Dirk Draulans’ Beestenboel: de ligusterpijlstaart voelt zich aangetrokken tot de maan
Hij is een van onze grootste vlinders. De ligusterpijlstaart is een prachtige nachtvlinder met een vleugelspanwijdte van soms wel 10 centimeter. Op het eerste gezicht is hij overwegend donkerbruin en zwart gekleurd, maar hij heeft dikke donkerroze banden op zijn lijf en ook wat roze op zijn achtervleugels – die zie je alleen als hij zijn vleugels spreidt, want in zit zijn ze verborgen onder de voorvleugels.
De vlinder overwintert als pop in de bodem. Als hij in de late lente wakker wordt, kruipt hij uit de grond en klautert hij moeizaam op een plant om zijn vleugels op te kunnen pompen. Dan gaat hij vliegen, meestal ’s nachts, waardoor hij niet makkelijk te zien is.
Veel waarnemingen van ligusterpijlstaarten hebben betrekking op de rups, die ook een tiental centimeter lang kan worden maar knalgroen is, met speciale schuine paarse en witte lijntjes op haar zijkanten, waarvan niet duidelijk is of ze een functie hebben. De naam van de vlinder verwijst trouwens naar de rups. Die heeft een staartje – weliswaar meer een stekel dan een pijl. De rups leeft ook vooral van de bladeren van de liguster (de typische haag). De vlinder haalt met zijn roltong nectar uit bloemen zoals kamperfoelie en teunisbloem.
Omdat ze groot zijn, hebben ligusterpijlstaarten aparte aanpassingen gekregen om belagers af te schrikken. De rupsen kunnen als een sfinx hun kop en bovenlijf oprichten, zodat ze er nogal vreemd uitzien. De vlinders zijn in staat een sissend geluid te maken door schubben op hun achterlijf tegen elkaar te schuren.
Als nachtvlinders zijn ligusterpijlstaarten evolutionair ingesteld geraakt op de hemelverlichting. Onderzoekers toonden in het vakblad Communications Biology aan dat zeker de mannetjes zich voortdurend oriënteren op het licht van de maan. Zodra die boven de horizon komt, vergroten hun kansen om een vrouwtje te vinden. Hoe hoger de maan staat, hoe groter hun succes. Wolken of menselijke verlichting hinderen de functie van de maan als oriëntatiepunt niet.
Dezelfde onderzoeksgroep lanceerde in een recente, wat rommelige wetenschappelijke preprint die nog formeel moet worden aanvaard voor publicatie, de stelling dat ligusterpijlstaarten minder door straatverlichting worden aangetrokken dan men doorgaans aanneemt. Het kan wel degelijk, zeker als ze op minder dan 10 meter van een straatlamp terechtkomen. Dan blijven ze soms eindeloos rondjes draaien rond de lamp, tot ze uitgeput op de grond vallen om te bekomen. Ze zijn dan extra kwetsbaar voor vlindereters.
In straten met verlichting vliegen ze wel onregelmatiger dan wanneer ze alleen een sterrenhemel boven zich hebben. Dat kan energetisch ongunstig zijn, maar hoeft niet noodzakelijk tot ernstige problemen te leiden. Als ze ver genoeg van een lamp blijven, raken ze er voorbij zonder fatale aantrekkingskracht. Een straatlamp is de maan niet.