Natuurboek uit 1949 blijft brandend actueel: de caravan degradeert de wildernis tot consumentennatuur

Een kleine eeuw van debat en strijd heeft niets wezenlijks opgeleverd op het vlak van natuurbehoud. Dat leert lectuur van een schitterend boek uit 1949. ‘Een industrie van pret en prullaria polijst de scherpe kanten van de pure natuur’, schreef Aldo Leopold.
Het is lang geleden dat ik zo omvergeblazen werd door een boek. De recente Nederlandse vertaling van een werk van de Amerikaanse natuurkenner Aldo Leopold uit 1949 is niet alleen lyrisch in de beschrijving van planten en dieren, maar ook erg confronterend.
Denken als een berg illustreert dat er een kleine eeuw geleden al onderbouwd gewaarschuwd werd voor de dramatische gevolgen van natuurvernietiging. Het boek legt genadeloos bloot dat we zo goed als niets geleerd hebben uit de geschiedenis.
Veel pagina’s over de teloorgang van natuur als gevolg van jacht, landbouw en andere vormen van ‘landgebruik’ kunnen probleemloos worden gekopieerd naar de hedendaagse discussies. Het is ontmoedigend.
Leopold was een van die mensen die als kind spontaan geïnteresseerd waren in natuur – ik ken het gevoel. De eerste twee zinnen van zijn boek luiden: ‘Je hebt mensen die zonder wilde natuur kunnen leven, en er zijn er die dit niet kunnen. Deze schrijfsels getuigen van de geneugten en dilemma’s van iemand die niet zonder kan.’
Hij vervolgt: ‘Hoewel wij in de minderheid zijn, is de mogelijkheid om ganzen te spotten voor ons belangrijker dan televisiekijken.’
‘Veel boeren zijn zeer nauwgezet in het opeisen van hun rechten, maar nonchalant in het nakomen van hun plichten.’
Rouwende ganzen
Ook zijn professionele leven wijdde Leopold aan de natuur, aanvankelijk als houtvester-boswachter, later als hoogleraar wildbeheer. Het eerste deel van zijn boek is een beschrijving, maand per maand, van zijn natuurbelevingen in de wijde omgeving van een veredelde ‘hut’ op de zandgronden van de Amerikaanse staat Wisconsin, die zijn familie als buitenverblijf gebruikte. In het tweede deel legt hij de fundamenten voor ‘milieu-ethiek’.
Hij was een begenadigd waarnemer, die niet alleen oog had voor de samenhang van wat hij zag, maar ook voor de gedragingen van individuele dieren – het laatste is nog altijd niet echt ingeburgerd in de natuuronderzoekerswereld. Hij had het over gakkerende ganzen als ‘rouwende nabestaanden van de winterjacht, vergeefs op zoek naar hun verwanten’ – hij had namelijk vastgesteld dat trekkende ganzen zich als een gezin verplaatsen.
Hij zag herten op en neer lopen op een moerassige grasmat langs een rivier, ‘blijkbaar gewoon voor het plezier om de verse grasstengels onder hun hoeven te voelen’.
Hij countert de notie van economen en ambtenaren dat zandgronden ‘arm’ zijn: ‘In juni krijg ik zomaar winst uitgekeerd van mijn investering, betaald in dauwdruppels die aan elke lupine hangen.’ Hij vraagt zich af of een ‘onkruidbestrijdingsambtenaar’ ooit een ‘met dauw bezaaide dageraad ziet’. En ook: ‘Weten economen wel wat lupines zijn?’
Hypochondermaatschappij
Leopold is ronduit visionair als hij de effecten van menselijke ‘vooruitgang’ op de natuur beschrijft: ‘Onze uit haar voegen barstende samenleving gedraagt zich inmiddels als een hypochonder, zo geobsedeerd door haar eigen economisch welbevinden dat ze het vermogen heeft verloren om zelf gezond te blijven… Op dit ogenblik lijkt niets heilzamer dan een gezonde dosis minachting voor een overvloed aan materiële zegeningen.’
Het leest als een tachtig jaar oude versie van het hedendaagse debat over overconsumptie en het heilloze dogma van eindeloze economische groei. ‘Als ik terugdenk aan mijn prilste indrukken,’ schrijft Leopold, ‘vraag ik me af of het proces dat gewoonlijk met groei wordt aangeduid, in feite niet eerder achteruitgang is.’
Hij heeft het ook al over ‘de afname van de biodiversiteit’. Het gold voor zowel ‘landbouwbedrijven als woonwijken en hele streken’. Hij pleitte voor het vrijwaren van ‘ongerepte hoekjes’ op elk erf en op braakliggende stroken langs autowegen voor ‘de natuurlijke weelde aan plantensoorten’. Hij was dus pionier inzake wegbermbeheer.
Net als veel andere natuurliefhebbers, ook nu nog, had hij een zwak voor kraanvogels. Hij beschrijft de drooglegging van moerassen voor een landbouw die finaal niet rendabel bleek, maar het oorspronkelijke biotoop was verdwenen voor dat doordrong. De kraanvogel ging mee ten onder – dat is ook bij ons gebeurd, maar véél vroeger. ‘De hogepriesters van de vooruitgang wisten niets van kraanvogels en maakten zich er niet druk om. Wat is een diersoort meer of minder in de ogen van een ingenieur?’
Recht op leven
Verbluffend is dat hij beseft dat ecosysteemdiensten – natuur nuttig en dus ‘verkoopbaar’ maken voor de mens – belangrijk kunnen zijn in de promotie van natuurwaarden, maar hij kan zich niet vinden in het uitgangspunt ervan: ‘Een systeem van natuurbehoud dat uitsluitend op economisch eigenbelang en winst is gestoeld, is hopeloos eenzijdig en nefast.’
Zijn alternatief: ‘We zijn vandaag alleszins dichter bij het punt gekomen dat vogels “gewoon” mogen blijven bestaan. Ook zij hebben recht op leven, los van de vraag of ze ons nu wel dan niet tot voordeel strekken.’ Hij reageerde daarmee op ‘wankele’ pogingen om te ‘bewijzen’ dat vogels nuttig zijn omdat ze veel insecten verslinden – een argument dat nog altijd gebruikt wordt.
Misschien wel de pakkendste beschrijvingen in zijn boek zijn die waarin hij het heeft over de jacht op ‘predatoren’ zoals wolf en beer. Zoals veel van zijn tijdgenoten jaagde hij, vooral als jongeling. Maar enkele macabere jachtervaringen openden hem de ogen. Hij vertelt hoe hij op een berghelling een wolvenmoeder schiet, die met zes spelende welpen op wandel is. Een van de welpen tracht zijn stervende moeder nog te redden, maar vergeefs.
‘We kwamen net op tijd bij de stervende wolvin om het helgroene vuur in haar ogen te zien uitdoven. Ik begreep toen, en weet sindsdien, dat er een geheim in die ogen schuilging – iets wat alleen zij en de berg kenden. Ik was jong en erop belust de trekker over te halen. Ik dacht dat minder wolven meer herten betekende, en dat helemaal geen wolven gelijkstond aan het jagersparadijs. Maar nadat ik het groene vuur in die ogen had zien wegsterven, besefte ik dat wolf noch berg het met deze zienswijze eens waren… Inmiddels vermoed ik dat, net zoals een stel herten in doodsangst leeft voor wolven, een berg in doodsangst leeft voor grazende herten.’
Want Leopold leerde door observaties wat er gebeurt als predatoren worden uitgeroeid: dat ze nuttig zijn. Ze voorkomen overbegrazing door herten en andere prooien, die een natuurlijk systeem decennialang kan ontregelen. Hij begon zich te ergeren aan jachtincidenten en stelde vast dat jagers dikwijls lukraak schoten tot ze iets hadden wat ze mee naar huis mochten nemen. Nog iets wat herkenbaar klinkt.
Natuurbehoud: procederen tegen overheid is vaak succesvol
Sektarische kenmerken
Het meest ontnuchterend zijn zijn verhalen over de relatie tussen landbouw en natuur, vandaag het belangrijkste ‘conflict’ in onze open ruimte. Wat hij vertelt over de houding van boeren, landbouwingenieurs en subsidieverlenende overheden kan eveneens moeiteloos naar het hedendaagse debat worden overgeheveld.
Hij beschrijft fenomenen waar boeren nog altijd mee worstelen, wat illustreert dat er geen lessen getrokken zijn uit de landbouwgeschiedenis. Hij beschrijft erosie van goede gronden, waterproblemen, woekeringen van dikwijls uitheemse grassen en insecten, die allemaal een gevolg zijn van ondoordacht landgebruik. Zo werden meren en moerassen mais- en tarwevelden, en prachtige lagunes, kwekerijen van suikermeloenen.
Hij schrijft – toen al – dat een goede bodem belangrijk is voor duurzaam landbouwgebruik. Hij kende het bestaan van ondergrondse schimmelnetwerken. Hij wist dat pesticiden de voedselketen binnendringen en het voortbestaan van roofvogels hypothekeren. Hij huldigt de aanzet tot biologische landbouw, hoewel hij vindt dat ze ‘sektarische kenmerken’ droeg.
Leopold beschrijft inspanningen van overheden om boeren tot een natuurvriendelijker bedrijfsvoering te bewegen, maar de meeste mislukten, omdat veel boeren ‘zeer nauwgezet zijn in het opeisen van hun rechten, maar nonchalant in het nakomen van hun plichten’. ‘De boeren gingen alleen door met de aanpassingen die voor henzelf een onmiddellijk en meetbaar economisch voordeel opleverden, terwijl ze de aanpassingen die de leefomgeving ten goede kwamen naast zich neerlegden.’ Ze konden dat ongestraft doen.
Vrijwillig natuurbehoud
‘Zonder inzicht en bewustzijn zijn plichten zonder betekenis’, stelt Leopold. ‘De uitdaging waar we voor staan, is de verruiming van het ecologische en maatschappelijke bewustzijn van mensen naar het land waarvan en waarop ze leven. Geen enkele wezenlijke verandering in ethisch denken en handelen werd ooit bereikt zonder mentaliteitsomslag van binnenuit.’
Ook voor grootgrondbezitters en industriële landgebruikers, zoals veehouders, is hij hard: ‘Ze zijn geneigd om lang en luid te jammeren over almaar meer bemoeienis en regelgeving van overheidswege. Maar op een handvol opmerkelijke uitzonderingen na tonen ze weinig bereidheid om zelf het enige aanwijsbare alternatief te ontwikkelen: het vrijwillige natuurbehoud op hun eigen land.’ Het kon niet actueler worden geformuleerd.
Het is pijnlijk te moeten vaststellen dat we na een kleine eeuw van vergaarde inzichten nog altijd dezelfde steriele discussies moeten voeren om het belang van natuur en biodiversiteit ‘verkocht’ te krijgen. Leopold had het in die context over het belang van onderwijs en educatie, maar hij moest vaststellen: ‘Onderwijs, vrees ik, betekent dat je leert oog te hebben voor het ene, terwijl je iets anders over het hoofd ziet.’
Pretparken
‘Elke vorm van natuurbescherming gaat uiteindelijk ten koste van haar doel’, stelt hij nog. ‘Want om de natuur te koesteren moet je haar zien en strelen, en als genoeg mensen haar gezien en gestreeld hebben, is er geen wildernis meer om te koesteren.’ De cultus van natuurtoerisme zou de band met de natuur moeten versterken, maar in zijn visie gebeurt dat slechts zelden.
‘Ooit waren er mensen die bij machte waren langs een rivier te leven zonder de harmonie van het leven te verstoren’, schrijft hij. ‘Het leven van elke rivier zingt zijn eigen lied, maar in de meeste gevallen is het al lang ontsierd door de dissonanten van onverstandig gebruik. Zo schaadt overbegrazing eerst de planten en dan de bodem. Geweren, vallen en gif verdringen vervolgens de grotere vogels en zoogdieren. Dan komt er een nationaal park of staatsbos met autowegen en toeristen. Deze natuurgebieden zijn bedoeld opdat velen van de muziek van de rivier kunnen genieten, maar tegen de tijd dat ze die kunnen horen, is er nog weinig anders over dan lawaai.’
‘De praktijken die we “natuurbehoud” noemen zijn voor een groot deel lokale pijnstillers voor wat er met het leven op aarde misloopt.’
Voor Leopold was de caravan het orgelpunt van hoe slecht we zijn in het omarmen van natuur. We nemen ons comfort gewoon mee naar de wildernis. ‘Een industrie van pret en prullaria polijst de scherpe kanten van de pure natuur; avontuurlijke overlevingstochten in het eeuwenoude woud verworden tot een trukendoos vol plat amusement.’ Veel natuurgebieden werden (en worden) een soort pretpark.
Bijbelprofeten
‘Veel beschermingsmaatregelen zijn oppervlakkig’, stelt Leopold nog. ‘Dammen om overstromingen tegen te gaan hebben niets vandoen met de oorzaak van wateroverlast’ – waar hebben we dat nog gehoord? ‘De praktijken die we nu “natuurbehoud” noemen, zijn voor een groot deel lokale pijnstillers voor wat er met het leven op aarde misloopt. Ze zijn noodzakelijk, maar mogen niet worden verward met genezing of herstel.’
Leopold besefte dat hij evenmin de eerste was om deze visie te promoten: ‘Sinds de dagen van (Bijbelprofeten, nvdr) Ezechiël en Jesaja zijn er altijd denkers geweest die stelden dat het plunderen van het land niet alleen ondoelmatig, maar ook fout is. De samenleving heeft deze overtuiging nog niet onderschreven. Ik beschouw de huidige natuurbeschermingsbeweging echter als het embryo van zo’n mentaliteitsomslag.’
Het valt te vrezen dat hij ontgoocheld zou zijn geweest, mocht hij kunnen zien hebben wat de natuurbeschermingsbeweging sindsdien verwezenlijkte – hij overleed voor zijn boek verscheen. We voeren nog altijd grotendeels dezelfde discussies als in zijn tijd. En biodiversiteit, bodemvruchtbaarheid en waterbeheersing blijven kelderen.
‘Natuurbehoud ontaardt steeds meer in een grimmig gevecht’
Aldo Leopold. Denken als een berg. Het jaar rond op de zandgronden, Uitgeverij Noordboek, 304 blz., 27,90 euro.