Magnette en De Wever op weg naar een compromis ‘op zijn Belgisch’

Bart De Wever en Paul Magnette bij de koning. Als zij mislukken, komen er nieuwe verkiezingen. © Photo News
Walter Pauli

Maandag waren alle ogen nog gericht op premier Sophie Wilmès (MR) en de Nationale Veiligheidsraad, vrijdag ontvangt koning Filip partijvoorzitters Bart De Wever (N-VA) en Paul Magnette (PS), tevens regeringsvormers. Een regimewissel zit eraan te komen.

Half maart, bij het begin van de eerste coronacrisis, had geen mens nog geld durven in te zetten op een nieuw gezamenlijk initiatief van N-VA-voorzitter Bart De Wever en zijn PS-collega Paul Magnette, nadat die laatste zijn gegeven woord had ingetrokken. De consternatie was algemeen en de Gentse politoloog Carl Devos verwoordde in zijn column in De Morgen de bittere gevoelens van velen toen hij schreef: ‘Wie niet ziek wordt van het coronavirus, wordt het van deze politiek. Ze mogen daar van geluk spreken dat de coronamaatregelen iedereen thuis houden. Je zou voor minder een tomaat tegen zoveel antipolitiek plakken.’ Maar kijk: nog voor het begin van de tweede coronagolf stonden op 20 juli koning Filip, Paul Magnette en Bart De Wever samen op de foto. En zo te zien stond niemand er tegen zijn zin. Terwijl de zogenaamde ‘drie koningen’, de partijvoorzitters Joachim Coens (CD&V), Egbert Lachaert (Open VLD) en Georges-Louis Bouchez (MR), op eigen houtje werkten aan de vorming van een krappe centrumrechtse Arizonacoalitie (in essentie een breed kabinet, zonder de PS of de groenen maar met de SP.A) stak SP.A-voorzitter Conner Rousseau zijn Latijn in het andermaal overtuigen van Paul Magnette en Bart De Wever om elkaar opnieuw te zien in het kader van een Grote Coalitie met daarin de sterkste twee partijen van het land. Mogelijk lukt nu wel wat toen op de valreep mislukte: socialisten en N-VA’ers werken aan een akkoord over de grote lijnen, de sherpa’s in de verschillende studiediensten staan te popelen om straks de technische onderhandelingen ook echt aan te vatten – de voorbereidingen daarop zijn volop aan de gang.

De N-VA en de PS nemen een aanzienlijk politiek risico door met elkaar in zee te gaan, dus wensen ze een billijke vergoeding.

Als koning Filip vrijdag het mandaat van De Wever en Magnette op een of andere manier verlengt – en eigenlijk twijfelt niemand daaraan – dan staat er een regering in de steigers met een programma dat in deze aartsmoeilijke omstandigheden best ambitieus mag heten. Alleen al de strijd tegen covid-19, het sociaal-economisch herstelbeleid en het begin van een terugkeer naar een zekere budgettaire orthodoxie vereisen een slagkrachtige regering die in de Kamer over een stevige meerderheid beschikt. Magnette en De Wever doen daar nog eens een splitsing/reorganisatie van de gezondheidszorg en justitie bij en een aanpassing van de financieringswet.

In een ‘kleine’ lezing van het Wetstraatgebeuren is dat de wederzijdse prijs die de N-VA en de PS van elkaar vragen om samen in dezelfde regering te zitten. De twee partijen nemen daarmee immers een aanzienlijk politiek risico. Door in zee te gaan met de N-VA voelt de PS de adem van de PTB en zelfs van de voltallige Franstalige publieke opinie in de nek. Omgekeerd weet ook de N-VA dat dergelijke regering munitie is voor het VB in de strijd om de rechtse en per definitie PS-hatende Vlaamse kiezer. Dus wensen beide partijen een billijke vergoeding voor het risico dat ze lopen: de N-VA wil uitpakken met een aantal ‘verdere passen in de splitsing van het land’, de PS wil meer geld voor Franstalig België. In die zin gaat het om de zoveelste klassieke politieke deal ‘op zijn Belgisch’.

Er is ook een ‘grotere’ lezing mogelijk: de PS en de N-VA voeren hervormingen door die henzelf weliswaar goed uitkomen, maar die eigenlijk best urgent zijn om beter te kunnen inspelen op bestaande maatschappelijke noden. Het beste voorbeeld, zeker in coronatijden, is wat er op til staat in de gezondheidszorg. Vorige week meldde Le Soir dat, in het kader van de regeringsvorming, het beleid in de gezondheidszorg helemaal aan de regio’s wordt toegewezen – het wordt dus ‘gesplitst’ – maar de financiering ervan blijft toch federaal. Dat is inderdaad een typisch Belgisch compromis, maar tegelijk is het ook meer dan dat. Het idee is namelijk niet uit de lucht komen vallen. Op 27 mei zei SP.A-voorzitter Conner Rousseau in Knack: ‘Ik denk even hardop na – o, nu ga ik tjeverig klinken – maar je zou de gezondheidszorg federaal kunnen organiseren en de regio’s verantwoordelijk maken voor de uitvoering: ze krijgen bonussen als ze dat goed doen. Alleen de sociale zekerheid zelf wil ik zeker níét splitsen. Dat systeem bewijst sinds de Tweede Wereldoorlog zijn meerwaarde.’

Natuurlijk zoog Rousseau niet zomaar een blauwdruk voor een nieuwe gezondheidszorg uit zijn duim. Als ‘stamboeksocialist’ heeft hij van de modernisering van de sociale bescherming een van zijn inhoudelijke topprioriteiten gemaakt. Daarvoor werkt hij niet alleen nauw samen met de studiediensten van de eigen partij en zuil en met SP.A-parlementsleden zoals Jan Bertels (de specialist in ziekenhuiswetgeving) en Caroline Gennez (als voorzitter onderhandelde zij in 2010-2011 namens SP.A over de zesde staatshervorming, het zogenaamde Vlinderakkoord). Achter de schermen werkt Rousseau ook met oud-politici en voormalige topambtenaren die om allerlei redenen de SP.A de rug hadden toegekeerd, maar nu hun expertise opnieuw mogen inbrengen om mee te werken aan dat wat elke sociaaldemocraat na aan het hart ligt: de verbetering van de sociale zekerheid. Het voorstel dat de SP.A-voorzitter als het ware tussen neus en lippen formuleerde, heeft een stevig fundament: de financiering blijft federaal. Dat is de essentiële solidariteit die het cement is van de meeste goed werkende federale staten, zie bijvoorbeeld naar de Länderfinanzausgleich in Duitsland. Maar los van de financiële solidariteit zijn de Duitse deelstaten wel bevoegd voor de organisatie van de gezondheidszorg.

De regio’s verantwoordelijk maken voor de uitvoering van de gezondheidszorg was al een idee van Jean-Luc Dehaene.

Sleutelplan

Ook al bedoelde Rousseau het wellicht niet zo, het was terecht dat hij zijn voorstel ‘ tjeverig‘ noemt. Historisch gezien is de oplossing die hij voorstelt, geen socialistisch idee. Het staat wel al in Sleutels voor Morgen, het zogenaamde ‘Sleutelplan’ dat Jean-Luc Dehaene (CD&V) als uittredend eerste minister schreef bij de verkiezingen van 1995, als politieke richtingwijzer voor de Vlaamse christendemocraten. Het Sint-Michielsakkoord (de immens belangrijke ‘vierde staatshervorming’ van 1992-1993) was nog maar net goedgekeurd door Kamer en Senaat, en toch schreef Dehaene al in het hoekige Nederlands van hem: ‘In een latere fase van de staatshervorming zal de huidige bevoegdheidsverdeling worden geëvalueerd en bijgestuurd in de richting van meer homogene bevoegdheidspakketten. Hierbij is de transfer van bepaalde onderdelen van de ziekteverzekering met het oog op een homogene aanpak van de gezondheidszorgen wellicht aangewezen.’ Toch is de verwoording van deze passage bijzonder nauwkeurig, en ook verrassend actueel. Dehaene heeft het niet over de sociale zekerheid in haar geheel, maar specifiek over de ziekteverzekering: hij wil die niet zomaar splitsen, maar pleit voor een homogene aanpak in elk landsdeel – vijfentwintig jaar geleden al wilde hij de regio’s verantwoordelijk maken voor de uitvoering van de gezondheidszorg.

