Beestenboel: de uitgestorven reuzenalk was de imposantste zeevogel in onze regio
Voor het eerst is er een fossiel been van de uitgestorven reuzenzeevogel op een van onze stranden gevonden.
Op 9 november 2021 vond amateurpaleontoloog Sven Delandat op het strand tussen Blankenberge en Zeebrugge een fossiel opperarmbeen van de reuzenalk. Dat is een uitgestorven reus onder onze zeevogels die, net als de pinguïns van het zuidelijke halfrond – waaraan hij trouwens niet verwant was – niet kon vliegen. Het was de eerste vondst voor ons land, maar in Nederland zijn er al meer dan honderd van zulke beentjes aangetroffen op vijftien stranden. Er zouden zelfs al vondsten op een Marokkaans strand gedaan zijn, wat betekent dat de dieren ooit ver reisden.
Het magazine Testerep van het Vlaams Instituut voor de Zee meldde dat van vier Nederlandse reuzenalkbeenderen de ouderdom is bepaald. Ze zouden tussen 3500 en meer dan 50.000 jaar oud zijn. De vondsten suggereren dat de vogel destijds in ons deel van de Noordzee niet zo zeldzaam was als wordt aangenomen. Mogelijk was hij zelfs een regelmatige wintergast.
Hij was in ieder geval de imposantste zeevogel in onze regio. Hij werd driekwart meter hoog, kon vijf kilogram wegen en had een krachtige bek. Aan land was hij onhandig, maar hij zal ongetwijfeld een uitstekende zwemmer geweest zijn, waarbij hij zijn maximaal 15 centimeter lange vleugeltjes nuttig zal hebben ingezet. Als zeevogel leefde hij van vis. Hij kon zeker een kwartier onder water blijven.
Het allerlaatste mannetje van de reuzenalk staat opgezet in ons museum voor natuurwetenschappen.
Omdat hij niet kon vliegen was hij aan land erg kwetsbaar, want hij kon alleen broeden op plekken waar hij naartoe kon stappen, wat impliceert dat zijn broedopties beperkt waren. Mensen konden dus ook vrij gemakkelijk bij de kolonies komen. Dat zou het roemloze einde van het spectaculaire dier betekenen. De reuzenalk broedde in grote kolonies op een klein aantal eilanden in de Atlantische Oceaan, van IJsland tot het Canadese Newfoundland. Het laatste bekende koppel werd op 3 juni 1844 gevangen en gewurgd op het eiland Eldey voor de kust van IJsland – het ei ging verloren tijdens de actie. Vanaf 1830 waren er bijna jaarlijks expedities naar het eiland geweest om vogels te verzamelen voor musea en collectioneurs.
Volgens het vakblad Genes wees genetisch onderzoek uit dat dat laatste mannetje in ons Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) belandde, waar het nu een triest bestaan leidt als opgezet eeuwig relict van iets wat we nooit meer levend zullen zien. Zijn organen worden bewaard in het Natuurhistorisch Museum van Denemarken. Waar de opgezette huid naartoe ging was aanvankelijk een raadsel, tot onderzoekers in 2017 een genetische match vonden tussen de bewaarde slokdarm van de vogel en het exemplaar in Brussel. Via een aantal tussenstations was het in 1847 gekocht door burggraaf Bernard du Bus de Gisignies, die in 1846 de eerste directeur van het KBIN was geworden. Van het laatste vrouwtje is onder meer het hart bewaard, maar haar huid is nog niet gevonden.
Reuzenalken werden eeuwenlang bejaagd voor hun vlees, donsveren en olie. Finaal waren ze zo zeldzaam geworden dat verzamelaars er veel geld voor boden. In totaal zijn er amper 78 opgezette exemplaren, 75 eieren en 24 ineengepuzzelde skeletten van het fantastische dier overgebleven – er is geen enkel kuiken bewaard. Het stemt tot nadenken over onze vernietigende impact op de rest van het leven, maar blijkbaar niet genoeg om tal van andere diersoorten vandaag voor uitsterven te behoeden.