Tekenaar Siegfried Woldhek over de edele kunst van het vogelkijken

© Jonas Lampens

Hij zou maar wat graag kunnen vliegen en houdt een pleidooi voor verwondering. Toch is tekenaar Siegfried Woldhek, al zijn hele leven een fervent vogelkijker, niet naïef. ‘De Dode Lente is een feit.’

‘Kijk, een fuut. En daar, een zilverreiger.’

Een sloep in het moeras, blauwe lucht zo ver je kunt kijken, grachten omzoomd met riet. Siegfried Woldhek laat het roer even los en wijst naar een stip in de verte. Vliegensvlug herkent hij de vogels die hij voorbij ziet vliegen. Kijken doe je met je hersenen, zegt hij, niet met je ogen. Wat je ziet, combineer je als vanzelf met de plek, de tijd van het jaar, de kleuren en het geluid – net als bij de herkenning van een vriend op straat.

In Nederland is Woldhek een gevierd tekenaar, bekend van zijn portretten van schrijvers, sporters en politici. Ze zijn te zien in NRC Handelsblad, Vrij Nederland en New York Review of Books. Van opleiding is Woldhek bioloog, in de jaren tachtig en negentig was hij directeur van Vogelbescherming Nederland en het Nederlandse Wereld Natuur Fonds (WNF).

Nu brengt hij een boek uit met zijn beste vogelfoto’s. Van een kolibrie in Alaska over de Indische gier in India tot de sneeuwstormvogel op de Zuidpool. Vogels horen bij het goede leven, vindt hij, zoals rode wijn en klassieke muziek.

Maar wat graag zou hij kunnen vliegen. Heel even Daedelus zijn, de vader van Icarus, het is een jongensdroom. ‘Met een soort schoolslag kwam ik moeilijk van de grond, maar eenmaal in de lucht begon het heerlijke zweven, het kantelen van de armen in een snelle glijvlucht naar beneden, het draaien van een ruime bocht en het hangen tegen de middelpuntvliedende kracht in.’

Tekenaar Siegfried Woldhek over de edele kunst van het vogelkijken
© Jonas Lampens

We zijn in Giethoorn, een dorpje in de kop van Nederland, rechts van het IJsselmeer. In de tuin van Woldhek staat een houten paal met daarop een ooievaarsnest. In het nest bivakkeert elk voorjaar hetzelfde ouderpaar. Dankzij een fokprogramma zijn in Nederland de ooievaars helemaal terug.

In de winter krijgt hij kolganzen op bezoek, met honderden tegelijk. En verder, zo begint hij aan een lange opsomming, leven hier de huismus, de spreeuw, de witte kwikstaart, de fluiter, de zwartkop, de tjiftjaf, de blauwborst, de lepelaar, ‘en zo kan ik nog wel even doorgaan’.

‘Luister, een roodborstje.’

De sloep heeft een stille, elektrische motor. In de ruime omgeving is geen mens te zien. In dit moeras liggen gelukkig geen wandelpaden, zegt Woldhek. Want stilaan zijn er zo veel natuurliefhebbers dat de natuur erdoor wordt platgewalst. ‘Je kunt in geen bos of natuurgebied meer komen of je botst er op de bordjes. Gele voor wandelaars, rode voor lopers, blauwe voor fietsers, groene voor paardrijders, het houdt niet op.’

Het liefst trekt Woldhek er alleen op uit. Laatst sloot hij uitzonderlijk aan bij een groepsreis naar de Koerilen, een vogelparadijs tussen Japan en Kamtsjatka. In je eentje kun je er nu eenmaal niet naartoe. ‘Ik heb me daar verrassend sociaal gedragen, maar het voelde toch heel ongewoon.’

Met grote ogen keek hij naar een soort guerrillagroepje van vier Engelsen, compleet met statief, lokapparatuur en camouflagepak. ‘Van de ongeveer 10.000 vogelsoorten op de wereld hebben zij er al bijna 9000 gezien, vertelden ze met de nodige trots. Ze gingen van boord, de schouders breed, en hoppakee, ze renden op de vogels af. Ik was verbijsterd.’

Hij ziet het steeds vaker, de laatste jaren. De jacht op de zeldzame vogel neemt steeds groteskere proporties aan. De moderne vogelaar springt in de auto om een soort te ‘spotten’, te ‘scoren’, ‘af te kunnen vinken’. Voor Woldhek is het een karikatuur van het vogelkijken.

Vroeger was het iets voor bebrilde jongetjes die geen vriendin konden krijgen, zegt hij, vandaag dreigt het iets te worden voor viriele mannen die in zeven haasten de wereld rondvliegen, telescoop en afvinkboekje in de hand. ‘Alsof ze een wedstrijd aan het bedrijven zijn, voortdurend op zoek naar een nieuw record.’ Het zegt veel over de geest van deze tijd. ‘Nog meer prikkels, nog meer haast. Veel contemplatie komt er niet aan te pas.’

Met Het dwarse vogelboek wil Woldhek op de schoonheid wijzen, op het openzetten van je zintuigen, het stellen van vragen ook al ken je de namen niet. Vogelkijken is geen quiz waarbij je de soort moet raden, ook zonder kennis mag je aan de overvliegende kunstwerken plezier beleven.

Fuut
Fuut

Naar schatting 1400 van de om en bij 10.000 vogelsoorten zullen voor het eind van deze eeuw zijn uitgestorven. Zo goed als altijd vormt de mens de grootste bedreiging. Intensieve landbouw, recreatie, boskap, bebouwing, plastic in zee, klimaatverandering: ‘Het is een slagveld.’

Ook op het Nederlandse platteland. Er zijn hele stukken, zegt Woldhek terwijl we voor ons een koppel eenden zien opstijgen, die je kunt fietsen of lopen zonder één kievit of veldleeuwerik te horen, laat staan een grutto. ‘De Dode Lente waar de Amerikaanse biologe Rachel Carson het begin jaren zestig over had, de massale vogelsterfte door het gebruik van pesticiden, is een feit. Het platteland wordt kapot gespoten en dat vertaalt zich in een doodse stilte.’

Hoe dan ook is het een dichotoom verhaal, zegt hij. De mens rukt almaar verder op. ‘De steden, de industrieterreinen, de wegen, de huizen, het wordt wel heel erg vol.’ Maar het beleid evolueert zachtjes mee, zeker in Nederland. ‘Tussen de vlekken van menselijke activiteit heb je uithoeken zoals dit moeras, waar het nu beter gaat dan twintig, dertig jaar geleden. De natuurgebieden worden zo veel mogelijk aan elkaar gekoppeld, waardoor de natuur zich kan handhaven en soms zelfs herstellen.’

Zo is naast de ooievaar ook de grote zilverreiger terug. Letterlijk weggejaagd, maar door de strengere wetten op de jacht en de ontwikkeling van natuurgebieden zoals de Oostvaardersplassen vestigen ze zich opnieuw in Woldheks achtertuin. ‘Zoals ze het in de middeleeuwen ook al deden.’

De staat van de natuur in 2019: hoop en ellende, zij aan zij.

Toen Woldhek nog bij de Vogelbescherming werkte, ging hij weleens met gezagsdragers op stap. Spectaculaire bekeringen heeft hij meegemaakt, notoire vogelhaters gingen ineens overstag. ‘Van vogels kijken wordt iedereen vrolijk.’

Van de oudste rotstekeningen over de mythes van de Egyptische beschaving tot zijn fotoboek, mensen hebben altijd en overal naar vogels gekeken. ‘Bij zijn terugkeer na de winter wordt de boerenzwaluw hier nog altijd begroet.’ Voor Woldhek staan vogels voor het hogere, het ongrijpbare, het spirituele. Dragers van de ziel, noemt hij ze.

Door de lens van zijn verrekijker of zijn fotocamera ontdekt hij een wereld buiten zichzelf, een wereld waar ook van alles gebeurt, ‘een soort parallel bestaan’. Het brengt rust en zelfrelativering.

‘Niemand is zo zen als de vogelaar’, schreef Freek de Jonge ooit over zijn vriend Woldhek.

Zelf noemt Woldhek vogels kijken de ideale manier om het jongetje in zich levend te houden, de gave van de verwondering te blijven oefenen. ‘En het heeft, en dat zeg ik schoorvoetend, ongetwijfeld ook iets te maken met zoiets lulligs als op jacht zijn. Je ‘neemt’ een foto, je pakt. Het is raak, je hebt hem. Dat aspect zit er voor mij ook wel aan.’

IJsvogel
IJsvogel

Wat ook speelt, gaat hij verder, is dat er geen oordeel bij komt kijken. Wie naar vogels kijkt, gaat even op moreel verlof. Schrijver Koos van Zomeren, eveneens een goede bekende van Woldhek, zei het al: ‘Je kunt je geweten thuis laten. Op het moment dat een sperwer een spreeuw slaat, is er geen goed en geen kwaad. Er is alleen maar een spreeuw die in nood zit en waarmee je kunt sympathiseren of een sperwer die eten nodig heeft en waarmee je ook kunt sympathiseren.’

Ineens legt Woldhek de motor van zijn sloep stil. Uit het riet weerklinkt een scherp geluid. ‘De tjiftjaf, de eerste voorjaarszanger.’

Een lievelingsvogel heeft Woldhek niet. Zijn kinderen zijn hem allemaal lief en hetzelfde geldt voor vogels.

Alles begon met een gekraagde roodstaart, een zangvogel van dik tien centimeter lang. Woldhek was twaalf en zag hem in de heg in de tuin, hij was op slag verkocht. ‘Zeker toen ik in een boekje las dat het een inheemse vogel betrof en geen ontsnapte uit de volière van mijn vader.’

Hij jatte het boekje en kort erna de verrekijker van zijn vader. De boer waar hij elke zomer logeerde, en waar zijn Joodse moeder tijdens de oorlog was ondergedoken, wakkerde de liefde verder aan. Werkelijk alles wist de man over de grutto, de kemphaan en de ooievaar.

Tijdens een grote roofvogelsterfte, vanwege het gebruik van DDT, vond de jonge Siegfried een dode buizerd. Samen met een hoofdonderwijzer uit de buurt zette hij de vogel op. ‘Achteraf bekeken waren dat de ingrijpende momenten die me richting vogels stuwden. Maar evengoed was het raketvaart of judo geweest.’

Op zijn vijftiende zette hij een lokale afdeling van de Christelijke Jeugdbond voor Natuurvrienden op. Elke zaterdag ging hij met een clubje gelijkgestemden op excursie. Toen zij later biologie gingen studeren, dacht hij: dat wil ik ook. ‘Vogels gaven me de gelegenheid om het huis te ontvluchten en mijn eigen weg te in te slaan.’

Na zijn studie kwam hij bij de Vogelbescherming en later bij het WNF terecht. Vogels kijken werd iets voor na de uren. Toch bleef hij ze zoeken, in alle uithoeken van de wereld. Steeds vaker nam hij potlood en papier mee, sinds kort ook een lichte camera. ‘Ik zat sowieso toch al de hele dag met open mond naar de vogels te kijken, ik kon ze zowel fotograferen.’

Het dwarse vogelboek van Siegfried Woldhek verschijnt deze week bij Podium.
Het dwarse vogelboek van Siegfried Woldhek verschijnt deze week bij Podium.

Vogelbescherming introduceerde de eerste vogelhutten in Nederland, maar Woldheck ging er zelf nooit in zitten. Hij ziet er mensen urenlang wachten tot ze de perfecte foto kunnen maken, dat is hem te serieus. Snapshots wil hij schieten, hij sleurt geen statief met zich mee en gaat geen uren in het gras liggen. Gewoon kijken en zien wat er gebeurt, daar draait het om. ‘Ik hou erg van het moment.’

Net als in zijn tekeningen mikt hij in zijn foto’s op een effect van verrassing. Dat merk je aan de opdeling van de soorten – van ‘angsthazen’ tot ‘narcisten’ – en de poses, de kleurencombinaties en de ironische tekstjes bij de beelden.

‘Met mijn boek wil ik de verwondering legitimeren’, zegt hij. ‘Vogelkijken kan je leven een stuk veraangenamen.’

De rondvaart zit er bijna op. We naderen Woldheks huis. Het ooievaarsnest in zijn tuin is even leeg.

Hij vertelt nog dat het veengebied rond zijn woning teruggaat tot Hollands Gouden Eeuw. Het is planologisch beschermd en wijdvertakt, je kunt zo Friesland in.

Gek genoeg is het ook een economisch wingewest, een magneet voor toeristen uit het Verre Oosten. ‘Hier valt het nog mee, maar vijf kilometer verderop stoppen er elke dagen meerdere bussen vol Chinese toeristen. Een ondernemer uit de buurt werft actief in China, met al de grachten en de bruggetjes staat ons dorp er als ‘Hollands Venetië’ in elke reisgids.’

De kijker die bekeken wordt, altijd onwennig. Vanzelfsprekend kijkt Woldhek meer uit naar de terugkomst van de trekvogels, van de karekiet onder meer.

‘Van de ene ochtend op de andere hoor je opeens overal kleine karekieten zingen. Mannetjes, net terug uit Midden-Afrika, waar ze de winter hebben doorgebracht. Het besef dat er op dat moment een wolk van duizenden vrouwtjes naar dezelfde plek onderweg is, de vrouwtjes komen altijd een dag later, vind ik van het mooiste wat er is.’

Hij valt stil, samen met de sloep.

‘Zie daar, in die boom, een ijsvogel!’

Siegfried Woldhek

– 68 jaar

bioloog

– Vaste tekenaar bij NRC Handelsblad, Vrij Nederland en New York Review of Books

– Bekend van zijn psychologische portretten van schrijvers, sporters en politici

– Was in de jaren tachtig en negentig directeur van Vogelbescherming Nederland en het Nederlandse Wereld Natuur Fonds

– Zette in 2002 Stichting Nabuur op, een non-profit voor ontwikkelingssamenwerking die hij tot 2011 leidde

– Sinds 2011 is hij voltijds tekenaar

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content