De finale van Maai Mei Niet: hoe uw tuin ons land verandert
Eenendertig dagen lang lieten negenduizend Vlamingen het gras in hun tuin ongemoeid. Een olympische inspanning, die genoeg nectar opleverde voor 17 miljoen bijen en minstens één heel zeldzame vlinder.
Eind mei botste Bart Goudeseune in zijn tuin tot zijn grote verrukking op de Lampides boeticus. Het tijgerblauwtje wordt in België zelden aangetroffen. ‘Het voordeel van meedoen met Maai Mei Niet’, postte de bio-ingenieur.
Andere mensen worden minder enthousiast van een toevallige ontmoeting met een vlinder. Dat leerde ik van Johan Braeckman, filosoof en in die hoedanigheid al lang gebiologeerd door natuur en milieu. Ik had Braeckman opgezocht omdat ik wilde napraten over Maai Mei Niet en milieubewustzijn tout court. Op de plek waar zijn vader ooit met professioneel oogmerk planten kweekte, hebben Braeckman en zijn vriendin in de schaduw van een majestueuze notelaar en met kennis van zaken een soortenrijke lusthof ingericht.
‘Ik weet er wel íéts over, door mijn vader, maar fenomenaal is mijn kennis niet’, vertelt hij. ‘De natuur hield me wel altijd bezig. Als kind was ik vogelaar, later ben ik human ecology gaan studeren aan de VUB: dat gaat over de interactie tussen de mens en zijn fysieke omgeving. Ontharden, je gras laten groeien voor de biodiversiteit: dat is menselijke ecologie.’
Ook in zijn doctoraatsthesis had Braeckman al geschreven over de natuur. Hij vergeleek de darwinistische visie – met de nadruk op competitie – met de romantische traditie van Henry David Thoreau en John Muir, voor wie bomen sacraal en bezield zijn en een intrinsieke waarde hebben. ‘Dat kan leiden tot heel andere opvattingen over wat we wel en niet met de natuur mogen aanvangen. Tot dan keken mensen naar een boom en redeneerden ze: hoeveel meubels kan ik daarmee maken?’
‘Ik vind Maai Mei Niet een fantastisch initiatief. Maar ik heb altijd al gevonden dat je je tuin moet ondergaan, in plaats van hem te willen temmen. Want dat blijft de norm: voor negen mensen op de tien moet de tuin er gelekt en gestreken bijliggen. Dat is een echo van het diepgewortelde idee dat de mens de natuur moet overwinnen. In het boek Genesis gaat het daar al over. Alles wat uit de natuur voortspruit, moet de kop worden ingedrukt.’
‘Fundamenteel heb je in deze kwestie twee soorten mensen. Mensen die, zoals ik, verrukt zijn als ze de eerste hommel van het jaar zien. En de mensen die het liefst alles doodmeppen. Bioloog Hans Van Dyck vertelde me dat er zelfs mensen zijn die vlinders haten. Ik heb het antwoord niet, maar vanwaar komt dat verschil? We moeten mensen, en kinderen in het bijzonder, de verwondering voor all creatures great and small weer aanleren.’
Johan Braeckman is niet de enige filosoof met een voorliefde voor geboomte. Eind april bezocht ik Alicja Gescinska, die er hardop van droomde om ooit een arboretum achter te laten voor de volgende generaties. Een maand later schreef ze in haar column in De Morgen dat Maai Mei Niet ‘een groot plezier in haar leven’ was geweest. De campagne leert, zo vervolgt de filosofe, dat kleine daden van grote betekenis kunnen zijn.
Dat sluit aan bij wat bioloog Wim Veraghtert van Natuurpunt mailde: ‘Je kunt je afvragen of zo’n actie een druppel op een hete plaat is. Het gaat vaak om kleine oppervlaktes, heeft dat wel effect?’ Hij geeft zelf het antwoord, en verwijst naar een Engels onderzoek, waarvoor in honderd tuinen een bloemenweide van vier vierkante meter werd ingezaaid. Het effect op de soortenrijkdom was groot, in vergelijking met de controletuinen werden spectaculair meer bijen en hommels waargenomen. Veraghtert: ‘Het bewijst dat zelfs maatregelen op kleine schaal effect hebben.’ Een les voor defaitisten die – zoals Gescinska in haar column schreef – de schouders ophalen en zeggen dat ze als individu niets kunnen betekenen: ‘Pas wanneer er voldoende individuele responsabilisering is, kan ook op collectieve schaal verantwoordelijkheid afgedwongen worden.’
Leve de bladluis
Wanneer een leek zich waagt aan journalistiek over biodiversiteit, gaat hij anders naar de wereld kijken. Tijdens het hardlopen speurt hij de niet gemaaide berm naast het jaagpad af, krioelend van de bloemen. Maar al sla je hem dood, hij kan nog altijd geen ooievaarsbek van een pinksterbloem onderscheiden. Gelukkig kon ik een beroep doen op experts. In afwachting van het Maai Mei Niet-telweekend was ik benieuwd naar het oordeel van Yacine Ryckebusch, biologe bij milieuorganisatie Velt, over mijn stadstuin: zeven meter breed en dertig meter diep, beplant met seringenstruiken, klimhortensia en wilde wingerd. In de tuinen van de buren rijzen essen en esdoorns op van wel dertig meter hoog. ‘De mooie gelaagdheid valt meteen op’, zegt Ryckebusch. ‘Bomen, struiken, een kruidlaag en begroeide muren. Elke laag is een biotoop op zich. Het is goed dat je dood hout laat liggen, daar houden insecten van. En een bedekte bodem houdt water ook beter vast.’
Het is te zeggen: na weken van aanhoudende droogte is de bodem kurkdroog en vol barsten en scheuren. Grote lappen gras hebben het sloopwerk van twee voetballende kinderen niet overleefd. Hoogstens de helft van de tuin is bedekt met gras. Ryckebusch: ‘Met opvallend weinig bloemen.’ Er zijn wel de witte bloempjes van de bosaardbei – inheems, eetbaar – en de gele van de schijnaardbei – exoot, niet eetbaar. Achter in de tuin groeit robertskruid en een roze bloemetje met de geweldige naam bergbasterdwederik. De peterseliebraam staat nog niet in bloei, in tegenstelling tot welgeteld drie paardenbloemen. ‘Gehaat door velen,’ legt Ryckebusch uit, ‘maar heel interessant. Maar liefst 107 bijensoorten doen zich tegoed aan haar nectar. En vroeg op het jaar.’ Dat er zo weinig bloeit in het gras, kan volgens haar aan de bodem liggen: ‘Zonder analyse weet je niet hoe die is samengesteld. Je weet ook niet hoe kwistig de vorige eigenaars zijn geweest met bemesting. Veel bloemen verlangen naar een voedselarme bodem.’
Er is ook goed nieuws van het biodiverse front: rond de grote, witte bloemschermen van de klimhortensia vliegen hommels en zweefvliegen af en aan. De klimop zal tot in december nectar leveren, zijn besjes zijn in trek bij veel vogels. Hoog in de bomen weerklinkt een kabaal van jewelste. Ik herken winterkoninkjes. Vaak horen we ook een specht hameren. Koolmezen zitten er bij de vleet, een koppel merels heeft van mijn tuin de zijne gemaakt. Groene halsbandparkieten – nazaten van enkele exemplaren die ooit ontsnapten uit een pretpark – storten zich elke herfst op de vijgenboom.
Voor andere vogels zijn er meer dan genoeg insecten, merkt Yacine Ryckebusch wanneer ze met haar vingers in de bodem harkt. ‘Dit zijn de restanten van het plantaardig materiaal dat sommige insecten afbreken. Kijk, een pissebed. Een oorworm, voor wie veel mensen bang zijn, door dat volstrekt onschadelijk tangetje. En hier zie je een miljoenpoot.’ Een zwarte slangmiljoenpoot, leert de handzame app Obsidentify. Dan plooit Ryckebusch de onderkant van de bladeren van een vlierstruik tevoorschijn, vergeven van de bladluizen: ‘Heel nuttige beestjes, voeding voor lieveheersbeestjes, die dan weer gegeten worden door mezen. Bladluizen zijn de basis van de voedselpiramide.’
Hoezo betutteling?
Ik wuif Yacine Ryckebusch uit en bel aan bij de buren van nummer 24. Een dag eerder had mijn buurvrouw halt gehouden om zich te verontschuldigen, wijzend naar de affiche van Maai Mei Niet: ‘Wij doen niet mee. Mijn man ziet zijn pelouse liever dan mij, denk ik.’ Vanuit mijn zolderraam had ik hun robotmaaier al traag maar onverzettelijk over een onberispelijk gazon zien kruipen.
‘Klopt. Mijn vrouw wilde meedoen, maar ik niet. Uit protest heeft ze dan een maand haar benen niet geschoren.’ Terwijl mijn buurman een glas ijskoude rosé schenkt, glijdt mijn blik over hun gazon, een magnifieke magnolia, de moestuin, een haagje, pioenen en hortensia’s.
Buurman: ‘Ik ben geen fetisjist, maar wel een West-Vlaming. Toen ik klein was, woonden wij in zo’n typische verkaveling, waar elke zaterdag iedereen op handen en knieën onkruid zat uit te trekken in het tuintje voor de fermette. Voor mij is een gazon logisch. Een bloemenweide, nee, dat zie ik mezelf niet doen.’
‘Toen wij hier kwamen wonen, was het een en al wildernis, en we hebben ook overwogen om dat zo te houden: de architect wilde er een parktuin van maken. Het probleem was dat er nogal veel park was, en een paar bomen waren in heel slechte staat. Toen we die hadden weggehaald, bleef er niet veel over en hebben we de tuin volledig leeggemaakt.’
‘In november moet ik mijn snor laten groeien, in januari mag ik niet drinken en in mei mag ik mijn gras niet maaien. Dat drinken heb ik trouwens niet volgehouden. Ik ken mensen die zich verplicht voelen. En ik moet ook vaak uitleggen waarom ik niet meedoe. Nu ook weer, dan is het toch duidelijk een issue?’
Heb ik het goed als ik een contrarian in mijn buurman vermoed?
Buurman: ‘Zeker als ik gedronken heb, ik probeer daar op te letten. Maar het klopt dat ik niet graag meedoe met de hype van de maand. En wat jij biodiversiteit noemt, noem ik onkruid. Als de robot een maand niet rijdt omdat het regent, is dat hier een en al onkruid.’
Ik kan het niet laten om buurman erop te wijzen: hier en daar sluipt er een rossige schijn in het gazon. Zoals in de tuin van mijn jeugd, maar die verkleurde pas in augustus. We zijn half mei. Langer gras blijft langer groen, suggereer ik.
Buurman: ‘Ik zou kunnen sproeien, maar ik mag niet. Het moet dringend regenen. En zó kort is mijn gras nu ook niet, je kunt dat instellen. Mijn robotmaaier rijdt naar eigen believen en slaat sommige stukken over. Daarom staan daar nu ook boterbloemen.’
‘Ik heb niets tegen Maai Mei Niet, en ik heb kinderen: natuurlijk denk ik aan het klimaat. Maar maak ik het verschil met mijn tuin? De impact van de gascentrale die ze hier wilden bouwen, was groter. Maar natuurlijk: als iedereen zo redeneert… En ik moet inderdaad niet zeggen dat ik moet of niet mag, dat is geen argument. Ik voelde me gewoon niet geroepen.’
Het woord betutteling is wel vaker gevallen, de voorbije weken. Schrijver Marnix Peeters maakte zich er in zijn column in De Morgen druk over. Filosoof Braeckman denkt daar het zijne van: ‘Ongetwijfeld zijn er mensen die een betuttelende toon aanslaan en met het vingertje gaan zwaaien bij de buren. Dat is nu eenmaal de stijl van sommige mensen, maar de campagne en de boodschap van Maai Mei Niet an sich kun je niet betuttelend noemen. Je gras laten groeien om de biodiversiteit te helpen is een vanzelfsprekend goed idee. Een verbod zou iets anders zijn, maar dan nog: er zijn mensen die de gordelplicht ook betuttelend vinden en tot op de dag van vandaag weigeren een gordel te dragen. Tot ze door de voorruit gaan. Ze hebben zich dan wel verzet tegen de betutteling maar ze zijn nu hersendood.’
Nectarscore nul
27 mei, de telweek breekt aan. Mijn zoon en ik staan gebogen boven de vierkante meter gras die wij hebben afgebakend met een lintmeter. De negenjarige houdt het telformulier beteuterd voor zich uit. Wat wij vreesden na de passage van biologe Yacine, blijkt bewaarheid: het is hier niet veel soeps, qua bloemen. Ik tel nog twee uitgebloeide paardenbloemen, score: nul. Vijf gele bloemetjes, maar het geel nagelkruid staat niet op het telformulier. De bergbasterdwederik lijkt dan wel sterk op de zachte ooievaarsbek, punten scoor ik er niet mee. Wanneer ik mijn telling online instuur, is het verdict onverbiddelijk: mijn tuin heeft nul milligram nectar geproduceerd. Ik proef de bittere smaak van ironie op mijn tong: mijn buurman haalt met de boterbloemen in zijn gazon een betere score dan ik.
Maar toch, ook zonder bloemrijk grasland heeft mijn tuin aardig wat te bieden aan insecten. Ze vinden beschutting in de kruidlaag en kunnen hun eitjes kwijt in brandnetels en andere waardplanten. En er is meer dan biodiversiteit: op mijntuinlab.be – waar klimaat en waterbuffering ook meetellen – krijgt mijn tuin een score van 84, 10 punten boven de gemiddelde stadstuin. En laten we wel wezen: het robertskruid, de bergbasterdwederik, de seringen en de klimhortensia hebben natuurlijk wel nectar geproduceerd.
Dat bevestigt Koenraad Van Meerbeek, professor ecologie en natuurbehoud (KU Leuven). Van Meerbeek analyseerde ook dit jaar de resultaten van het telweekend: ‘Natuurlijk produceren sommige struiken en klimplanten ook nectar. Robertskruid tref je meestal in schaduwrijke bossen en bergbasterdwederik staat ook niet op onze lijst van de achttien meest voorkomende soorten. Je kunt perfect een bloemenrijke tuin hebben en toch nectarscore G halen. Maai Mei Niet focust op het gazon. Maar uiteraard is wat daarrond gebeurt even belangrijk.’
In de verte zwelt tromgeroffel aan, met luide galm weerklinkt de hamvraag: ‘Wat heeft de tweede editie van Maai Mei Niet ons geleerd?’
‘We hebben meer mensen bereikt’, steekt Van Meerbeek van wal. ‘Er zijn bijna 9200 tuinen geregistreerd, 3000 of 50 procent meer dan vorig jaar. Er is ook meer geteld, daar zien we een stijging van 10 procent. Alleen vertaalt dat zich op het eerste gezicht niet in een hogere nectarscore. In de 2400 Vlaamse tuinen waar geteld is, is genoeg nectar geproduceerd voor 4,5 miljoen bijen. Vorig jaar was dat nog 5 miljoen. Dat heeft te maken met de oppervlakken die geregistreerd zijn: de deelnemende tuinen zijn gemiddeld kleiner geworden.’
Er is een eenvoudige maar goede verklaring. Uit een eigen rondvraag blijkt dat dit jaar 105 steden en gemeenten – 1 op de 3 – hebben deelgenomen. Dat zijn er 45 meer dan vorig jaar, een serieuze sprong voorwaarts. Maar veel van die gemeenten hebben zich niet officieel geregistreerd en deden niet mee met de telling. Van Meerbeek: ‘Ik zie het ook op de campus, waar grote oppervlakken niet gemaaid zijn, met veel bloemen tot gevolg. Maar er is niet meer geteld.’ Sinds de campagne van vorig jaar hebben veel lokale besturen en instellingen stappen gezet, ze zijn overgeschakeld naar een verfijnd en gefaseerd maaibeheer – wat uiteindelijk ook de doelstelling van Maai Mei Niet is – maar ze slaan de symbolische stappen over.
We zoomen in op de cijfers. Van Meerbeek: ‘Die voeding voor 4,5 miljoen bijen is geproduceerd in de tuinen waar geteld is. Maar dan zijn er nog zevenduizend andere tuinen waar niet gemaaid is. Als we die mee in rekening nemen en de resultaten extrapoleren, komen we aan nectar voor 17 miljoen bijen – tegenover 14 miljoen vorig jaar.’
Dat bevestigt een andere cruciale vaststelling: elke vierkante meter waar geteld werd, heeft gemiddeld 50 procent meer nectar opgeleverd dan vorig jaar. Van Meerbeek: ‘Specifieke soorten die veel nectar produceren – witte klaver en gewoon biggenkruid – hebben het dit jaar heel goed gedaan. Dat heeft met het weer te maken: april en begin mei waren erg warm.’
Gulden boterbloem
Gevraagd naar wat hem was opgevallen tijdens de voorbije editie, had Frederik Houssin – voorzitter van Het Ministerie voor Natuur en geestelijke vader van Maai Mei Niet – eerder ook al gewezen naar de gemeenten die door de vorige campagne hun gazon- en graslandbeheer volledig hebben herzien en overschakelen naar maatwerk en extensief maaibeheer. ‘Het doel is nog niet bereikt, maar de ommekeer is wel begonnen.’
De godfather van het ecologisch groenbeheer, dat leerde u vorig jaar, is Bart Backaert, al veertig jaar bij de groendienst van de stad Aalst. Na de vorige editie had Backaert twee bijzondere plantjes aangetroffen, de brede orchis en de gulden boterbloem. Dit jaar vielen er geen primeurs te rapen, maar de gulden boterbloem heeft zich spectaculair uitgebreid. Er groeien nog meer bloemen in de graslanden die nog niet gemaaid zijn. Backaert: ‘Het valt me op dat in onze grasvelden meer bloemen staan dan in de wegbermen in het buitengebied, die ecologisch beheerd worden. Vermoedelijk ondervinden die invloed van uitgespoelde meststoffen vanuit naburige landbouwgronden. Ik verwacht op de lange termijn meer biodiversiteit in de steden dan in het buitengebied. Daarom is het ook zo belangrijk dat de tuinbezitter in dit verhaal stapt.’
Aalst staat niet alleen, ook Oostende en Oudenaarde gingen overstag en maaien nu op maat. Op andere plekken is er nog werk aan de winkel. Op 27 april postte schrijver David Van Reybrouck op Facebook een foto die hij maakte vanuit zijn raam: ‘Maai Mei Niet wil niet zeggen: eind april dan maar.’ In een paar minuten tijd had de Schaarbeekse groendienst een perk met duizenden bloemen gekortwiekt. De schepen belooft dat het nooit meer zal gebeuren. Ook in Nederland, waar de campagne voor het eerst liep, riepen burgers hun lokale overheden massaal tot de orde. Dat vindt Houssin niet per se een goede zaak: ‘Wij willen niet te veel met de vinger zwaaien.’
Want wie met de vinger zwaait, heeft niet per se gelijk. Dat ondervond Hans De Beule, directeur Groen en Begraafplaatsen van de stad Antwerpen, die Maai Mei Niet vorig jaar ‘incontournable’ noemde. ‘We hebben dit jaar veel vragen gekregen van burgers als we toch maaiden in mei. Maar mijn ecologen hebben daar goede redenen voor. Als je dominante soorten zoals Engels raaigras en ruw beemdgras wilt terugdringen, moet je maaien wanneer ze de top van hun groeipiek bereiken. Zo kun je ze uitputten en ruimte maken voor andere soorten, en wordt het voedselaanbod voor insecten groter.’
‘In het Steytelinckpark groeit nu moesdistel. In het hooiland op het Schoonselhof hebben we de bosorchis en bijenorchis aangetroffen. We stemmen het hele jaar door ons maaiwerk af op de bloeiperiode van specifieke kruidachtigen, en hebben zo mooie resultaten behaald. Om de werkdruk te spreiden, hebben we eind mei gemaaid, ook al liepen we dan het risico op de banbliksems van wakkere burgers. Sommige mensen reageren nogal fel vanuit een gebrek aan kennis. Begrijp me niet verkeerd: Maai Mei Niet is heel erg geslaagd als bewustmakingscampagne. Mensen weten meer over het belang van bloemrijk grasland, maar die kennis moet worden uitgediept en genuanceerd.’
Koenraad Van Meerbeek doet een bekentenis: ‘Ik heb in mijn eigen tuin ook stukken gemaaid, omdat dat soms nodig is voor sommige soorten, maar gelukkig heb ik een dichte haag en kon niemand dat zien. (lacht) Ik zie gelijkenissen met bijvoorbeeld bosbeheer: soms moet het Agentschap Natuur en Bos bomen kappen voor meer biodiversiteit, en dan botsen ze op boze burgers die zelfs naar de rechter stappen. Dat is het moeilijke bij een grote sensibiliseringscampagne als Maai Mei Niet: als je een groot publiek wilt bereiken, moet de boodschap eenvoudig zijn. Voor 90 procent van de tuinen blijft de boodschap “niet maaien in mei” overeind, maar misschien moeten we in de toekomst iets meer durven te nuanceren.’
Het laatste woord is aan de filosoof, die in zijn doctoraat al schreef over natuureducatie en het belang van kennis. Johan Braeckman: ‘Studies tonen aan dat de mentaliteit van mensen op heel korte tijd kan shiften. Roken in het bijzijn van kinderen vonden we niet zo lang geleden perfect normaal, nu haalt niemand het nog in zijn hoofd. Is dat jacobijnse betutteling? Nee, dat is vanzelfsprekend. Ik hoop dat we met biodiversiteit hetzelfde meemaken. Dat kan heel snel vanzelfsprekende kennis worden, zonder dat mensen er nog op aangesproken hoeven te worden. Zelfs wie zich nu wat verzet, denkt er tenminste al over na. En voor de volgende generatie kan het simpelweg vanzelfsprekend zijn. Omdat de argumenten goed zijn.’
Maai Mei Niet 2022
208.451: bloemen geteld in 2465 tuinen
67.921: madeliefjes geteld, de meest getelde bloem
11,87 mg/dag/m2: nectarsuiker levert de paardenbloem, de nectarkampioen
50 kg: nectar werd in totaal elke dag geproduceerd
17.004.417: bijen werden dagelijks gevoed