Hilde Crevits (CD&V)
‘Met het nieuwe onderwijsakkoord tonen we onze waardering voor het onderwijspersoneel’
‘Veel geblaat maar weinig wol,’ zo omschreef Stijn Van Hamme het nieuwe onderwijsakkoord. Maar minister van Onderwijs Hilde Crevits bijt van zich af.
In zijn opiniebijdrage in Knack evalueert Stijn Van Hamme het nieuwe voorakkoord van CAO in Onderwijs als ‘veel geblaat maar weinig wol’ en voert hij het dan ook meteen naar de slachtbank. Om hem uit zijn verdoving te ontwaken, zet ik graag nog even een aantal zaken op een rijtje.
Met het nieuwe onderwijsakkoord tonen we onze waardering voor het onderwijspersoneel
Laat me beginnen met de loonsverhoging, die hij afserveert als een goedbedoelde maar verwaarloosbare maatregel. Akkoord, de 0.3 procent loonsverhoging die in 2018 al wordt uitbetaald aan 175.000 personeelsleden in onderwijs, zullen zij niet meteen zwaar in hun portefeuille voelen. Maar dit is dan ook niet meer dan een opstap naar de 1.1 procent lineaire loonsverhoging in 2021, bovenop de periodieke loonindexeringen (2 procent) en verhogingen op basis van anciënniteit (tweejaarlijks 3 procent) wel te verstaan. Belangrijk is dat we hiermee garanderen dat onderwijslonen gelijke tred houden met vergelijkbare sectoren waar in opvolging van de interprofessionele akkoorden een vergelijkbaar percent werd toegekend. In een tijd waarin we jaarlijks 5000 tot 7000 nieuwe leraren nodig zullen hebben, is dit zeker geen overbodige luxe.
Bovendien voeren we een extra loontrap (3 procent) in vanaf 36 jaar anciënniteit waardoor er een einde komt aan het feitelijke loonplafond in onderwijs dat vandaag al na 25 of 27 jaar dienst bereikt wordt. In een federale context waarin ook in onderwijs loopbanen steeds langer worden, is zo’n loonplafond voor vijftigers immers niet langer te verantwoorden. Dankzij deze maatregel tonen we dus expliciet onze waardering voor het onderwijspersoneel, ook op het einde van hun loopbaan.
Daarnaast erkent meneer Van Hamme de inspanningen die deze CAO doet voor aanvangsbegeleiding voor starters en tijdelijken, en voor beleidsondersteuning van directies, maar vreest hij dat de middelen die hiervoor vrijgemaakt worden niet zullen gebruikt worden waarvoor ze dienen.
Eerst en vooral getuigt dit wel van heel veel wantrouwen in onze onderwijsverstrekkers en directies. Zijn er dan geen mistoestanden in het personeelsbeleid van de 3500 scholen die Vlaanderen rijk is? Allicht wel, toch durf ik er mijn hand voor in het vuur steken dat de overgrote meerderheid van onze schoolbesturen hun personeelsbeleid in eer en geweten en met de nodige professionaliteit uitvoeren. Niet alleen uit gepast plichtsbesef maar ook uit weloverwogen eigenbelang. In tijden waarin de vacatures binnen onderwijs op enkele jaren jaar tijd met 60 procent stegen en de werkloosheid twaalf procent lager ligt dan een jaar eerder, beseffen zij zeer goed hoe belangrijk het is om elk onderwijstalent te koesteren.
Om deze responsabilisering nog te versterken krijgen schoolbesturen middelen om starters intensiever te coachen en performanter te evalueren. Onder die voorwaarden kan de proefperiode voor starters, de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur (TADD), versneld worden voor jonge leraars die hun werkgever al overtuigd hebben na 2 jaar. Maar liefst 22.000 tijdelijke leerkrachten krijgen daardoor sneller uitzicht krijgen op een stabiele betrekking. Geen overbodige luxe wanneer we vaststellen dat de overgrote meerderheid van startende leerkrachten vandaag pas na de leeftijd van 30 een vaste betrekking vindt en eerst vele jaren moet ‘proefdraaien’ van school naar school.
Voor wie zijn werkgever nog niet helemaal overtuigd heeft, kan die ‘proefperiode’ een jaar verlengd worden maar ook hier enkel mits een concreet remediëringsplan dat duidelijk stelt op welke punten de beginnende leerkracht extra ondersteund en geëvalueerd zal worden. Het feit dat zowel werkgevers als vakbonden zich unaniem akkoord verklaarden met deze maatregelen toont alvast het sterke engagement op het veld om met deze tools het personeelsbeleid binnen onderwijs te versterken.
Van de lerarenplatforms die maar liefst 2850 starters een voltijdse aanstelling garanderen, vreest meneer Van Hamme dan weer dat ze geen duurzaam perspectief zullen bieden aan startende leerkrachten omdat ze maar voor de duur van een jaar worden aangesteld. Hij gaat daarbij echter voorbij aan het feit dat een tevreden scholengemeenschap de aanwerving van een vervanger zonder probleem kan verlengen én dat men als vervanger in zo’n ‘pool’ weldegelijk rechten opbouwt voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
Tot slot besluit meneer Van Hamme dat het budget voor deze CAO veel beter besteed was aan ondersteuning dan aan loonmaatregelen voor het personeel. Los van het feit dat ik betwijfel of de 175.000 personeelsleden in onderwijs het eens zijn met deze stelling, wil ik nog eens benadrukken dat deze CAO juist op dit punt verder gaat dan een klassieke collectieve arbeidsovereenkomst. Naast de 91 miljoen die voorzien werd voor loonmaatregelen, werd nog eens 56 miljoen euro vrijgemaakt voor ondersteuning in de school of op de klasvloer. Zo worden maar liefst 1208 extra voltijdse personeelsleden aangesteld, het merendeel in het basisonderwijs, voor aanvangsbegeleiding, beleidsondersteuning en professionalisering. Daarmee nemen we meteen ook een stevige aanloop richting het toekomstplan voor het basisonderwijs dat momenteel gefinaliseerd wordt en directies en leerkrachten in het basisonderwijs meer zuurstof moet geven.
Heeft ons onderwijs hiermee nu al zijn schaapjes op het droge? Neen, uiteraard niet. Ook deze CAO zal geen antwoord bieden op alle mogelijke uitdagingen van vandaag en morgen in onderwijs. Wel zal deze CAO doen waarvoor collectieve arbeidsovereenkomsten werden uitgevonden: de loons- en arbeidsvoorwaarden binnen onderwijs duurzaam versterken en de komende jaren ‘marktconform’ houden. Bovendien gaat deze CAO nog een flinke stap verder door in een breed pakket aan maatregelen te voorzien voor starters en tijdelijken én beleidsondersteuning en professionalisering voor de scholen. Meer dan wol genoeg dus, om in deze koude winterdagen een warme trui, een dikke sjaal en een goede muts te breien.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier