‘Rewilding kan ons redden’: het belang van grote, gezonde dierpopulaties
Biodiversiteit en de klimaatopwarming kunnen niet los van elkaar gezien worden. Als ook beleidsmakers dat nu eens zouden willen snappen?
Zelfs als je je al lang geen illusies meer maakt over de impact van de mens op zijn leefmilieu kun je schrikken wanneer je het in cijfers uitgedrukt ziet. In het vakblad Communications Biology verscheen een analyse die concludeert dat de mens een derde van bijna 50.000 gewervelde diersoorten (vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren) exploiteert, vooral als voeding of huisdier. Liefst 39 procent van de ‘gebruikte’ dieren is daardoor rechtstreeks met uitsterven bedreigd.
De sterkst getroffen diergroepen zijn haaien en roggen (42 procent van alle soorten wordt geviseerd) en vogels (46 procent wordt gevangen). Reptielen (14 procent) en amfibieën (8 procent) lijden het minst onder rechtstreeks gebruik, maar onder meer als gevolg van de globale handel in terrariumdieren raken schadelijke schimmels wereldwijd verspreid, waardoor ze populaties letterlijk kunnen decimeren. Er zijn dus ook sterke indirecte effecten van ons ingrijpen op dierpopulaties.
De studie kwam tot het besluit dat het aantal soorten dat ‘wij’ exploiteren tot 300 keer groter kan zijn dan dat van andere predatoren van hetzelfde kaliber, zoals de jaguar. Het ecologische effect van onze exploitatie is tot 1300 keer groter, door de intensiteit van onze vervolgingen. Wij zijn een superpredator met een naar natuurlijke normen ongezien effect op zijn prooipopulaties.
Gelukkig groeit het besef dat we veel meer werk moeten maken van het behoud van populaties. Een studie in Global Change Biology stelt dat het herstel van roofdierenpopulaties kan helpen in de strijd tegen invasieve dieren uit andere wereldregio’s. In Engeland brengen boommarters de exploderende populatie van ingevoerde Amerikaanse grijze eekhoorns weer wat onder controle. Lynxen en wolven zouden muntjaks en wasberen kunnen ‘bestrijden’.
Het werk van Darwin katapulteerde ons weer midden in het grote dierenrijk, en niet hoog erboven.
Weerbare natuur
Dat laatste is klein bier in vergelijking met wat een studie in Nature Climate Change poneert. Die stelt niet meer of minder dan dat ‘rewilding’ – het stimuleren van de aanwezigheid van grote en gezonde dierpopulaties – een belangrijk deel van de gevolgen van de klimaatopwarming zou kunnen counteren. De studie kreeg kritiek omdat het onduidelijk is hoe realistisch haar cijfers zijn, zeker als je de termijn in rekening brengt die nodig is om bedreigde populaties substantieel te laten herstellen. Ze dreigen te laat te komen om ons te behoeden voor nog meer onheil.
Toch heeft de studie grote waarde, omdat ze de weerbaarheid van de natuur illustreert. Ze besloot dat zes diergroepen, waaronder wolven, zeeotters en rifhaaien, minstens op hetzelfde populatieniveau als vandaag moeten blijven om een gunstig effect te hebben op de strijd tegen de klimaatopwarming. Ze kunnen grazers onder controle houden, zowel op het land als in zee, die het koolstofopslorpende effect van planten beperken.
Van drie andere groepen – bosolifanten, bizons en grote vinvissen – moeten de populaties worden opgedreven om hun inbreng significant te maken. Als we een half miljoen Afrikaanse bosolifanten, 2 miljoen Amerikaanse bizons en bijna 200.000 grote vinvissen in de Zuidelijke Oceaan zouden hebben, zouden ze samen een groot deel kunnen realiseren van wat wij elk jaar aan CO2 uit de atmosfeer moeten halen om de klimaatopwarming tegen te gaan. Bosolifanten bevorderen de groei en bloei van regenwoud, waarvan de reuzenbomen CO2 opslaan. Bizons zorgen voor een graasbeheer dat gunstig is voor CO2-opslag. En vinvissen ‘bemesten’ het oceaanwater, waardoor er meer plantaardige planktondeeltjes in floreren, die door middel van fotosynthese CO2 omzetten in energie en zuurstof (en die een boost geven aan de mariene voedselketen).
De huidige omvang van de bosolifantenpopulatie kennen we niet goed; ze wordt geschat op 400.000. Momenteel zijn er een half miljoen bizons, waarvan het gros echter in ‘commerciële kuddes’ leeft, wier effect op de natuur veel kleiner is dan dat van echte wilde dieren. Vinvissen zijn aan een revival bezig, er zouden er nu zo’n 100.000 zijn. De drie groepen kruipen uit een diep dal, na eeuwen van ongebreidelde en economisch geïnspireerde jacht. Het gaat vooruit, maar misschien toch te traag om op korte termijn een oplossing voor de klimaatopwarming te kunnen bieden. We mogen dromen, maar we mogen niet naïef worden.
Natuurherstel
Een studie in Global Change Biology rekende voor dat liefst 14 van de 21 doelstellingen rond biodiversiteit die op de laatste grote biodiversiteitsconferentie (vorig jaar in het Canadese Montreal) afgesproken werden, nuttig kunnen zijn in de strijd tegen de klimaatopwarming. De twee kunnen dus echt niet los van elkaar gezien worden. Beschermde natuurgebieden slaan verhoudingsgewijs veel CO2 op. Als je de oppervlakte van beschermde gebieden vergroot, krijg je een zichtbaar effect op de snelheid van de opwarming. Ook natuurherstel, waar in Europa de laatste maanden zo veel over te doen was, zal gunstig zijn.
De auteurs van de studie waarschuwen wel voor een groot gevaar dat aan hun conclusies verbonden is: dat mensen zullen denken dat ze zelf geen inspanningen hoeven te leveren, omdat ‘de natuur’ het wel zal doen. We mogen onszelf vooral niet wijsmaken dat we er alleen met natuurmaatregelen zullen komen. Zelfs als er op grote schaal landbouwgrond vrijkomt of grootschalig mangrovewouden worden hersteld, is het werk niet gedaan. Want er spelen terugkoppelingseffecten: de werking van de natuur bij het counteren van de klimaatopwarming wordt ondergraven door de opwarming zelf. Bomen worden ziek als ze het te warm krijgen en verliezen CO2. Moerassen drogen uit en lossen in dat proces de broeikasgassen die ze vasthouden. We hebben er dus belang bij om onze uitstoot van broeikasgassen zo snel en zo veel mogelijk terug te dringen. Er is geen andere optie. Maar het besef dat de natuur ons zal helpen in de strijd kan heilzaam zijn.
De relatie tussen mens en natuur staat onder druk sinds wij zo’n 10.000 jaar geleden de transitie maakten van zwervende jagers-verzamelaars naar territoriale landbouwers. Graanvoorraden maakten een leven in steden mogelijk, waar geprivilegieerde mensen tijd en middelen kregen om rustig na te denken over hun bestaan. Tot voor kort leefden zo goed als alle ‘grote’ denkers in een stadscontext, waar ze tot de conclusie kwamen dat het leefcomfort toeneemt als je je onttrekt aan de natuur. In die zin is het hilarisch dat natuurbeschermers vandaag systematisch het verwijt krijgen dat ze naïeve stedelingen zijn die geen enkele voeling hebben met het platteland. Tuin- en landbouwers leven nog altijd met de idee-fixe dat ze ‘moeten vechten’ tegen de natuur.
De jongste tijd is er wel een kentering in het denken over natuur. Mogelijk ging die hand in hand met de ontkerkelijking van de samenleving, want het christendom heeft de gedachte dat de natuur ten dienste staat van de mens sterk gepromoot. Natuur was millennialang ‘eigendom’ van de mens, met hulpbronnen die à volonté geëxploiteerd mochten worden. De wetenschap corrigeerde dat plaatje. Ze toonde aan dat wij deel zijn van de natuur. Het werk van Charles Darwin katapulteerde ons weer midden in het grote dierenrijk, en niet hoog erboven. Het ecologische gedachtegoed illustreert dat alles samenhangt, en dat we ons eigen bestaan niet los kunnen zien van de rest van de natuur.
De mensen die het minst bezig zijn met de strijd tegen de klimaatopwarming zullen er het meest van profiteren.
Rechten voor de natuur
Onze overexploitatie van de natuur mondde recent uit in grote crisissen die we het hoofd zullen moeten bieden als we het leefbaar willen houden: de klimaatcrisis, de vervuilingscrisis en de biodiversiteitscrisis (of de combinatie van de drie, want ze versterken elkaar). Ook de mondiale vluchtelingencrisis heeft ermee te maken: steeds meer mensen moeten op zoek naar leefbare leefomstandigheden.
Hier en daar groeit het besef dat natuurwaarden ‘rechten’ moeten krijgen om ze te kunnen vrijwaren van verder ondoordacht menselijk ingrijpen. Op de laatste biodiversiteitsconferentie werd voor de allereerste keer een akkoord ondertekend, door bijna 200 landen, dat het concept van rechten voor de natuur expliciet erkent. Alleen is het iets vrijblijvends en werden er geen doelstellingen geponeerd, laat staan sancties indien doelstellingen niet gehaald zouden worden.
Maar het idee dat we de natuur als partner moeten beschouwen in plaats van als slaaf wint veld. Een analyse in het topvakblad Science vatte de – vooralsnog bescheiden – inspanningen samen. Ecuador was het eerste land dat, in 2008, natuurrechten in zijn grondwet opnam. In 2011 werden ze voor het eerst in een rechtszaak gebruikt om de aanleg stil te leggen van een snelweg waarbij een massa grondafval in een rivier werd gedumpt. Met succes. De natuur won sindsdien niet al haar rechtszaken, maar toch voldoende om van een bruikbaar concept te kunnen spreken.
Eind vorig jaar erkenden twee steden in de Amerikaanse staat Washington dat de orka’s voor hun kust rechten hebben. Ze hebben het recht te kunnen leven in een gebied dat zo weinig mogelijk ingrijpt op hun levenswijze – dat impliceert onder meer strijd tegen vervuiling en geluidsoverlast onder water. In Spanje werden de rechten erkend van de lagune Mar Menor langs de Middellandse Zee, die kreunt onder de gevolgen van vervuiling en drooglegging door de landbouw. Daardoor kunnen milieuorganisaties makkelijker ijveren voor het vrijwaren van natuurwaarden.
Maar zowel in de VS als in Spanje worden de nieuwe rechten aangevochten bij hoge rechtsorganen, onder meer omdat ze ‘te vaag’ zouden zijn. Cynici opperden al dat aan rechten doorgaans ‘plichten’ gekoppeld zijn, en dat ze niet zien hoe orka’s en lagunes in een plichtenkader kunnen worden ingeschakeld. Het is altijd en overal hetzelfde liedje: inspanningen om natuur te redden of gewoon te vrijwaren van te veel menselijk ingrijpen botsen op verzet van lui die vrezen voor hun eigen belangen.
Sociale ongelijkheid
Andere cynici wijzen erop dat geen enkele van de twintig biodiversiteitsdoelstellingen die in 2011 op een eerdere wereldconferentie werden afgesproken, gehaald werd. Niet iedereen is ervan overtuigd dat het met de recente doelstellingen beter zal gaan. De eerste van de twintig doelstellingen uit 2011 was dat er een grotere publieke bewustwording moest komen van het belang van biodiversiteit en de noodzaak om ze te beschermen. Dat leek een haalbare kaart.
Maar zelfs die werd niet gehaald, zo bleek uit een ontnuchterende studie in Conservation Biology. Haar conclusie, op basis van een grootschalige analyse van Google-zoekopdrachten, was dat mensen sinds 2011 wel wat meer geïnteresseerd zijn geraakt in biodiversiteit maar helaas niet in de bescherming ervan. Zowel globaal als lokaal bestaat er een link tussen koopkracht en maatschappelijke ongelijkheid aan de ene kant, en aandacht voor natuurbescherming aan de andere kant. Natuurbehoud blijkt letterlijk een luxeprobleem, iets voor mensen die het zich kunnen veroorloven om ermee bezig te zijn.
Mensen die te veel bezig moeten zijn met hun eigen overleving hebben veel minder aandacht voor de overleving van andere soorten. Maar de harde realiteit is dat minder gegoede mensen de grootste gevolgen zullen ondervinden van de klimaatopwarming. Ze zullen meer te maken krijgen met onder meer mislukte oogsten en stervend vee door droogteperiodes, overstromingen en plagen van pestsoorten. Veel zogenaamd economische vluchtelingen uit Afrika en het Midden-Oosten die naar Europa willen komen, zijn in feite klimaatvluchtelingen.
Ook in steden krijgen vooral armere mensen te kampen met de gevolgen van potentieel dodelijke hittegolven en zware vervuiling, omdat ze zich er minder tegen kunnen beschermen. De realiteit is dus ook dat de mensen die het minst bezig zijn met de strijd tegen de klimaatopwarming er het meeste voordeel van zullen ondervinden.
Het benadrukt allemaal het belang van visionaire leiders die wél de voordelen erkennen van het behoud van natuurwaarden. Iedereen zal profiteren van hun inspanningen.