Michel D’Hooghe verlaat de FIFA: ‘Voorzitter zijn: alleen daarvoor deug ik’
Na negenentwintig jaar verliest België zijn stem in het hoogste orgaan van Wereldvoetbalbond: Michel D’Hooghe verlaat deze week de FIFA Council. ‘Natuurlijk heeft Sepp Blatter fouten gemaakt. Maar moet je daarom zijn verwezenlijkingen vergeten?’
Na Jacques Rogge is hij de Belg met het hoogste aanzien in de internationale sport. Op 11 mei neemt Michel D’Hooghe afscheid, na negenentwintig jaar in de controlekamer van het wereldvoetbal. Tijdens het 67e FIFA-congres in Bahrein beëindigt hij zijn mandaat bij de Council, het hoogste orgaan van de FIFA, vroeger bekend als het uitvoerend comité. De gelijkenissen met voormalig Internationaal Olympisch Comité-voorzitter Jacques Rogge gaan ver. ‘We zijn generatiegenoten, allebei alumni van het Gentse Sint-Barbaracollege, deden dezelfde universitaire studies en voetbalden zelfs een tijd in dezelfde ploeg’, vertelt de voetbalbons. Allebei zijn ze ondertussen ook van adel: Rogge kreeg de titel van graaf, D’Hooghe mag zich baron noemen.
Michel D’Hooghe ontvangt ons in zijn artsenpraktijk, te midden van een uitzonderlijke verzameling voetbalmemorabilia. Op een medicijnenkast staan zeven kleine wereldbekers, één voor elke campagne waarin de Rode Duivels zich plaatsten tijdens D’Hooghes termijn bij de Belgische voetbalbond. Boven een versierde vuvuzela hangt de foto van voormalig FIFA-voorzitter Sepp Blatter naast die van meester Daniel Vandenbunder, D’Hooghes retoricaleraar bij de jezuïeten. Welsprekendheid bezit D’Hooghe zeker. Hij zal zijn carrièreoverzicht doorspekken met citaten van Jean de la Fontaine, Charles Aznavour en Jacques Brel.
Ik heb geprobeerd om de relatie met Jan Ceulemans te normaliseren, maar hij blokt dat af
‘Ik ben een fabriekskind’, vat de Bruggeling zijn achtergrond samen. ‘Mijn ouders hadden een bedrijf dat verpakkingen maakte in papier en karton. Ons gezin woonde in een hoek van het fabrieksgebouw. Van zes uur ’s ochtends tot tien uur ’s avonds ratelden de machines. Ik was voorbestemd om de zaak over te nemen, maar gelukkig begrepen mijn ouders dat er in mij geen handelaar school. Ik droomde ervan om arts te worden. Al in de kleuterklas zei ik tegen zuster Alphonsine: ‘Later zet ik bij u mijn eerste pikuur.’ Puur toevallig gaf ik mijn eerste spuit als afgestudeerd arts inderdaad aan diezelfde non. Zonder af te spreken, ze stond gewoon voor mijn deur. Straf, hè? Ik ben al vaak op het juiste moment op de juiste plaats geweest.’
Michel D’Hooghe: Mijn meter was de echtgenote van André De Clerck, voorzitter van Club Brugge. Zij heeft mij met blauw-zwart water gedoopt, want ik ben altijd, vóór alles, een onvoorwaardelijke fan van de Club gebleven. In 1972 werd me gevraagd om er de medische dienst uit te bouwen. Het was de tijd van het grote Club Brugge en van Ernst Happel. Elke zondagavond zei hij hetzelfde: ‘Michel, zorg dat ik volgend weekend elf spelers heb.’ Dat lag niet voor de hand, met een zeventienkoppige kern die lang niet zo professioneel begeleid werd als vandaag de norm is. Raoul Lambert was mijn zorgenkind: een fenomenale spits met kwetsbare spieren. Raakte hij niet speelklaar, dan moest de ploegarts het ontgelden. Elke week draaide om de vraag: ‘Speelt Lambert zondag?’
Ik werkte met leeftijdgenoten als Johny Thio en Pierre Carteus, die naaste vrienden zouden worden. We speelden twee Europabekerfinales en dreven van succes naar succes. In die jaren maakte ik het meest dramatische voorval uit mijn leven mee, dat me tot op vandaag tekent. Op 12 november 1972 kreeg Nico Rijnders een hartaanval in de match tegen Club Luik. Ik heb hem op het veld kunnen reanimeren, een heel geluk. Vier jaar later is Nico alsnog gestorven. Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik aan hem denk.
Hoe belandt een clubarts in het uitvoerend comité van de FIFA?
D’Hooghe: Door een reeks onwaarschijnlijke toevalligheden. Die is begonnen met één bepalende vergadering. In 1976 zocht Club Brugge een vertegenwoordiger in de Liga Beroepsvoetbal, de voorganger van de Profliga en de huidige Pro League. Na lang aandringen heb ik aanvaard, omdat het maar één zaterdag per maand zou zijn. Steekt een ander die dag toevallig zijn hand op, dan was mijn hele traject bij de KBVB, de UEFA en de FIFA er misschien nooit gekomen.
Op die Brusselse vergaderingen vond ik snel mijn draai. Plannen, overeenkomen, samen iets opbouwen: het lag me. Toen de voorzitter van de Profliga stopte, leek ik zijn logische opvolger. Die uitdaging sprak me aan. Ik maakte er de delicate zaak-Bellemans mee (een omkoopaffaire rond de wedstrijd Standard-Waterschei van 8 mei 1982, nvdr.) en stichtte de pensioenkas voor profvoetballers.
Moet je in hogere internationale bestuursfuncties niet vooral diplomaat zijn, en iedereen te vriend houden?
D’Hooghe: Voor een deel, maar je mag zeker geen slijmerd worden. Met mensen naar de mond te praten raak je niet vooruit. In vergaderingen op topniveau wordt dat allerminst geapprecieerd. Meningsverschillen zijn in wezen iets goeds, zolang je mening maar onderbouwd is en je de mogelijkheid openlaat dat de ander gelijk heeft.
Van zowat alles ben ik al voorzitter geweest. Dat klinkt misschien indrukwekkend, maar de waarheid is: ik deug nergens anders voor. Ik heb de gave om mensen te laten samenwerken, en heb me altijd omringd met specialisten die op hun terrein veel bekwamer waren dan ik. Leiders die willen tonen dat ze overal de slimste zijn, zingen het nooit lang uit.
Dat ik als arts aan de slag bleef, hielp relativeren. Drieëndertig jaar heb ik de dienst Revalidatie en Sportgeneeskunde geleid in het Brugse AZ Sint-Jan. Begaf ik me in de geneeskunde, dan stelden mijn problemen in het voetbal niets meer voor. Smeet ik me in het voetbal, dan vergat ik mijn medische besognes.
In 1986 speelde u een rol in het succes van de Rode Duivels op het WK in Mexico.
D’Hooghe: Ik was er delegatieleider. Ik kende professor Jean-Louis Pannier, een inspanningsfysioloog die onderzoek deed naar hoogtestages. We hadden geluk bij de loting, want de Rode Duivels belandden in Toluca, op 2800 meter hoogte. We hebben onze voetballers klaargestoomd in Ovronnaz, in Zwitserland. Daar zetten we hen geregeld op de skilift: door vaak van hoogte te veranderen, paste hun lichaam zich gemakkelijker aan. Allemaal erg experimenteel, en de internationals wisten amper waarmee we bezig waren. Maar het zal hen zeker hebben geholpen. In de verlenging tegen de Sovjet-Unie waren ze conditioneel top, terwijl de tegenstander naar adem hapte.
Uit Mexico ’86 is mijn grootste verwezenlijking voortgekomen: Casa Hogar, een tehuis voor de straatkinderen van Toluca. Ik maakte een wandeling met Eric Gerets en Jan Ceulemans toen we werden aangeklampt door haveloze kinderen die schooiden om een peso. Het greep ons naar de keel. Via de directeur van ons hotel kreeg Casa Hogar een oud schooltje ter beschikking, waar die kinderen thuis konden komen.
Casa Hogar viert binnenkort zijn dertigste verjaardag. Meer dan vijfhonderd kinderen hebben we de kans gegeven om iets van hun leven te maken. Sommigen zeggen: het is een druppel op een hete plaat, er zijn tienduizenden straatkinderen in Midden-Amerika. Dat klopt, maar betekent dat dat die ene druppel geen zin heeft?
Vindt u het jammer dat de huidige generatie Rode Duivels het werk van haar voorgangers niet voortzet?
D’Hooghe: Ik heb me daarvoor ingespannen, maar heb weinig respons gekregen. Misschien komt het nog. Ik blijf optimist.
Eén jaar na Mexico ’86 bent u bondsvoorzitter geworden.
D’Hooghe: Inderdaad. In mijn veertien jaar bij de KBVB hebben we een nieuw bondsgebouw opgetrokken, hebben we de Heizel gerestaureerd, en misten de Rode Duivels geen enkel WK. Samen met Nederland organiseerden we het EK van 2000 – de eerste keer dat twee landen zich samen aan zo’n onderneming waagden. Na Euro 2000 heb ik de fakkel doorgegeven.
Dat toernooi wordt als een gemiste kans gezien: ons land had het moeten aangrijpen om nieuwe stadions te bouwen.
D’Hooghe: U hebt gelijk, maar daar was destijds geen geld voor. Niet alle politici waren het voetbal gunstig gezind. De dag van de openingsmatch zei een minister op de radio: ‘Ja, we mogen geweld verwachten. Maar de bevolking moet niet ongerust zijn, want de bloedbanken hebben voldoende in stock.’
Na Euro 2000 wilde ik het rustiger aan doen, maar er gebeurde iets dat ik niet kon voorzien. Michel Van Maele, voorzitter van Club Brugge, deed me op zijn sterfbed beloven dat ik de club niet in de steek zou laten. Ik slikte, maar gaf mijn woord. Drie dagen na zijn begrafenis ben ik unaniem als zijn opvolger verkozen. Het waren lastige jaren: Club zat in slechte papieren, ik moest saneren. Daar maak je niet alleen vrienden mee.
U verloor er zelfs. Jan Ceulemans, die u toen ontslagen hebt, is nog altijd boos.
D’Hooghe: Ik heb meermaals geprobeerd om de relatie met Ceulemans te normaliseren, maar hij blokt dat af.
Hoe bent u bij de FIFA beland?
D’Hooghe: Dat is een curieus verhaal. Na een medisch congres sprak een Turk mij aan. Hij stelde zich voor als Necdet Çobanli, lid van het uitvoerend comité van de FIFA. Hij zou naar Amerika verhuizen en ontslag uit het comité nemen. ‘Ik heb gespeurd naar een goede opvolger’, zei hij, ‘en ik zou graag hebben dat u zich kandidaat stelt.’ Ik viel uit de lucht – ik had die man nog nooit ontmoet. Maar ik werd, zonder campagne, met grote meerderheid verkozen.
De corrupten hebben mijn reputatie en die van het instituut FIFA besmeurd
De voetbalgeneeskunde werd mijn werkterrein. Door het tragische voorval met Nico Rijnders stond de preventie en aanpak van plotse hartaanvallen vanzelf hoog op mijn prioriteitenlijst. Ik heb de regels rond hoofdletsels aangescherpt, een onderschat probleem. En dan zijn er de verwezenlijkingen die weinig aandacht krijgen maar in de praktijk een enorm verschil maken: de FIFA richtte wereldwijd vijftig Medical Centres of Excellence op, en we lanceerden het FIFA Diploma in Football Medicine, een gratis onlinecursus over voetbalgerelateerde blessures en ziektes.
Ik overzie de medische kant van de dertien wereldwijde toernooien die FIFA organiseert en coördineer de dopingcontroles. De afgelopen tien jaar hebben we driehonderdduizend tests uitgevoerd: minder dan 0,5 procent was positief. Tel je sociale drugs zoals marihuana en cocaïne niet mee, dan gaat het zelfs om minder dan 0,05 procent.
Is dat niet verdacht weinig? Een sport waarin zo veel geld omgaat, maar waarin bijna niemand in de verleiding komt om vals te spelen?
D’Hooghe: De cijfers zijn de cijfers. Ik verzeker u dat wij doorgedreven controleren. In tegenstelling tot sommige andere sporten heeft het voetbal geen dopingcultuur. Op het WK in Brazilië hebben we in 2014 voor het eerst álle atleten getest die in competitie zaten. Zoiets gebeurt in geen enkele andere competitie. Het zorgt ervoor dat de spelers goed beseffen: doping loont niet.
Zal ik u een beroemde casus voorleggen? Lionel Messi nam als tiener illegaal groeihormoon.
D’Hooghe: Een medische behandeling, dat valt onder de toegelaten uitzonderingen. Je kunt Messi nu toch niet aan de kant zetten voor producten die hij in zijn jeugd heeft genomen? Voor zijn gezondheid, bovendien.
Dat is interpretatie. Klein zijn is geen ziekte, maar als Messi 1 meter 55 was geworden, zoals voorspeld, had profvoetbal er wellicht niet ingezeten.
D’Hooghe: Doping verhoogt je prestatie artificieel, en eerlijk gezegd: ik vind dat Messi’s geval daar niet onder valt.
Wat me meer zorgen baart dan doping, is het toenemende gebruik van ontstekingsremmers. Op FIFA-toernooien zien we teams waarin iedereen aan die middelen zit – sommige spelers gebruiken vier, vijf producten tegelijk. Verbieden kun je ze moeilijk, want in sommige omstandigheden zijn ze onmisbaar.
