Een pleidooi voor veganisme: ‘Als een kind het niet mag zien, is er iets niet pluis’
Journalist, historicus en veganist Erik Schumacher schreef met De koe knikte ja een pleidooi voor veganisme, het vermijden van het gebruik van dierlijke producten. Knack biedt u een passage uit het boek aan.
We hoeven er niet aan te denken als we dat niet willen. We verstoppen het leed onder grijze puntdaken. In anonieme rijen liggen langwerpige gebouwen tussen de weiden bij dorpen als Hedel, Grubbenvorst en Finsterwolde (De auteur is een Nederlander, nvdr.). Zeven industriedieren per Nederlander. Je zou over ze moeten struikelen, maar waar zijn ze allemaal? Open de deur van zo’n megastal en ze stuiven weg voor je voeten. Kippen zover je kijkt, meer dan tienduizend in een schuur. Een zee van gelige pluimbollen in tl-licht. Doe de deur weer dicht en ze lijken verdwenen. We verstoppen het leed in ondefinieerbare schijven en ballen. We lopen langs de schappen en kiezen uit de plastic bakjes. Een glimmende witte lap. Een roze substantie die door een molen is gegaan. Iets in een jas van krokante korrels. En we verstoppen het leed met de verhalen die we vertellen. Over de natuur, over het dier en de dood, over hoe het nou eenmaal werkt, of vlug over iets anders.
We lopen langs de schappen en kiezen uit de plastic bakjes. Een glimmende witte lap. Een roze substantie die door een molen is gegaan. Iets in een jas van krokante korrels.
Het begint bij kinderen en ik doe er zelf aan mee. Als veganist raak je er snel aan gewend dat je aan iedereen moet uitleggen waarom. Meestal kan ik dat wel. Maar toen het zevenjarige dochtertje van een vriend het vroeg, wilden de woorden opeens niet komen. We zaten aan tafel en mijn vriend serveerde het vlees apart. Met grote ogen zag zijn dochter dat ik dat niet hoefde, terwijl zij tot haar gruwel altijd álles moest eten, zelfs zoiets kokhalsranzigs als groente. ‘Erik eet geen vlees,’ zei mijn vriend. O. Waarom niet?
Ik zocht naar het begin van mijn verhaal. De stallen misschien. De dieren die zo dicht op elkaar zijn gepakt dat ze zich niet kunnen omdraaien. De harde, smerige vloeren waarop ze de hele dag staan en slapen, in hun eigen poep, tot hun poten zweren. De lucht die zo benauwd en zuur is dat ze het aan hun longen krijgen.
Ik keek naar mijn vriend. Moest ik nu zo’n beetje het enige gaan verpesten wat zijn dochter wél zonder drama opat? Moest ik zo nodig vertellen dat de dieren in die stallen elkaar uit frustratie te lijf gaan? Dat de snavels van kuikens zonder verdoving worden afgeknipt, zodat ze elkaar niet meer kunnen pikken? Dat de staarten van biggen onverdoofd worden afgebrand, zodat ze elkaar daar niet kunnen bijten? Al had ik dat willen vertellen, ik wist niet hoe.
Ik wist niet zo snel met welke woorden ik een kind van zeven moest uitleggen dat kalfjes in de vee-industrie vaak meteen na hun geboorte alleen worden opgesloten. Het voelde veel te ongemakkelijk om te vertellen over doorgefokte rassen, over dieren die zo snel groeien dat hun vlees ontsteekt en ze nog voor ze volwassen zijn door hun poten zakken. Ik proefde de woorden. ‘Ik eet geen vlees omdat veel van die dieren pas voor het eerst buiten komen als ze op transport gaan, hardhandig bijeengepropt in slecht doorluchte vrachtwagens, met onvoldoende water en voedsel, voor paniekerige tochten die soms door heel Europa gaan, door de verzengende hitte van Spanje of de vrieskou van Rusland, omdat ze daar voor een paar cent minder geslacht kunnen worden.’ Gezellig, oom Erik op bezoek, de kinderen huilend aan tafel. Ik was nog nooit door een zevenjarige gevraagd naar de twee miljoen dode dieren per dag, alleen al in Nederland. Ik kwam er duidelijk even niet uit.
‘Omdat ik het zielig vind voor de dieren,’ zei ik kortaf, en ik begon snel over iets anders.
Misschien moet ik leren om harder te zijn tegen kinderen, maar ik ken weinig ouders die deze verhalen wel vertellen. Er zijn natuurlijk meer dingen die we van onze kinderen weghouden omdat we bang zijn dat ze er nachtmerries van zullen krijgen. We hebben geen seks in hun bijzijn en we laten ze geen onthoofdingsvideo’s van is zien. Toch geeft het te denken dat de waarheid over wat ze elke dag eten blijkbaar zo extreem is dat die in dezelfde categorie valt.
Als peuter leer je van plaatjesboeken dat zulke dieren op de boerderij thuishoren en dat ze het er geweldig vinden. Aan tafel leer je dat ze ook op je bord thuishoren.
Toen ik zelf klein was keek ik naar Seabert, de tekenfilm over een dapper zeehondje dat voor dierenrechten strijdt met zijn mensenvriendjes Tommy en Aura. Van de poolcirkel tot de binnenlanden van Afrika, telkens vinden zij de stropersbende van Grijpwijk tegenover zich, die juist op het punt staat een walvis, gorilla of schildpad iets verschrikkelijks aan te doen. Verontwaardigd vroeg ik me af hoe een man als Grijpwijk zo gemeen kon zijn. Nu wil ik niets afdoen aan Seaberts belangrijke werk. Maar ik kan me de afleveringen niet herinneren dat deze zeehond, met al zijn geblaf over dierenleed, in actie kwam voor de kippen van Hedel, de varkens van Grubbenvorst of de koeien van Finsterwolde.
Als peuter leer je van plaatjesboeken dat zulke dieren op de boerderij thuishoren en dat ze het er geweldig vinden. Aan tafel leer je dat ze ook op je bord thuishoren. Hoe ze precies van het ene stadium in het andere geraken blijft nog vager dan het verhaal dat papa en mama elkaar héél lief vonden en er toen een baby kwam.
En waar de meeste volwassenen hun kennisachterstand op het gebied van de menselijke voortplanting ruim inhalen met plaatjes die alle finesses afbeelden, bewaken ze waar het hun eten betreft liever zo lang mogelijk hun onschuld.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier