Suske en Wiske in de bres voor de natuur: Dirk Draulans over hun groene gedachtegoed
Door de jaren heen bevatten de strips van Studio Vandersteen steeds meer maatschappijkritiek. In het boek België door de ogen van Suske en Wiske belicht Dirk Draulans hun belang voor het natuurbehoud.
Sommige biologen verrassen mensen graag met een als vraag vermomd grapje: ‘Waarom eten ijsberen geen pinguïns?’ Het antwoord is eenvoudig: ijsberen zijn dieren van de Noordpool, pinguïns van de Zuidpool. Ze komen elkaar dus nooit tegen. Er zijn ooit plannen geweest om ijsberen te introduceren op de Zuidpool om hun leefgebied uit te breiden, maar gelukkig zijn die nooit uitgevoerd, want het zou een ramp geweest zijn voor de pinguïns: hun broedkolonies zouden systematisch opgesoupeerd zijn.
In het Suske en Wiske-album Walli de walvis, dat in 1978 verscheen en van de hand van Paul Geerts was, prijkt een plaatje waarop een ijsbeer op de Zuidpool ontwaakt bij een opkomende zon. Het is niet duidelijk of het een vergissing was dan wel een grapje van de auteur – in het verhaal komen verder geen ijsberen meer voor.
In het album De lachende wolf van Willy Vandersteen, gemaakt in 1952, komen ook ijsberen voor, weliswaar uitsluitend in de vorm van vachten van gedode dieren die in een Canadese blokhut aan een muur hangen – helaas realistischer dan zonnende ijsberen op de Zuidpool. Lang voor er sprake was van een actieve strijd tegen de natuurvernietigende bonthandel raakte Vandersteen het thema aan.
Jullie kunnen niet geloven dat een mens zich belangeloos voor de Vogeltjes kan inzetten, hè!
Lambik
De spilfiguur van het verhaal is een gemaskerde man die opgevoerd wordt als ‘de kariboedoder’, en die kariboes (Amerikaanse herten) ‘gewoon voor het plezier’ doodt – een echte jager dus, en geen jager die probeert zich de allure van een groot natuurbeschermer aan te meten zoals tegenwoordig de regel is. Maar de kariboedoder doet het meeste vuile werk niet zelf. Daarvoor heeft hij handlangers in de vorm van ‘doodskopwolven’: een ‘bende wolven van de ruigste soort’.
De clichématige presentatie van de wolf in het album stuitte me als wolvenliefhebber aanvankelijk tegen de borst. Toch zijn er intrigerende anekdotes uit het wolvenbestaan in het verhaal gesmokkeld. Zo haalt Tante Sidonia, die in het album eerst pelshandelaar is maar later vervelt tot dierenbeschermer, een wolvenwelp uit zijn hol, die ze meeneemt en Kazhan noemt, een klassieke hondennaam.
Er is wetenschappelijk debat over de vraag hoe de wolf in de mensenwereld geïntegreerd is geraakt en er uitgroeide tot gedomesticeerde hond. Een van de twee standaardhypothesen is dat wolf en mens elkaar vonden in een soort symbiose rond de jacht, waarbij mensen profiteerden van de opsporingsskills van wolven en wolven de door mensenjagers achtergelaten kadavers van prooien verder verwerkten. De andere is dat mensen schattige wolvenwelpen uit hun hol haalden en meenamen om ze in hun kampen op te laten groeien en later te doden voor hun pels. De vriendelijkste dieren zouden in leven gelaten zijn en zo geëvolueerd zijn tot handelbare honden. Mij lijkt de laatste hypothese meer voor de hand te liggen, maar we zullen het nooit zeker weten. Het is evenmin uitgesloten dat wolven op verschillende plekken in de wereld onafhankelijk van elkaar gedomesticeerd werden en niet noodzakelijk overal op dezelfde manier.
Geconditioneerde wolven
In de loop van het verhaal van De lachende wolf kon ik me verzoenen met de manier waarop de doodskopwolven opgevoerd werden. Ze zijn namelijk getemd en geconditioneerd door de kariboedoder om op grote schaal kariboes af te slachten. Het ‘lachen’ van de wolf uit de titel heeft te maken met het uitlokken van agressief gedrag van de wolven door het afspelen van luid mensengelach – een macaber mechanisme dat malafide hondeneigenaars die van hun dieren vechtmachines willen maken, zeker zouden kunnen gebruiken.
De mens heeft van een ander dier dus een killer naar eigen model gemaakt – met die visie op de wolf valt te leven. Wolven zullen nooit op grote schaal dieren doden, en zeker niet voor hun plezier. Het gebeurt soms dat ze in één aanval meerdere schapen in een wei vellen, net als vossen dat met kippen in een hok kunnen doen. Maar daarbij gaat het om onnatuurlijke situaties waarin de slachtoffers niet kunnen ontsnappen.
In Walli de walvis van een kwarteeuw later ligt de natuurbeschermingsproblematiek er al veel dikker op. Het album behandelt de strijd tegen de walvisjacht, die pas in 1986 officieel verboden werd. Maar in landen als Japan bleven er achterpoortjes open om nog jacht mogelijk te maken, verpakt als ‘wetenschappelijk onderzoek’. Zelfs nu zijn die poortjes niet allemaal dicht. In het album zegt Wiske over walvissen: ‘Deze arme dieren zijn met uitroeiing bedreigd, maar nog altijd gaat die wrede jacht door.’ Jerom bestempelt walvisjagers accuraat als ‘daders van ontelbare drama’s onder water’.
De kern van het verhaal is een variant van concrete pogingen van wetenschappers om zo diep mogelijk in de ijslaag van de Zuidpool door te dringen – die inspanningen gaan nog altijd door. Zo vinden ‘onze vrienden’ met de hulp van Walli – een jonge baleinwalvis die ze redden nadat zijn moeder door Japanse walvisjagers gedood werd – het fameuze Terra Incognita, dat een door een aantrekkelijke blonde zeemeermin gerund opvangcentrum voor walvisweesjes blijkt te zijn. Het is een vertaling van het concept ‘dierenopvangcentrum’ naar de context van de vermaledijde walvisjacht, die de dieren bijna de totale vernieling in dreef. Ik beschouw de succesvolle strijd tegen de walvisjacht en de daaropvolgende revival van veel walvissoorten als een van de belangrijkste verwezenlijkingen van het internationale natuurbehoud.
Het enige wat ik als bioloog en natuurliefhebber storend vind aan het album, is het feit dat de orka als slechterik wordt opgevoerd. Ook de wolven waren slechteriken, maar die waren tenminste nog geconditioneerd door een mens. Hier worden orka’s consequent als ‘vraatzuchtig’ gelabeld, terwijl het natuurlijk gewoon predatoren zijn met een regulerend effect op hun prooipopulaties. Ik begrijp dat strips slechteriken nodig hebben, maar ik heb het geluk gehad om orka’s in de natuur bezig te kunnen zien en het zijn fascinerende dieren met een fascinerende levenswijze. Ik had zelfs het gevoel dat de orka’s die ik ontmoette met evenveel interesse naar mij keken als ik naar hen.
Ja, het zijn superpredatoren, maar dat zijn wij ook. Ze etaleren bovendien een vernuft dat in de buurt komt van het onze. Dat uit zich in gesofisticeerde jachttechnieken. Paul Geerts illustreert hoe een orka probeert om Suske en Wiske van een ijsschots te doen vallen om ze op te kunnen eten. Zoiets gebeurt ook echt in de natuur. Orka’s kunnen zelfs in georganiseerde slagorde optreden om samen zo’n grote golf te genereren dat een stevige ijsschots kantelt en de zeerob die erop ligt in het water valt, zodat ze hem kunnen verorberen. Het is een niveau van planning dat je zelden ziet in de natuur. Orka’s verdienen beter dan gedegradeerd te worden tot vraatzuchtige slechteriken.
Petten en boeventronies
Voor mij veruit het meest herkenbare van alle albums van Suske en Wiske is De toornige tjiftjaf, dat door Willy Vandersteen en Paul Geerts samen werd gemaakt en in 1970 verscheen – 1970 was het eerste ‘Europees Natuurbeschermingsjaar’. Voor niet-ingewijden: een tjiftjaf is een leuk bruingroen vogeltje dat ook in tuinen voorkomt en de hele tijd ‘tjif tjif tjaf tjif tjif tjaf’ zingt.
Het album draait om de strijd tegen de vogelvangst, die ik als jonge natuurbeschermer actief heb meebeleefd. Op een bordje van betogers in het album duikt de naam ‘De Wielewaal’ op: de natuurvereniging waar ik sinds mijn jeugd lid van ben – vandaag heet ze Natuurpunt. De betogers van ‘De Wielewaal’ zijn gezinnen met kinderen die letterlijk opboksen tegen ‘De Vrije Vogelvangers’, allemaal norse mannen met petten en boeventronies die weinig goeds uitstralen.