Voetballers worden overbelast: daar ligt het kalf gebonden. Toen ik als clubarts begon, speelde Club Brugge veertig matchen per jaar. Lionel Messi en Cristiano Ronaldo zitten aan vijfentachtig. Zij hebben links en rechts voortdurend pijntjes. Ik vecht al jaren om het aantal matchen te verminderen, maar de geneeskunde verliest het meestal van de economie.
Mijn rol in het internationale voetbal is in essentie medisch. Maar ik zat nu eenmaal in het uitvoerend comité van de FIFA: wat daar allemaal is misgelopen, kleeft jammer genoeg ook aan mij, ook al heb ik er niets mee te maken.
Het Zwitserse gerecht verdenkt oud-voorzitter Sepp Blatter van ‘crimineel mismanagement’ en ‘verduistering’. U bent zowat de laatste die hem niet afbrandt.
D’Hooghe: Daar hangt zijn foto. (wijst naar de muur) Natuurlijk heeft Blatter fouten gemaakt. Maar moet je daarom zijn verwezenlijkingen vergeten? Ik koester de herinnering aan een man die voor het wereldvoetbal veel gedaan heeft, met een tomeloze inzet: Blatter leefde voor de FIFA. Als je op zondagochtend om zeven uur naar het hoofdkantoor in Zürich telefoneerde, nam hij op – dan zat hij al een paar uur dossiers in te studeren.
U hebt bijna drie decennia nauw met Blatter samengewerkt. Hebt u hem rekenschap gevraagd voor de vele schandalen?
D’Hooghe: Ik heb hem niet meer gezien. Hij lijkt van de aardbol verdwenen. Jammer dat het voor hem op die manier moet eindigen.
Op het einde van zijn loopbaan heeft zijn leiderschap gefaald. Hij moet vermoedens hebben gehad, dat kan niet anders. Blatter heeft te veel door de vingers gezien. Geld dat bestemd was voor mooie voetbalprojecten belandde in de verkeerde zakken. Dat is een schande. De corrupten hebben mijn reputatie en die van het instituut FIFA besmeurd. Het zal lang duren eer de Wereldvoetbalbond weer in een positief licht komt te staan.
U bent zelf ook ondervraagd door de ethische commissie van de FIFA.
D’Hooghe: Dat was vernederend, maar ik had het zien aankomen. Ik was een van de tweeentwintig mensen die stemden over de WK’s in Rusland in 2018 en Qatar in 2022. En is er corruptie in een groep, dan wordt iedereen verdacht.
Bij mij spitste het onderzoek zich toe op een waardeloos Russisch schilderijtje, een anekdote te absurd voor woorden. De Rus Vyacheslav Koloskov heeft twintig jaar met mij in het uitvoerend comité gezeten. Op een zekere dag vroeg hij me: ‘Kan ik je in Brugge bezoeken?’ Geen probleem. Net voor hij vertrok, gaf hij me een pakje in bruin papier. Een geschenk ‘from family to family’, zei hij. Toen ik het later uitpakte, bleek het een banaal landschapsschilderijtje te zijn. Ik had geen plaats meer aan de muur en gaf het aan mijn secretaresse. Ze weigerde beleefd: ‘Heb je niets beters voor mij, patron?’
Een paar maanden later schreef de Engelse pers: ‘Michel D’Hooghe heeft in ruil voor zijn belofte om voor de Russische kandidatuur te stemmen a piece of fine Russian art ontvangen. Ontdaan heb ik dat schilderij op zolder gezocht, tussen mijn andere voetbalprullaria, en laten onderzoeken door een expert in Russische kunst. Het bleek een waardeloos werk, op karton geschilderd en niet gesigneerd. Dat idiote voorval moest ik tot in detail uitleggen aan de ethische commissie. Ze heeft me over de hele lijn vrijgesproken, maar aangenaam was die zaak niet. Mijn gezin heeft er erg onder geleden.
Twee jaar na de stemming over de WK’s was mijn zoon Pieter in Qatar aan de slag gegaan: de timing kon niet slechter. Hij behandelt sportletsels en had een goed draaiende praktijk in Roeselare. Een collega vroeg hem te assisteren bij de operatie van een lid van de Qatarese koninklijke familie. Nadien kreeg hij een aanbod om ginder te blijven. Hij stemde toe voor wij van iets wisten. Maar hadden de Qatarezen me zo willen omkopen, dan hadden ze het niet slechter kunnen aanpakken. Als er twee mensen getreurd hebben om de verhuis van hun kind en kleinkinderen, dan wel ik en mijn vrouw.
Nee, ik heb nooit één centiem aangenomen waar ik geen recht op had.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier