Met schrijver-flaneur Pascal Verbeken door de Noordwijk: ‘Brussel is geen smeltkroes’
Pascal Verbeken wandelt graag door dit land, en schrijft daar af en toe een mooi boek over. Zoals nu, over de dromen van Brussel. ‘De Noordwijk is een verhevigde vorm van België. Alles komt daar samen: charlatanerie, ritselarij en zelfoverschatting.’
Zijn boek begint met een zin van Louis Paul Boon: ‘Gij die gezien hebt dat Brussel, België, Europa, DE WERELD een oerwoud is, gij peinst dat het DE NIEUWE WERELD is die afkomt.’
We hebben afgesproken in Brussel-Noord. Dat vreemde station waar niemand echt graag doorloopt, maar dat op een of andere manier toch altijd intrigeert. Misschien omdat het een van die zeldzame plekken is in dit land waar transmigranten, pendelaars en toeristen elkaar kruisen.
Ze hebben onlangs in de oude hal een paar houten banken gezet. Dat lijkt een futiliteit. Maar in een stad waar ze tegen banken zijn ‘want dat trekt toch alleen maar daklozen en lummelaars aan’, is het bijna een revolutionaire daad.
Het is vrijdagochtend, tien uur. Op de bank zit iemand die eruitziet alsof hij vijf wereldoorlogen heeft overleefd. Hij mist een been. Op welke oorlogsakker dat ligt en hoe hij in Brussel-Noord gesukkeld is, is niet duidelijk. ‘In Brussel doet je verleden er niet toe’, vertelt schrijver-flaneur Pascal Verbeken. ‘Ook vroeger was het een vrijplaats voor dissidenten zoals Victor Hugo of Michael Bakoenin. Of Karl Marx. Hij zocht hier asiel omdat ze zijn ideeën in Duitsland en Frankrijk te revolutionair vonden.’
In België knetteren alleen Brussel en Luik. Die zindering vind je bijvoorbeeld niet in Gent. Het centrum lijkt daar een soort Disneyland.
Zoveel jaren na Marx is Brussel nog altijd een aankomstplaats. ‘Dat geldt voor mensen die hier uit het busje van een mensensmokkelaar stappen, maar ook voor de bollebozen uit de Franse elitaire scholen die bij de EU gaan werken.’
Ook Verbeken is een tijd geleden in Brussel aangespoeld, na slentertochten door Arm Wallonië (2007) en langs de spoorlijn van de Grand Central Belge (2012). Hij had een pied-à-terre in Passa Porta, maar heeft de voorbije jaren weer veel gewandeld. Die voetreizen leverden een prachtig boek op, Brutopia, over die bizarre stad die Brussel heet.
Aan de telefoon had ik hem gevraagd of we een toer konden maken in de Noordwijk. Een zin op pagina 144 intrigeerde me: ‘Voor mij laat de ballade van de Noordwijk zien hoezeer Brussel bij uitstek de verhevigde versie van België is. Veel ongerijmdheden die het land samenhouden komen samen in dit verhaal: charlatanerie, ritselarij, geschipper en zelfoverschatting die flirt met zelfverachting.’
‘Ik ken de Noordwijk al lang’, zegt Verbeken, terwijl hij door het grote stationsraam tuurt. ‘Begin jaren zeventig zag ik als kind op tv zwart-witbeelden van lege straten, die bedolven waren onder het puin. Het leek wel een oorlogsgebied. Een paar jaar later ging ik op vakantie bij de Tobbacks, witlofboeren uit Kampenhout. Elke week reden zij naar de vroegmarkt in Brussel, en dan mocht ik mee.’
Vanaf de achterbank zag hij niet alleen de zon opkomen, maar voor de eerste keer ook het dreigende silhouet van de grootstad. In zijn hoofd hoorde hij Brussels by Night van Raymond van het Groenewoud. Dat nummer met die koude, afgemeten baslijn. De soundtrack van de hoofdstad: doef doef doef, doef doef doef.
Ze reden over het viaduct dat de Leopold II-laan overspande en dat nu in Bangkok staat. Aan de rechterkant lag Molenbeek, het oude, intussen verzopen Brussel waar toen nog geuzencafés waren. Bruine kroegen met een oude kampioenenposter van RWDM aan de muur.
Aan de linkerkant van het viaduct lag de Noordwijk, waar de toekomst gemaakt werd en een nieuwe modelstad zou verrijzen.
Het was allemaal begonnen met een regeringsmededeling op televisie van premier Paul Vanden Boeynants. ‘Mijn beste medeburgers’, zei VDB op een dag in 1967. ‘België gaat in een andere dimensie terechtkomen. En de bewoners van dit land zullen ruimer leven én denken. Althans, zij die er klaar voor zijn.’
‘Door het Manhattanplan zou alles anders worden’, zegt Verbeken. ‘In de Noordwijk zouden tachtig wolkenkrabbers verschijnen, tot 162 meter hoog. Daar zou de nieuwe mens wonen en leven. Het moest ook het nieuwe zakencentrum worden.’
In naam daarvan werden 11.000 mensen uit hun huis gezet. ‘Soms hardhandig’, zegt Verbeken. ‘Het water en de elektriciteit werden afgesloten, en daarna werd de hele wijk gesloopt. Veel Nordisten hebben dat niet overleefd of zijn in de psychiatrie terechtgekomen. Het spel werd ook hard gespeeld. Projectontwikkelaars fotografeerden altijd dezelfde krotten om te bewijzen dat de hele Noordwijk verloederd was, maar dat was niet zo. Dit was een van de meest levendige wijken van Brussel. Een buurt met veel jukeboxen. Van heinde en verre kwamen ze op zaterdagavond naar hier om in de cafés van de Antwerpsesteenweg te dansen.’
We wandelen het Noordstation uit en staren naar de toekomst van weleer. Een desolaat niemandsland met spuuglelijke kantoorgebouwen. ‘Vooral ’s avonds kan het hier spoken’, zegt Verbeken. Voor het Noordstation ligt een groot plein, een van de weinige overblijfselen van het mislukte Manhattanplan. ‘Op deze rotonde moesten de snelwegen Londen-Istanbul en Stockholm-Lissabon elkaar kruisen. Daarom is het zo groot, de toekomst was voor de auto. Voetgangers werden verbannen naar loopbruggen, die 13 meter boven de grond zouden zweven. Je ziet de sokkels nog.’
Honderd meter verder staat het WTC-gebouw, een ander restant van de megalomanie van VDB en co. ‘Daar zouden zakenlui zich moeten aanmelden om toegelaten te worden tot het hoofdkwartier van de wereldhandel’, legt Verbeken uit.
Op de ramen zijn slogans en namen gegraveerd: The Future is Here, Global Business Centre… ‘Ze lijken wel verzonnen door Willem Elsschot. Frans Laarmans kan hier zo binnenlopen.’ Niet dat hij daar veel zou zien. Het WTC is al even leeg als zijn slogans. Aan de balie zit een eenzame receptionist, die koppig de toekomst blijft vertegenwoordigen. Achter hem draaide jarenlang een metershoge wereldbol met allemaal lichtgevende wereldsteden erop. Maar zelfs die jarenzeventigkitsch is verdwenen, alleen de lichtjes branden nog.
We wandelen weer naar buiten. ‘Wat verderop was een helihaven’, vertelt Verbeken. ‘Zakenlui konden dan gewoon instappen in de helikopter naar Rijsel of Amsterdam. Zoveel jaren later is dit nog altijd een soort hub. Niet van zakenmensen, maar van transmigranten die hopen dat ze hier op een bus naar Londen kunnen springen.’
‘Is er dan nooit geprotesteerd tegen die plannen?’ vraag ik.
‘Amper’, antwoordt Verbeken. ‘Het hele Manhattanplan was een verbond tussen projectontwikkelaars, investeringsmaatschappijen en politici. Een hold-up van de oude Belgische adel uit Ukkel en Oudergem op weerloze mensen. De Nordisten waren vooral laag opgeleide mensen die aan de haven werkten. Hooggeschoolden woonden hier niet, op professor Albert Martens van de KU Leuven na. Hij vertelde me dat VDB op een dag naar de Noordwijk kwam. “Mijne dames en heren,” zei de premier, “ik ben hier om uw problemen op te lossen. U mag mij alles vragen. Maar ik zeg u één ding: we gaan vanavond niet over politiek klappen.” En toen kreeg hij nog applaus ook. Terwijl dat Manhattanplan alleen maar over politiek ging. Mensen ondergingen de sloop met een zekere gelatenheid, want “er is toch niets aan te doen”. Kritische journalisten kregen met kerst een kalkoen van VDB. Dekenijvoorzitters werden omgekocht met een kostuum uit de Nieuwstraat. Het was allemaal geritsel op z’n Belgisch.’
Niet dat het vandaag zoveel beter is, zegt Verbeken. ‘Toen ze onlangs het Eurostadion wilden neerpoten, heb ik dikwijls aan de Noordwijk gedacht. Ook daar was weer een old boys-netwerk aan het werk, dat deals bedisselde op diners en in achterkamers. Er is weinig veranderd sinds de tijd van VDB. Het verschil is dat er nu buurtcomités zijn die wel goed georganiseerd en onderlegd zijn. Dankzij stRaten-generaal en Ademloos in Antwerpen weten ze dat ze ook kunnen winnen.’
Voor de meeste Nordisten is het allang te laat. Zij zijn verhuisd of dood. De schaarse overlevenden verzamelen nog elke middag in De Harmonie aan de Antwerpsesteenweg. Een gebouw waar volgens de legende een patriottische fanfare voor de eerste keer de Brabançonne speelde.
We lopen ernaartoe, maar horen alleen de klappen van de sloophamer. Het huis wordt afgebroken, De Harmonie speelt wat verderop op verplaatsing.
‘Een paar maanden geleden stond het hier nog’, zegt Verbeken verbaasd. ‘Ook dat is typisch Brussel. Je maakt een foto van de wijk en de dag erna ziet ze er al anders uit. Charles Baudelaire schreef: “De stad verandert sneller dan het hart van een gemiddelde sterveling.” Tezelfdertijd hoort verandering en zelfdestructie bij deze stad. Eind zeventiende eeuw is Brussel al eens van de kaart geveegd. Later kwamen nog de verwoestingen voor de overwelving van de Zenne, de Noord-Zuidverbinding, de Zuidwijk, de Europese wijk…’
We slenteren voort tot aan de Sint-Rochuskerk. Daar zijn ze kleren aan het uitdelen, zoals altijd op vrijdagochtend. Mensen uit alle windstreken zoeken in houten bakken naar zomerbroeken en T-shirts. De coördinatrice is een oude Nordiste. Ze houdt van haar gebroken wijk, zegt ze, ook al is het leven hier niet altijd simpel.
‘Wat heeft zij allemaal niet meegemaakt in haar leven?’ zegt Verbeken wanneer we weer buitenwandelen. ‘De buurt van haar ouders en grootouders is gesloopt. De overgebleven huizen werden gekocht door migranten uit heel de wereld. Brussel wordt dikwijls geïdealiseerd als een smeltkroes, de enige echte multiculturele stad in België. Maar dat klopt niet. Brussel is een complex geweven lappendeken van religies, etnische groepen en nationaliteiten. Er is rivaliteit tussen sjiieten en soennieten, tussen Koerden en Turken… Daartussen zitten dan nog Afrikanen die met geen van de twee groepen overweg kunnen. Af en toe ontstaan er ook rare verbanden. In Kuregem merkte ik dat Tsjetsjenen en Marokkanen naar dezelfde moskee gaan omdat ze bij dezelfde boksclub zitten. Maar een smeltkroes is nog iets anders. Zoiets vind je wel op het Luxemburgplein, waar de Europeanen elke donderdagavond samen cava drinken. Allemaal zijn ze kosmopolitisch en onthecht. Vandaag werken ze in Brussel, morgen in Frankfurt of Genève. Die mensen hebben de luxe om zo’n smeltkroes te idealiseren, maar in de Noordwijk komen ze nooit.’
‘De aanslagen van de IS waren voor mij een kantelmoment. Een paar dagen na die in Parijs ging ik naar een concert van Richard Hawley in Brussel. Aan de entree van het Koninklijk Circus stonden flikken met mitrailleurs. Het leek wel een bezettingsmacht. Toen was de hele avond voor mij al om zeep. Hawley speelde een fantastisch concert. Balsem voor de ziel uit een wondermooie, groene Gretsch-gitaar. Maar toch kon ik niet genieten van Coles Corner, There’s a Storm Comin’ en al die andere parels. Ik was kwaad.’
Ook dat is typisch Brussel. Je maakt een foto van de wijk en de dag erna ziet ze er al anders uit.
Hij was die avond niet de enige. Hawley zou later tegen Humo zeggen: ‘Ik was echt gechoqueerd toen ik na drie jaar afwezigheid door Brussel wandelde. Ik heb de indruk dat er veel meer junks en daklozen zijn. Ik was bang, gisteravond laat, en ik ben wel wat gewend. Wat ik hier zag, deed me denken aan Parijs, het rotte Pigalle van de jaren tachtig. Dit is het hart van Europa, for fuck’s sake!’
‘De politiek heeft veel te lang weggekeken van de gevaarlijke cocktail die zich in de Kanaalzone ontwikkelde’, zegt Verbeken. ‘Dramatisch sociaal verval, gecombineerd met religieus salafisme. Je moet eens letten op al die wisselkantoren hier. Ze wijzen op een sociale onderwereld, want je kunt alleen een bankrekening hebben als je een domicilie hebt. Mensen komen en gaan in deze buurt. Niemand weet hoeveel mensen in het officieuze Brussel wonen, maar het zijn er zeker tienduizenden. In deze stad zeggen ze ” voesj met de koesj”, niet omkijken, vooruit met de geit. Iemand zou toch af en toe ook eens “halt!” mogen roepen.’
‘Het merkwaardige is dat deze stad van niemand lijkt. Hier wonen honderden nationaliteiten, maar niemand claimt Brussel. Dat viel ook op na de aanslagen van 22 maart 2016. In elke andere stad zou een burgemeester zijn bewoners proberen te verenigen, maar in Brussel gebeurde dat niet. Mensen creëerden dan maar zelf hun rouwmoment aan de Beurs. Op den duur kwamen zelfs de hooligans “rouwen”. (lacht) Zoiets waanzinnigs zie je echt alleen in Brussel. En het kon alleen maar omdat de overheid dat gat openliet.’
Donald Trump noemde Brussel in die dagen een hellhole. ‘Hij is niet de enige’, zegt Verbeken. ‘Van Stockholm tot Athene wordt Brussel gezien als een donkere stad. Een plaats waar bureaucraten wonen die eropuit zijn om het leven in Europa te verwoesten. Dat is niet nieuw. Brussel heeft altijd een duister imago gehad. Heart of Darkness van Joseph Conrad gaat niet alleen over Congo, maar ook over deze stad van exploitatie en corruptie. Louis Paul Boon noemde Brussel “dat grauwe ding in de verte”. En ook Arm België van Charles Baudelaire is een bijna trumpiaans boek over Brussel. Hij omschrijft de Brusselse vrouwen als monsters “met ogen als ajuinschillen” en beweert dat de stad naar groene zeep stonk. Een gevolg van hun poetsmanie.’
‘Waarnaar ruikt Brussel vandaag?’ vraag ik.
‘Verbrande diesel’, antwoordt Verbeken. ‘Toch iets uit het Manhattanplan dat wel is uitgekomen: de automobilist heeft de macht gegrepen in Brussel.’
We drinken een glas Chez Lucia. Een heerlijke Griekse eetplek op de Antwerpsesteenweg die de grote sloop overleefd heeft. Lucia ploft met veel Griekse bravoure twee glazen water op onze tafel.
‘En toch’, zegt Verbeken dan, ‘heb ik soms veel goesting in deze stad. In Amsterdam of Parijs kun je uren slenteren en altijd zie je dezelfde stad. Dat is onmogelijk in Brussel. Ga maar eens wandelen in de Europese wijk, die geesteloze buurt vol spiegelglas. Draai aan Schuman de hoek om en je komt in een belle-époquewijk met prachtige art-nouveauhuizen. Sla opnieuw de hoek om en je bent in de sociale onderwereld van Sint-Joost, waar 30.000 mensen samengeperst zitten op een vierkante kilometer. Tijdens een tocht van vijf minuten heb je drie totaal verschillende steden gezien. Daarom kom ik zo graag naar Brussel. Ik stap uit het Noordstation en voel weer the beat of the street.’
De beat van de Brabantstraat. Die gekleurde straat achter het station, waar alles te koop is voor 2 euro.
Of de beat van de Aarschotstraat, met al haar lichtekooien. Ook al zijn die oude Simone Signoretachtige madames, die over de meisjes waakten, allang weg en zijn de zeden er verruwd. ‘De straat doet me altijd denken aan een tafereel van Frans Masereel. Overal gebeurt wel iets. Niet alleen in de ramen, ook daarboven.’
‘In België zijn er maar twee steden die echt knetteren: Brussel en Luik. Die zindering heb je bijvoorbeeld niet in mijn oude stad, Gent. Het centrum lijkt net een middeleeuws themapark. Een soort Disneyland waar elk trapgeveltje zijn eigen lichtplan heeft. “Waar moet ik een ticket kopen?” denk ik elke keer als ik daar rondloop. Terwijl de miserie in de rand toeneemt, maar daar spreekt niemand over. Op de Gentse gemeenteraad gaat het vooral over luxeproblemen, over de besognes van een bepaalde sociale klasse, zoals parkeerplaatsen voor bakfietsen. Niet over de oude mensen van de Dampoort, die in korte tijd hun wijk zagen veranderen.’
Een halfuur later. Op de terugweg naar het Noordstation passeren we langs de Vooruitgangsstraat. Een straatnaam die niet verzonnen is door Vanden Boeynants en zijn kornuiten, maar die nog stamt uit de tijd dat deze wijk een socialistische heilstaat was. Dat is lang geleden. De halve Vooruitgangsstraat wordt vandaag ingenomen door de kantoren van Belfius.
Deze stad is a writer’s goldmine, grijnst Verbeken. ‘Zo moeilijk het is om een roman te schrijven over een goed huwelijk of een modelstad, zo makkelijk is het om over Brussel te schrijven. Je kunt over Brussel veel zeggen, maar niet dat het een saaie stad is.’
En dan wandelt hij terug het Noordstation in. De man met het ene been op de bank is verdwenen. ‘Gij die gezien hebt dat Brussel, België, Europa, DE WERELD een oerwoud is, gij peinst dat het DE NIEUWE WERELD is die afkomt.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier