Dirk Draulans’ Beestenboel: steeds meer baardmannetjes in Verdronken Land van Saeftinghe
Het baardmannetje is eigenlijk een bakkebaardmannetje.
Baardmannetjes behoren tot de mooiste vogels in onze contreien. Beide geslachten zijn overwegend kaneelbruin met een felgele snavel en een lange staart. De mannetjes hebben een grijze kop met twee opvallende zwarte bakkebaarden vanaf de ogen. Met bakkebaarden maak je indruk op de vrouwen in de baardmannetjeswereld.
Vroeger werden de diertjes ‘baardmezen’ genoemd, maar omdat er geen vrouwtjes met baard zijn was die naam niet correct. Bovendien is uit genetisch onderzoek gebleken dat de beestjes niet direct verwant zijn aan de mezen, wel aan de leeuweriken. Schijn kan bedriegen, ook in de vogelwereld.
Uniek is dat baardmannetjes het grootste deel van hun leven in en op riet doorbrengen. Ze broeden in dichte rietvelden, in nesten van riet die ze op een riethoopje maken. In de zomer voeden ze zich met insecten en spinnetjes, in de winter, wanneer ongewervelden schaars geworden zijn, met zaad van riet en rietgras. Om de overgang tussen de twee diëten te faciliteren, past hun spijsverteringsstelsel zich aan. Ze pikken in de winter ook gruis op om de vertering van zaden te vergemakkelijken.
De beestjes vormen al koppeltjes in hun jeugdjaren, als ze nog in jongelingentroepen door het riet zwerven. Hoe langer een paartje samen is, hoe beter de activiteiten van beide partners op elkaar zijn afgestemd en hoe vroeger ze met broeden beginnen. In één seizoen kunnen ze tot vier broedsels met in totaal een twintigtal jongen grootbrengen.
In jaren met een lage broeddichtheid kan er sprake zijn van overlappende broedsels: de vrouwtjes beginnen al aan een nieuw legsel als de jongen uit het vorige nest nog gevoederd moeten worden – dat is dan de taak van de mannetjes. Zo kunnen de diertjes snel reageren op crashes in hun populatie, bijvoorbeeld als gevolg van langdurige vorstperiodes. Baardmannetjes verplaatsen zich soms over wat langere afstanden, zeker als ze met een groeiende populatiedichtheid te maken krijgen, maar echt migreren doen ze niet.
De Nederlandse populatie werd sterk beïnvloed door de ontwikkeling, en later gedeeltelijke ontginning, van grootschalige natuurgebieden met veel riet, zoals de Oostvaardersplassen in Flevoland. Recent kent het Verdronken Land van Saeftinghe in Zeeuws-Vlaanderen een stijgend aantal baardmannetjes als gevolg van een uitbreiding van de rietbedden daar.
Vanuit die laatste populatie is er een spill-over naar Vlaanderen, met name de rietkragen van de schorren langs de Schelde. Het leeuwendeel van het tachtigtal koppels baardmannetjes dat momenteel in Vlaanderen voorkomt, bevindt zich daar – enkele decennia geleden waren er in ons land slechts een tiental koppeltjes. Vooral in de herfst kun je de diertjes spotten. Je hoort dan frequent hun kenmerkende ping-ping-pinggeluid en ziet ze soms in groepjes boven het riet vliegen in een wat vreemde fladdervlucht. Met wat geluk zie je ze acrobatentoeren uithalen op rietstengels. Het zijn echt beestjes om van te genieten.