Cecil Konijnendijk, expert stedelijk groen: ‘Een boom is essentiële infrastructuur, net zoals een waterleiding of een school’

Cecil Konijnendijk. © Yosr Hmam Spit

De 3+30+300-regel voor stedelijk groen zegt dat iedereen vanuit zijn huis minimaal 3 grote bomen moet zien, dat minstens 30 procent van de oppervlakte van een stadswijk met boomkruin bedekt moet zijn en dat iedere burger op 300 meter van zijn woonplaats een openbare groene plek van minstens 2 hectare moet vinden. Cecil Konijnendijk, buitengewoon hoogleraar Stedelijke Bosbouw aan de Universiteit van Brits Colombia (UBC) in Canada, is de bedenker van de formule.

Maai Mei Niet

Doe eind mei mee aan het Bloementelweekend en registreer nu uw tuin op knack.be/maaimeiniet

Het gaat snel voor de 3+30+300-regel. Overheden van over de hele wereld hebben de formule in hun beleid als norm opgenomen. Vlaams minister van Omgeving Zuhal Demir (N-VA) hanteert de richtlijn sinds kort als streefdoel om de Vlaamse steden leefbaarder te maken, bij Groen staat de vuistregel expliciet in zijn kiesprogramma.

Tijdens zijn studie bosbouw aan de universiteit van Wageningen kreeg Cecil Konijnendijk al snel belangstelling voor de combinatie stad en bos. ‘Ik maakte mijn afstudeerwerk over stedelijke bosbouw en kreeg daarna de kans om daarover te doctoreren in Finland. Op dat moment, halfweg jaren 1990, was er in Europa nog maar weinig aandacht voor het concept urban forestry. In Noord-Amerika zien ze stadsbomen – of die nu in een straat, een park of een bos staan – al sinds de jaren 1960 als deel van één ecosysteem waartoe ook bossen behoren. In Europa kijken we nog altijd op een andere manier naar straatbomen dan naar bomen in een bos.’

‘Zowel Vlaanderen als andere Europese regio’s hebben op dit moment behoorlijk wat aandacht voor bebossingscampagnes, maar er gaat nog altijd veel minder aandacht naar bomen in de stad, terwijl we die net hard nodig hebben.

De 3 was oorspronkelijk niet wetenschappelijk onderbouwd. Maar achteraf bleek dat je mentale gezondheid verbetert als je drie of meer bomen ziet. Een gelukstreffer.

’50 procent van de wereldbevolking leeft in grootsteden, in Europa wonen drie van de vier inwoners in een stad, en die stedelijke omgeving wordt steeds ongezonder. Ieder jaar sterven wereldwijd 9 miljoen mensen als direct gevolg van luchtvervuiling. De vraag hoe we onze steden gezonder kunnen maken, wordt dus steeds prangender. En het antwoord is: meer groen, en meer bomen in het bijzonder.

Wanneer en hoe bent u tot de 3+30+300-regel gekomen?

Cecil Konijnendijk: Dat was in februari 2021, in volle coronapandemie, toen ik in Barcelona woonde. Ik stootte op Australisch onderzoek waaruit bleek dat wanneer je in een buurt 30 procent boomkruinbedekking haalt, je een grote gezondheidswinst ziet. Minder depressies, een betere nachtrust en baby’s met een hoger geboortegewicht, wat een goede voorspeller is voor de latere gezondheid.

Ik kwam ook een aanbeveling tegen van de Wereldgezondheidsorganisatie, die stelt dat je op maximaal 300 meter van je huis, wat ongeveer vijf minuten wandelen betekent, een natuurgebied, een park of een andere groene plek zou moeten hebben. Toen dacht ik: ‘30+300, mooi, maar er ontbreekt nog iets’. In de literatuur wordt vaak gepraat over ‘visueel groen’, groen dat je kunt zien vanuit je huis. Zo ben ik uitgekomen bij ‘uitzicht op 3 bomen’, omdat die 3 mooi in het rijtje paste en een makkelijk te onthouden formule opleverde. 30 en 300 waren wetenschappelijk onderbouwd, die 3 was dat oorspronkelijk niet. Maar achteraf bleek uit nieuw onderzoek dat je mentale gezondheid verbetert als je drie of meer bomen ziet. Een gelukstreffer. (lacht)

In goed drie jaar tijd is 3+30+300 al goed ingeburgerd.

Konijnendijk: Het is inderdaad snel gegaan. Ik had de formule gedeeld op LinkedIn en X, waar de post 70.000 views kreeg, behoorlijk veel voor een bomenonderwerp. Een internationale natuurbehoudorganisatie zette mijn regel op haar website, journalisten en stadsplanners met een groot online bereik pikten de formule op en zo ging ze binnen de kortste keren viraal.

Hoe verklaart u dat succes?

Konijnendijk: Het toont aan dat er behoefte is aan duidelijke richtlijnen voor stedelijk groen. Architecten, stadsplanners en ingenieurs kunnen weinig met de vaak vage aanbevelingen van groene jongens. Met de 3+30+300-richtlijn spreken we de taal van architecten – die zijn dol op cijfers.

Je kunt beter een paar grote bomen hebben dan heel veel kleine.

Critici vinden dat uw formule te veel focust op bomen. Want naast bomen hebben we toch ook meer hagen, struiken en ander groen nodig?

Konijnendijk: Die kritiek vind ik niet terecht. De 3 en de 30 in mijn formule gaan over bomen, maar de 300 slaat op groen in het algemeen. Verder kun je er niet omheen dat bomen de grootste impact hebben. Een boom verkoelt 60 à 70 procent meer dan een struik of andere vegetatie.

Om op de 3 bomenregel terug te komen: het gaat toch niet alleen om het aantal, want de ene boom is de andere niet?

Konijnendijk: Dat klopt. Hoe ouder de boom, hoe groter de boomkruin. Hoe groter de kruin, hoe meer fijn stof een boom uit de lucht kan halen en hoe meer C02 hij kan opslaan. Daarom heb ik het in mijn richtlijn ook over ‘drie grote, volwassen bomen’, want die geven de meeste winst, zowel op vlak van verkoeling als op het vlak van gezondheid. Dat heeft een recente studie van de KU Leuven nog aangetoond: je kunt beter een paar grote bomen hebben dan heel veel kleine.

Een andere kritiek op uw formule is dat ze onrealistisch is. In Nederland zou slechts 7 procent van alle huidige woningen aan de 3+30+300-regel voldoen, 3 miljoen Vlamingen zouden geen natuurgebied hebben op loopafstand van hun huis.

Konijnendijk: Te veel mensen staren zich blind op de huidige situatie. Vijftig jaar geleden zagen onze steden er helemaal anders uit, en ook in de komende decennia zullen ze sterk evolueren. Stedelingen bezitten steeds minder vaak een eigen auto, waardoor er minder ruimte nodig is voor parkeerplaatsen, om maar één voorbeeld te geven. We moeten er net nu voor zorgen dat er voldoende groen wordt voorzien in de stad van de toekomst. Met een klimaatcrisis, een gezondheidscrisis en een biodiversiteitscrisis rest ons geen andere keuze dan ambitieus te zijn.

De “groene gentrificatie” mag geen reden zijn om niet te vergroenen.

Uit recent onderzoek van het Gents Milieufront, Breekijzer en Natuurpunt bleek dat in Gent geen enkele wijk het streefpercentage van 30 procent boomkruinoppervlak haalt. De percentages variëren tussen de 6 en de 23 procent. Hoe los je dat op, in dichtbevolkte steden waar al te weinig betaalbare huizen zijn?

Konijnendijk: Er zijn altijd gebieden waar het lastig is, zoals historische binnensteden of dichtbebouwde stadswijken. Maar vergroening is ook daar niet onmogelijk. Berlijn kiest bijvoorbeeld voor dichte bebouwing, met gebouwen van vier, vijf verdiepingen, maar tegelijk ook veel bomen in de straten en de binnentuinen. Wanneer in Singapore nieuwe huizen worden gebouwd, worden er altijd bomen geplant en ander groen aangelegd. Dat gebeurt daar heel consequent, voor elk gebouw, in elke wijk. Langs de straten vormen bomen die geplant zijn in verschillende lagen samen een soort van miniatuurbossen. Stadsbesturen moeten de kansen grijpen die er zijn, en ze moeten zich daarbij niet beperken tot het publieke domein. Waarom niet stimuleren dat ook bedrijfsterreinen en privétuinen hun steentje bijdragen aan de vergroening?

In Gent zien we grote verschillen tussen de wijken, waarbij de minst welgestelde buurten het slechtst scoren. Afgaand op de cijfers zouden de negentiende-eeuwse arbeiderswijken het eerst vergroend moeten worden. Maar dat houdt wel het risico in dat die wijken te duur worden voor de oorspronkelijke bewoners.

Konijnendijk: Als je achterstandswijken groener maakt, komen er rijkere mensen wonen en gaan de vastgoedprijzen de hoogte in – dat fenomeen doet zich inderdaad overal voor. Maar die ‘groene gentrificatie’ mag geen reden zijn om niet te vergroenen. Het principe zou net moeten zijn dat je de hele stad groen genoeg maakt. Openbaar groen moet een basisdienst zijn voor iedereen.

Zodra er harde cijfers zijn over de werkelijke waarde van bomen, zal het beleid ze wél belangrijk genoeg vinden, en andere keuzes maken.

Dan moet je architecten, stadsplanners, urbanologen en ontwikkelaars meekrijgen in dat gedachtegoed. Lukt dat?

Konijnendijk: Dat lukt steeds beter. Ze zien ook de meerwaarde voor henzelf. Met klimaatbestendige wijken verdienen zij meer geld, want huizen met gunstige klimaatscores verkopen beter. Verder moeten architecten en stadsplanners ook rekening houden met de regelgeving: zowel op Europees, nationaal als lokaal niveau worden steeds strengere klimaateisen gesteld aan de woningbouw. Uiteindelijk kunnen zij niet anders dan groener bouwen. Het is zelfs een kwestie van overleven, als je weet dat tijdens hittegolven duizenden mensen in Europa vroegtijdig overlijden.

Beleidsmensen pleiten wel voor meer groen, maar op de woorden volgen niet altijd daden. Bij een heraanleg sneuvelen oude bomen nog makkelijk, boomwortels worden bij openbare werken vaak beschadigd door een gebrek aan voorzorg. Hoe verklaart u die ietwat dubbelzinnige houding van de overheid?

Konijnendijk: Ik denk dat het komt door een gebrek aan coördinatie. Ambtenaren overleggen te weinig, zowel onderling als met nutsbedrijven, en vaak weet niemand hoe de ondergrondse infrastructuur er precies uitziet. In Amsterdam loopt een proefproject met een ‘ondergrondse regisseur’. Die brengt alle betrokken partijen samen als er werken zijn gepland, ook alle diensten die verantwoordelijk zijn voor bomen. En dan bekijken ze hoe bomen beschermd kunnen worden en hoe hun wortels de nodige ruimte kunnen krijgen. Want vaak is het onder de grond een soort van Wilde Westen, en bomen zijn daar het eerste slachtoffer van. Behalve meer coördinatie moet er ook strengere regelgeving komen, met financiële consequenties voor aannemers die in de fout gaan. Er kan veel meer gebeuren, alleen staan bomen nog altijd laag op de politieke prioriteitenlijst.

Overheden moeten bomen dringend gaan zien als een deel van de infrastructuur, net als scholen, wegen en waterleidingen.

Hoe krijgen we bomen hoger op de politieke agenda?

Konijnendijk: We moeten ervoor zorgen dat de volle waarde van bomen wordt meegenomen in de besluitprocessen. Bij werken schatten gemeenten in wat het kost om oude bomen te kappen en te vervangen door nieuwe. Maar ze houden daarbij geen rekening met de waarde van oude bomen voor gezondheid en klimaat. Nochtans kunnen we de totale waarde van een boom perfect berekenen, daar bestaan modellen voor. Hoe groter de diameter, hoe meer een boom waard is. Hoe unieker de groeiplaats, hoe hoger de waarde. Ook als het gaat over verkoeling, luchtzuivering en waterregulering van de bodem hebben we bedragen waarmee we de waarde van een boom kunnen berekenen. En er zijn programma’s waarmee we de gezondheidsaspecten in rekening kunnen brengen. De tools zijn voorhanden, het is een kwestie van het te willen doen.

Zodra er harde cijfers zijn over de werkelijke waarde van bomen, zal het beleid ze wél belangrijk genoeg vinden, en andere keuzes maken. Dan wordt het een evidentie dat bomen goed onderhouden worden, of dat bij openbare werken gekozen wordt voor een duurdere aanpak, als die de bomen beter beschermt. Want dan zal de politiek beseffen dat die meerkosten opwegen tegen de waarde van die bomen.