De vogelvangst werd in Vlaanderen in 1972 afgeschaft, op initiatief van toenmalig CVP-coryfee Leo Tindemans. En dat ondanks het feit dat ze als een ‘sport’ van het volk werd gezien – de CVP had het ‘volk’ toen nog als V in haar acroniem. Het was het eerste écht grote succes van de Vlaamse natuurbeweging. Helaas is Tindemans’ partij, die vervelde tot CD&V (het volk werd vervangen door Vlaams), sindsdien de andere kant opgegaan. Vandaag verzet ze zich hardnekkig tegen verdere maatregelen voor het behoud van onze natuur. Er is een groot verschil tussen leiders en visionaire leiders. Die laatste zijn zeldzaam. ‘Welke politicus wil nu stemmen verliezen met zoiets te stemmen?’ vraagt een vogelvanger in De toornige tjiftjaf naar aanleiding van de afschaffing van de vogelvangst. Wel, visionaire leiders doen zoiets. Tindemans heeft trouwens geen politieke averij opgelopen met zijn vogelvriendelijke beslissing, wel integendeel.
Jerom en Lambik voeren een uiterst actuele discussie: hoever mag je gaan om resultaat te behalen?
Een van de sleutelfiguren in de strijd tegen de vogelvangst was onderwijzer en natuurfilmer Marcel Verbruggen, tevens levenslang conservator van het natuurreservaat De Zegge in Geel, dat hij vrijwaarde van vernietiging. Verbruggen speelde een grote rol in mijn vorming als natuurbeschermer. Hij nam me onder zijn vleugels en leerde me hoe je efficiënt kunt ijveren voor meer en betere natuur. Zo trokken we na de afschaffing van de vogelvangst meerdere keren samen op pad om illegale vogelvangers te betrappen. Voor we de politie verwittigden scheurden we de netten stuk, want volgens Verbruggen waren nogal wat agenten ook vogelvangers en zouden ze in beslag genomen netten voor eigen gebruik kunnen recupereren.
Herrie schoppen
Ook in De toornige tjiftjaf, dat uitstekend gedocumenteerd is over de strijd tegen de vogelvangst, kiest de politie de kant van de vangers. Er is een discussie tussen Lambik, die als ‘toornige tjiftjaf’ tegen vogelvangers vecht, en een politieman die hem wil arresteren. ‘Niemand gelooft dat je een sentimentele vogelliefhebber bent’, zegt de agent. ‘Voor de politici ben je een vermomde agitateur die er enkel op uit is herrie te schoppen.’ Waarop Lambik antwoordt: ‘Jullie kunnen niet geloven dat een mens zich belangeloos voor de vogeltjes kan inzetten, hè!’ Met dat argument krijg ik nog altijd te maken: veel mensen kunnen echt niet geloven dat je je voor iets inzet zonder dat je er een rechtstreeks belang bij hebt.
Het album illustreert alle vuile truken die vogelvangers gebruikten (en gebruiken) om vogels te vangen: stroppen, lijmstokken, slagnetten, lokvogels… Suske beschrijft het wrede lot dat gevangen vogeltjes te wachten staat: ‘De kopjes verpletterd. De ribben stuk gedrukt. Ze zitten vol bloed. Dat kan toch geen mens gedaan hebben?’ Er wordt informatie gegeven over de noodzaak om de praktijk af te schaffen. Jerom heeft het over het biologisch evenwicht en over miljoenen vogeldoden. Hij wijst op een ecologisch effect: ‘Vogels vernietigen tonnen insecten… Insecten vernielen voor miljoenen gewassen.’
Lambik, die aanvankelijk begrip voor vogelvangers probeert op te brengen – ‘laat die arme stakkerd rustig zijn hobby uitoefenen’ –, nuanceert de laatste opmerking van Jerom met de stelling dat we dan maar meer pesticiden moeten gebruiken, waarop Jerom reageert met: ‘Hebben allemaal al schadelijke hoeveelheden gif hierdoor in lichaam!’ In het album voert een tjiftjafkoppel een pakkend gesprekje over pesticiden: ‘De mensen zijn gek! Wij die insecten verdelgen worden uitgeroeid. Dan moeten ze chemicaliën gebruiken en ze worden er zelf ziek van. En weet je nog, mijn laatste eitjes? Ze zaten vol DDT… Alles dood! En een eitje is toch een wonder.’ Helaas vormen pesticiden nog altijd een bedreiging voor zowel natuurwaarden als de menselijke gezondheid. De mensheid als collectief is hardleers.
Mensenoffers brengen
Er zitten nog herkenbare elementen in het album. Grappig vond ik de ontmoeting van Lambik met een jager, die ter verdediging van zijn dierendodende praktijk iets debiteert dat ik af en toe ook te horen of te lezen krijg: ‘Wij zijn alle van jagers afkomstig. Het oude instinct.’ Jagers cultiveren graag het idee-fixe dat, omdat de mens in de prehistorie een ‘jager-verzamelaar’ was, wij jagen in het bloed hebben. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat wij altijd veel meer verzamelaar dan jager zijn geweest. Lambik countert het argument op meesterlijke wijze met twee zinnetjes, waarin je de ingehouden woede van de auteurs van het album voelt opborrelen: ‘We brachten vroeger ook mensenoffers! Ik heb veel zin er opnieuw mee te beginnen!’ Waarna hij de jager een stevige schop onder de kont verkoopt, iets wat ik soms ook graag zou doen, maar ik ben helaas geen stripfiguur.
Jerom is in het album een journalist, die vindt dat hij neutraal moet zijn en volgens de regels moet werken. Ik heb in mijn 36-jarige loopbaan als journalist bij Knack geregeld het verwijt gekregen dat ik te veel activist was om een goede journalist te zijn, dat ik soms te weinig ‘neutraal’ was. Mijn mening is dat je niet per se neutraal moet zijn, maar wel altijd objectief. Hoe ouder ik word, hoe meer de activist in mij weer de bovenhand krijgt, niet alleen omdat de milieuproblemen steeds erger worden – zie de klimaatopwarming, grootschalige chemische vervuiling en een globale biodiversiteitscrisis – maar ook omdat ik gemerkt heb dat activisme een efficiënte manier kan zijn om iets gedaan te krijgen. Het is de hoofdreden waarom Lambik zijn reserves over de strijd tegen de vogelvangst opzijschuift en ‘toornig’ wordt.
Activist
Jerom en Lambik voeren een interessante en uiterst actuele discussie over de kwestie hoever je mag gaan om resultaat te behalen. Volgens Jerom, die op een gegeven ogenblik braaf rondloopt met een petitie tegen de vogelvangst, moet je de wettelijke weg volgen, al was het maar om geen slecht voorbeeld te geven aan de kinderen. Maar Lambik wil actie om aandacht op de problematiek te vestigen. Dat debat woedt nu in alle hevigheid in de context van de strijd tegen de klimaatopwarming. Hoever kun je als activist gaan? Kun je je vastkleven aan schilderijen in musea of aan het asfalt van verkeersknooppunten om je punt te maken? Is het nuttig om lakse overheden of vervuilende bedrijven voor de rechter te dagen? Volstaat het om mensen te sensibiliseren en zo een draagvlak voor verandering te creëren, zoals de albums van Suske en Wiske soms beoogden? Het zijn boeiende vragen.
In De toornige tjiftjaf duikt ook een bende terreurzaaiers op: De Vogelverschrikkersbrigade. Die lijkt geïnspireerd door de Italiaanse Rode Brigades en de Duitse Rote Armee Fraktion die in 1970, het jaar van het album, actief werden. Hun handelsmerk was terreur om de terreur, een concept dat bij ons later overgenomen werd door de Bende van Nijvel en de CCC. De symboliek van vogelverschrikkers als allegorie voor nutteloze terreur is geslaagd. Biologen weten dat ze geen echt afschrikkend effect op vogels hebben. Het lijkt zelfs logischer dat vogels gelokt worden door vogelverschrikkers dan dat ze erdoor worden afgeschrikt, omdat ze eerst leren dat er geen gevaar aan verbonden is en vervolgens dat ze geplaatst worden op plekken met veel eten. Zoals ook De toornige tjiftjaf mooi illustreert: vogels zijn minder dom dan veel mensen denken. Mensen daarentegen…
Liza Noteris et al. België door de ogen van Suske en Wiske. Uitgeverij Houtekiet. 224 blz., 22,99 euro.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier