetwijfeld zwichtte de EVP hier voor de druk van het heftige boerenprotest. Het argument dat het huidige pesticidegebruik in de eerste plaats schadelijk is voor die boeren – vanwege de link met parkinson – maakt daarbij weinig indruk.
Tytgat: ‘Voor die boeren gaat het natuurlijk over hun broodwinning. Ze vrezen, nog meer dan de gezondheidseffecten, het faillissement vanwege de concurrentie met landen waar die normen niet gelden. In India lachen ze eens met onze regels.’
Wie hier als winnaar uit komt, laat zich raden. ‘Het is overduidelijk dat het lobbywerk van de agro-industrie zijn vruchten afwerpt in het beleid’, zegt Tytgat. ‘Dat is bijzonder betreurenswaardig, want met wetenschappelijke inzichten, toxische evaluaties of gezondheidsrisico’s heeft dat niets te maken.’