U benadrukt dat ook burgers een rol te spelen hebben.

Konijnendijk: Ja, ik vind Maai Mei Niet bijvoorbeeld een heel mooie actie. Bewoners moeten ook het ownership opeisen van de bomen in hun buurt. Ze moeten durven te zeggen: die bomen zijn een deel van onze leefomgeving en we gaan ervoor vechten. Het gaat uiteindelijk om de gezondheid van die burgers. Ik heb trouwens in België al voorbeelden gezien van bewonersgroepen die de 3+30+300-regel gebruiken om politici aan te spreken over de tekorten in hun wijk. In Milaan hebben actieve burgers modebedrijf Prada zo ver gekregen dat het mee betaalt voor bomen in de stad. Zo’n bedrijf ziet ook in dat meer groen de aantrekkelijkheid van Milaan als modestad verhoogt, en het is uiteraard goede publiciteit.

Madrid heeft grote plannen voor een nieuw stadsbos en een nieuwe groene ring rond de stad. Maar ondertussen wordt het onderhoud van de stadsbomen er wel verwaarloosd.

We zien dat bewoners steeds vaker opkomen voor de bomen in hun omgeving. Maar evengoed zijn er burgers die de bomen in hun buurt liever weg willen, omdat de bladeren in de dakgoot of op geparkeerde auto’s vallen. Vaak vinden ze wel een bondgenoot in een lokale politicus.

Konijnendijk: Onlangs bleek uit een rondvraag dat bijna de helft van de Nederlanders met een tuin of terras het daar ‘s zomers regelmatig te warm vindt. Aan de andere kant zie je dat heel veel privébomen worden gekapt in Nederlandse tuinen. Het verband wordt vaak nog niet gelegd. Nog niet iedereen beseft wat bomen voor mensen doen. Overheden moeten bomen dringend gaan zien als een deel van de infrastructuur, net als scholen, wegen en waterleidingen. Bomen zijn essentieel voor het verkoelen van onze steden, voor onze gezondheid, voor de biodiversiteit, voor de leefbaarheid van onze steden. En wat essentieel is, dat stel je niet ter discussie. Dan haal je niet zomaar een boom weg, net zoals je ook geen school verwijdert.

Kunt u voorbeelden geven van steden die de vergroening goed aanpakken?

Konijnendijk: Het Zweedse Malmö vind ik een mooi voorbeeld. Daar heeft het stadsbestuur beslist dat bomen een hogere politieke prioriteit moeten worden. Daarom hebben ze alle stadsdiensten die met bomen bezig zijn samengebracht, zodat die samen de opportuniteiten en de beperkingen kunnen bestuderen. De nadruk ligt daarbij op het onderhoud van bomen en het verbeteren van de groeiplaatsen. Slechte groeiplaatsen vormen vaak een probleem voor stadsbomen, daar valt nog veel winst te behalen. Vaak zien we dat steden inzetten op groene prestigeprojecten, terwijl ze het laten afweten als het op dagelijks boomonderhoud aankomt. Madrid heeft bijvoorbeeld grote plannen voor een nieuw stadsbos en een nieuwe groene ring rond de stad. Maar ondertussen, zo hoor ik van collega’s, wordt het onderhoud van de stadsbomen er wel verwaarloosd. Ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk het is dat elke stadsboom de allerbeste zorgen krijgt.

Lezing: Cecil Konijnendijk

Op uitnodiging van Natuurpunt Gent, Breekijzer en Gents MilieuFront geeft professor Cecil Konijndijk op 8 mei in Gent een lezing over de 3+30+300-regel en het belang van groen in de stad.

Info en tickets: gentsmilieufront.be/

Cecil Konijnendijk

1970: Geboren in het Nederlandse Maurik, opgegroeid in de buurt van Rotterdam.

Studeert bosbouw aan de Universiteit van Wageningen.

1995: Doctoreert in Finland op stedelijke bosbouw.

1999-2016: Verschillende onderzoeks- en academische posities rond stedelijk groen, in Denemarken, Zweden en Hongkong.

Sinds 2016: Hoogleraar Stedelijke Bosbouw aan de Universiteit van Brits Colombia (UBC) in Canada.

2020: Medeoprichter van het Nature Based Solutions Institute, een denktank voor het vergroenen van steden.

2021: Bedenkt de 3+30+300-regel.

Partner Content