Grote dieren beleven een revival
De remonte van grote dieren in Europa illustreert vooral hoe erg de situatie vroeger was.Voor kleine soorten is het plaatje minder gunstig. Toch blijken sommige beschermingsmaatregelen hun nut te bewijzen.
Soms verschijnen er rapporten waaruit je niet anders kunt dan concluderen dat we goed bezig zijn. Neem nu het gloednieuwe Europese Wildlife Comeback Report. Het beschrijft het wedervaren van vijftig grote Europese zoogdieren en vogels in de voorbije halve eeuw. De cijfers zijn verbluffend. Zo goed als alle soorten gaan erop vooruit. Alleen de otter laat een slinkend leefgebied zien, hoewel hij recent wel een aantal nieuwe regio’s inpalmt, Vlaanderen inbegrepen.
De top drie van opvallendste comebacks aan land bestaat uit de wolf, de bever en de wisent (de Europese versie van de Amerikaanse bizon). Van de laatste leefden er een halve eeuw geleden nog maar een vijftigtal in gevangenschap. Kweek- en herintroductieprojecten, vooral in de oerbossen van Oost-Europa, resulteerden in wilde kuddes die nu samen zo’n 7000 exemplaren tellen. De soort lijkt terug van bijna helemaal weggeweest.
Een vergelijkbaar verhaal gaat op voor de bever. In het begin van de twintigste eeuw zouden er nog amper een duizendtal in de Europese wateren rondgezwommen hebben. De soort was in de vernieling gejaagd voor haar pels – dichtbehaard om in koude en waterrijke omstandigheden te kunnen overleven en dus veelgevraagd voor de bontindustrie. Een combinatie van beschermingsmaatregelen en milieuvriendelijk waterbeheer mondde uit in een krachtige remonte: de Europese beverpopulatie telt opnieuw meer dan 1 miljoen exemplaren.
Het succesverhaal van de wolf blijkt ook uit de onverwachte terugkeer van het sprookjesdier in Vlaanderen. In hartje Limburg leeft sinds enkele jaren een roedel met momenteel dertien leden. De laatste halve eeuw is het Europese wolvenbestand met een indrukwekkende 1800 procent toegenomen tot ongeveer 17.000 individuen. De wereldpopulatie wordt op 300.000 geraamd, maar onder meer uit Rusland, waar de wolf nog intensief bejaagd wordt, komen weinig betrouwbare gegevens. Het ziet er echter niet naar uit dat we ons nog grote zorgen hoeven te maken over de soort. Ze is er om te blijven, deels omdat ze zich vrij goed aanpast aan een cohabitatie met de mens (het omgekeerde is minder het geval).
Het ziet er niet naar uit dat we ons over de wolf nog grote zorgen hoeven te maken.
Ook andere grote zoogdieren boeken opvallende successen. De populatie van de bultrugwalvis in Europese wateren is gestegen van zo goed als niets in de jaren 1970 naar zo’n 25.000 nu. De grijze zeehond kende de voorbije halve eeuw een spectaculaire toename met liefst 6000 procent naar 133.000 exemplaren. De goudjakhals en de lynx zitten in de lift, net als de ree en het everzwijn, zowel prooien als predatoren dus. Ook de populatie van de bruine beer neemt toe, zij het minder sterk dan die van de meeste andere soorten.
Monniksgieren en slechtvalken
Voor grote vogelsoorten geldt een vergelijkbaar verhaal. De populaties van de vis- en de zeearend stegen met respectievelijk 45 en 445 procent, die van de spectaculaire monniksgier met 141 procent, mede als gevolg van geslaagde herintroductieprojecten met in dierentuinen gekweekte vogels, zoals uit onze zoo van Planckendael. De slechtvalk is terug van bijna helemaal weggeweest en broedt nu in kerktorens. De populatie van de majestueuze kraanvogel steeg met 281 procent. De soort, die in de middeleeuwen bij ons waarschijnlijk algemener was dan de blauwe reiger, broedt sinds vorig jaar opnieuw in Vlaanderen, wat veel natuurbeschermers heel blij maakt.
Een succesverhaal, dat zeker. Maar we moeten uitermate voorzichtig zijn wanneer we daar conclusies uit trekken. Het vertelt vooral hoe erg het tot een halve eeuw geleden gesteld was met onze grote dieren. Meer dan kleinere soorten werden ze als mogelijke concurrenten voor de mens vervolgd en verdelgd, eeuwenlang en op grote schaal. Ooit maakten ze integraal deel uit van onze leefwereld, maar ze werden plaatselijk volledig uitgeroeid, zeker in dichtbevolkte regio’s als de onze.
De enige hoeraconclusie die je uit dit herstel kunt trekken, is dat efficiënte beschermingsmaatregelen, gekoppeld aan het streven naar een maatschappelijk draagvlak voor deze vaak enigmatische soorten, renderen.
Wetenschappers hebben het in deze context over een verschijnsel dat ze shifting baseline noemen: als mensen niet meer weten vanwaar we komen, kunnen ze moeilijk inschatten wat de waarde van veranderingen is. Als je niet meer weet dat er vijftig jaar geleden makkelijk tien vlindersoorten op een vlinderstruik konden zitten, ben je dolblij als je een struik vol atalanta’s – één soort dus – ziet. Als je je niet meer herinnert dat er vroeger op het platteland boven de velden overal leeuweriken zongen en kieviten baltsten, kun je blij worden met de waarneming van één toevallige leeuwerik of één zielige kievit. Je herijkt je normen op basis van je ervaringen. Dat is niet altijd realistisch, en kan interfereren met het streven naar herstel.
Bosbranden en droogte
Want er zijn ook andere rapporten met andere feiten. Zo wordt algemeen aangenomen dat wereldwijd een achtste van de vogelsoorten en een vijfde van de zoogdiersoorten ernstig bedreigd zijn – er wordt gevreesd dat ze op vrij korte termijn kunnen uitsterven. Voor andere soortgroepen, zoals amfibieën, zijn de cijfers nog meer alarmerend. Onlangs verscheen de jongste versie van het vierjaarlijkse State of the World’s Birds Report, waarin de stand van zaken voor de globale vogelfauna in kaart wordt gebracht. Daaruit blijkt dat wereldwijd slechts 6 procent van de vogelsoorten in de lift zit. Liefst 49 procent neemt sterk in aantal af. In het vorige rapport was het slechts 40 procent.
De gevolgen van de klimaatverandering, zoals felle bosbranden en langdurige droogteperiodes, hakken er stevig in, net als – een héél oud zeer: de verdere intensifiëring en industrialisering van de landbouw. Wereldwijd zet landbouw druk op liefst 73 procent van de vogelsoorten. Een geruchtmakende studie uit Japan, gepubliceerd in Proceedings of the Royal Society B, concludeerde dat de omzetting van een zo goed als landbouwloze regio naar landbouwgebied in minder dan een eeuw tijd resulteerde in het verdwijnen van 70 procent van de aanwezige vogelsoorten. Van de soorten die overbleven, gingen de populaties ook met 70 procent achteruit.
In Europa zijn algemene akker- en weidevogels sinds 1980 met 57 procent achteruitgegaan. In een recente samenvatting van het veldwerk voor een nieuwe atlas van Vlaamse vogels in het blad Natuur.oriolus komen bioloog Glen Vermeersch (INBO) en zijn collega’s tot een harde conclusie: de meeste van onze vogelsoorten die onlosmakelijk met landbouwgebied verbonden waren, doen het dramatisch slecht. Het gaat dan onder meer over de graspieper, de grauwe gors, de ringmus en de wulp. Weidevogels zoals de grutto en de tureluur komen alleen nog in natuurgebieden voor. Slechts een paar soorten, zoals de gele kwikstaart en de grasmus, lijken zich te handhaven in landbouwgebieden.
De meeste bosvogels doen het de laatste tijd wel goed bij ons, vooral omdat bossen als gevolg van aangepast beheer ouder en natuurvriendelijker worden. Dat is gunstig voor soorten zoals de bosuil, de havik, de raaf en de specht. Alleen echte naaldhoutsoorten, zoals de zwarte mees, komen in de problemen. Uit de gepresenteerde cijfers blijkt dat grote soorten het ook in Vlaanderen goed doen, met als topper de oehoe, die in korte tijd stevig poot aan de grond kreeg. Het wordt in het verslag ‘een van de meest spectaculaire en onverwachte ornithologische ontwikkelingen van de laatste decennia’ genoemd.
600 miljoen vogels minder
Er zijn nog andere manieren om naar de cijfers te kijken. In Europa zouden er nu liefst 600 miljoen vogels minder zijn dan in 1980 – een achteruitgang met 19 procent. In Noord-Amerika is het nog erger: daar zijn er nu liefst 2,9 miljard minder in vergelijking met 1970 (een daling met 29 procent). Je ziet de achteruitgang bij ons aan soorten die ooit heel algemeen waren, zoals de huismus en de spreeuw. Ze zijn er nog, maar hun aantallen zijn slechts een fractie van wat er vroeger was.
Het nieuwste tweejaarlijkse Living Planet Report van de natuurbehoudsorganisatie WWF presenteert inderdaad ook opvallende en ontluisterende cijfers. Een groot aantal intensief gemonitorde populaties van wilde gewervelde dieren uit de hele wereld ging tussen 1970 en 2018 met gemiddeld 69 procent achteruit. Vooral in tropische gebieden en in zoetwaterbiotopen crashen de populaties. In Latijns-Amerika en de Caraïben is de afname gemiddeld 94 procent – veel gewervelde dieren zijn er uit het plaatje aan het verdwijnen. Onze wereld is uiterst onvriendelijk geworden voor andere gewervelde dieren dan de mens. Habitatverlies, jacht en de klimaatopwarming spelen allemaal een belangrijke rol in de afnames.
Met een daling van ‘slechts’ 18 procent is Europa momenteel het meest diervriendelijke continent, hoewel er een lichte trend is dat het recent toch weer minder goed gaat. Maar Europa was historisch wel een voortrekker in de liquidatie van vooral grote dieren. De relatief gunstige cijfers moeten in dat perspectief gezien worden.
In het globale vogelrapport komen enkele soorten van bij ons aan bod waarvan de toestand ‘extreem ernstig’ wordt genoemd – terwijl je dat niet zou verwachten: de gierzwaluw, de watersnip en de roek (een in kolonies broedende kraaiachtige die ooit algemeen was). De gierzwaluw, die bij ons in steden komt broeden en de rest van het jaar vliegend boven het evenaarswoud doorbrengt, duikt ook op in een studie in Global Ecology and Biogeography over de specifieke problemen van trekvogels, naast onder meer de koekoek. Beide zijn insecteneters, en krijgen klappen als gevolg van de crash van insectenpopulaties. Maar ze lijden ook onder risico’s tijdens hun verplaatsingen, zoals bejaging en het verdwijnen van ‘tankstations’ onderweg waar ze extra energie kunnen opdoen. Trekvogels krijgen het dus nog erger te verduren dan andere vogels. De zomertortel, ooit algemeen in ons landschap, is met hoge snelheid uit onze leefwereld aan het verdwijnen.
Vogelbestanden gaan er overal steeds meer hetzelfde uitzien, wat een belangrijk verlies aan biodiversiteit betekent.
Een analyse in het wetenschappelijk topvakblad Science stipte twee extra problemen voor vogels aan. Om te beginnen zie je een groeiende homogenisering van de wereldvogelfauna, als gevolg van de klimaatopwarming en de onstuitbare opmars van een aantal invasieve soorten, zoals bij ons de halsbandparkiet en de nijlgans. Vogelbestanden gaan er overal steeds meer hetzelfde uitzien, wat een belangrijk verlies van biodiversiteit veroorzaakt. Volgens Current Biology zou wereldwijd liefst 40 procent van de vogels en 11 procent van de zoogdieren af te rekenen krijgen met kwalijke gevolgen van de opmars van invasieve concurrenten.
Daarnaast lijkt het erop dat nogal wat vogels die rechtstreeks met uitsterven bedreigd zijn specifieke functies uitoefenen in een ecosysteem, waardoor die verloren dreigen te gaan. Opvallende voorbeelden zijn de toekans uit Zuid-Amerika, die als enige soorten in staat zijn om grote fruitsoorten in het regenwoud te verspreiden, en de gieren, die een essentiële rol als kadaveropruimers vervullen. Het is onduidelijk of andere soorten deze nuttige functies kunnen overnemen.
Dieren worden kleiner
Een intrigerend overzicht in Quaternary Science Reviews, op basis van een uitgebreide analyse van paleontologische vondsten, kwam tot een opmerkelijke conclusie. 10.000 jaar geleden, toen onze voorouders de overgang maakten van zwervende jager-verzamelaar naar territoriale landbouwer, had slechts 1,7 procent van de gejaagde dieren nog het gewicht van een gemiddeld jachtslachtoffer van 1,5 miljoen jaar eerder, ondanks het feit dat de jachttechnieken substantieel verbeterden. Vanaf het begin haalden we de grootste dieren eruit, en dat is niet veranderd.
Een studie in Science besloot dat het gemiddelde gewicht van een zoogdier in Eurazië de laatste 100.000 jaar gehalveerd is – in Australië bedraagt het nu slechts een tiende van het gemiddelde gewicht van toen. Als de gegevens uit die studie naar de toekomst geëxtrapoleerd worden, zou er binnen een paar honderd jaar op de aarde niets groters meer rondlopen dan een koe. Daarom is het belangrijk dat olifanten intensief beschermd worden, en dat walvispopulaties weer in de lift zitten – inbegrepen die van de blauwe vinvis, het grootste dier dat ooit op de aarde leefde. Een halve eeuw geleden stond hij nog op het punt uit te sterven onder druk van bejaging.
Herintroducties
Een mooie illustratie van zware inspanningen, recent beschreven in Science, is de herintroductie in het wild van de spectaculaire en in de natuur uitgestorven Spix’ ara, waaraan de Belgische zoo Pairi Daiza meewerkt. Deze vogel leefde uitsluitend in een Braziliaanse halfwoestijn, waar in 2000 het laatste exemplaar werd gezien. Er bleven slechts een zestigtal exemplaren in gevangenschap over – de meeste illegaal gevangen en verhandeld. Sinds kort worden er mondjesmaat gekweekte Spix’ ara’s losgelaten in hun oorspronkelijk leefgebied. De soort is dus niet langer uitgestorven in het wild, hoewel het lang zal duren voor ze uit de gevarenzone is.
De wil groeit op z’n minst plaatselijk om te werken aan het herstel van dierpopulaties, in plaats van ze verder uit te roeien. Het is hartverwarmend dat veel grote dieren het in Europa opnieuw goed doen, als gevolg van verregaande beschermingsmaatregelen. Het illustreert dat het mogelijk is het tij te keren als we er op tijd bij zijn. Grote dieren waren de eerste die verdwenen in de loop van de menselijke evolutie. Ze zijn nu ook de eerste die profiteren van ernstige menselijke beschermingsmaatregelen. Nu de kleintjes nog, want ook zij zijn belangrijk. Niet alleen voor de natuur, ook voor ons eigen welzijn. Het is verheugend hoeveel mensen blij worden als ze weer mussen zien.