En was het geen algemene eis tijdens de coronacrisis: gedaan met de overlappende bevoegdheden? Al maakt dit debat ook duidelijk dat er twee strekkingen zijn. Iedereen wil af van de chaos met de spreekwoordelijke ‘negen ministers van Gezondheidszorg’. Vandaar dat sommigen de gezondheidszorg juist willen herfederaliseren, om zo het commando terug ‘in één hand te brengen’, zoals dat heet. De voorstanders van dit scenario bevinden zich over het hele politieke spectrum, van de centrumrechtse MR tot de groene partijen en de PVDA-PTB. Ook in vakbondskringen sturen ze daarop aan.

Correctie: in Vlaamse vakbondskringen. Veel van hun Franstalige collega’s zien dat anders. Na het plotse ontslag in juni van ABVV-voorzitter Robert Vertenueil kwam de leiding van de socialistische vakbond in handen van Thierry Bodson. Bodson was tot dan de nummer één van de Franstalige FGTB-vleugel en staat bekend om zijn Waalse, regionalistische standpunten. Vlaamse kameraden noemen hem zelfs een renardist – André Renard (1911-1962) was de radicale Luikse vakbonds- en stakingsleider die in de jaren vijftig en zestig van vorige eeuw de oplopende economische achterstand van Wallonië verklaarde als een gevolg van de politiek van de Brussels-Belgicistische financiële salons (die na de oorlog liever in nieuwe industrie in Vlaanderen investeerden dan in de oude Waalse economie) en de Vlaamse economische elite (die evenmin naar het zuiden keek). Die uitleg vindt nog altijd gehoor bij menig Franstalig socialist. De meeste SP.A’ers en ABVV’ers zijn véél meer pro-Belgisch dan de gemiddelde FGTB’er of PS’er.

Voor wallingantische FGTB’ers als Thierry Bodson of PS’ers als Paul Magnette klinkt een scenario waarbij de volksgezondheid federaal betaald wordt maar regionaal georganiseerd als muziek in de oren. In Wallonië is de gezondheidszorg nu al totaal anders georganiseerd dan in Vlaanderen. Het Franstalige model draait minder om de huisartsen, meer om de ziekenhuizen, en die zijn meestal stedelijk of alleszins lokaal georganiseerd, dus met een politiek benoemd bestuur. De gezondheidssector wordt er dus feitelijk vanuit de PS aangestuurd. Veel nood aan Vlaamse pottenkijkers of Vlaamse inbreng in het beheer van de uitvoering van de gezondheidszorg voelt men in die kringen niet. En dus is een totale herfederalisering eigenlijk niet gewenst.

Elio Di Rupo en Bart De Wever in 2010. De PS en de N-VA zijn nooit elkaars favoriete regeringspartners geweest.
Elio Di Rupo en Bart De Wever in 2010. De PS en de N-VA zijn nooit elkaars favoriete regeringspartners geweest.© BELGA

Er is nog een derde belangstellende partij voor dit voorstel. Inderdaad, de tjeven, toen van Dehaene, nu van Coens. Sinds Welzijn bij Wilfried Martens’ (tweede) staatshervorming van 1980 een gemeenschapsbevoegdheid werd, waren er per definitie Vlaamse CVP’ers en nadien CD&V’ers bevoegd voor Welzijn – de enige uitzondering waren de paars-groene jaren 1999-2003, toen de CD&V ook in Vlaanderen naar de oppositie verdween en Mieke Vogels (Agalev/Groen) dat departement beheerde. Nadien viel het weer onder vertrouwd CD&V-gezag. Kwatongen beweren dat de sector van welzijn en gezondheid het laatste bastion is waar de christendemocraten de illusie hoog kunnen houden dat ze Vlaanderen kunnen besturen als een ‘CVP-staat’, zoals dat destijds heette. Een overheveling van de organisatie van de gezondheidszorg staat daarom ook hoog op de prioriteitenlijst van de CD&V, al probeert men de buitenwereld te overtuigen van de noodzaak ervan met het argument van ‘de nabijheid van de zorg’.

Kortom: een nieuwe federale regering van socialisten, N-VA en ongetwijfeld CD&V zal zorgen voor een nieuwe organisatie van de gezondheidszorg. Dat is sinds de coronacrisis een eis van de publieke opinie (voor zover het al niet wordt ingegeven door gezond verstand), en tegelijk past in het in de eigen partijpolitieke agenda.

Financieringswet

Maar daarbij houdt het niet op. Ook de vermaledijde financieringswet komt weer op tafel. Ook dat is een geesteskind van Jean-Luc Dehaene. Het was een complex maar noodzakelijk instrument bij de derde staatshervorming van 1988. Ook toen werden nieuwe, belangrijke en kostelijke bevoegdheidspakketten toegewezen aan de gewesten en gemeenschappen (zoals Onderwijs en Openbare Werken). Hoeveel geld er zou worden overgedragen, zou het resultaat zijn van een bijzonder complex berekeningsmodel. Het idee kwam van kabinetsmedewerker Eric Kirsch, die een laptop had van het merk Toshiba – kort nadien werd Toshibaboys de geuzennaam van het team medewerkers van Dehaene. Het model stond toe om voortdurend parameters toe te voegen of te wijzigen, zodat de onderhandelaars met andere modellen en vanuit verschillende hypothesen konden werken. In zijn Memoires stipte Dehaene al aan: ‘Dankzij deze computersimulaties voerden we discussies op een hoog technisch niveau, die veel politici moeilijk konden volgen.’ Een van de meest notoire afhakers stond nochtans bekend als een van de slimste koppen van de Wetstraat: PS-voorzitter Guy Spitaels, bijgenaamd le professeur (voor zover hij niet Dieu werd genoemd). Dehaene: ‘Spitaels had het steeds moeilijker om te volgen en begon op ieders zenuwen te werken. De bespreking moet verlopen in de volgorde die hij in zijn papieren heeft of hij verliest het noorden. Hij erkent trouwens dat hij soms zijn experts moet consulteren omdat mijn voorstellen meestal zo subtiel zijn dat hij er niet onmiddellijk alle gevolgen van kan inschatten.’

Het zou het sterke punt zijn van Dehaene en van een hele generatie CD&V-studaxen: staatshervorming als een hogere oefening in toegepaste wiskunde. Bovendien was er ook een communautair verschil in de manier waarop men tegen de aard van de financieringswet aankeek: ‘Opvallend was dat de Vlamingen vooral aandacht hadden voor het systeem achter het model, terwijl de Franstaligen zich blind staarden op de absolute cijfers om die te vergelijken met de bestaande herverdeling.’ Dehaene zegt het niet met zoveel woorden, maar suggereert het wel: door zich rijk te rekenen op korte termijn lieten de Franstaligen zich rollen door de langetermijneffecten van de financieringswet. Vandaar dat ze al in 1992 een eerste keer ‘vragende partij’ waren voor aanpassingen, en opnieuw in 2001 (vandaar het Lambertmontakkoord). Zo werkt dus het startmechanisme voor communautaire onderhandelingen: eerst moeten de Franstaligen vragende partij zijn om meer geld voor hun gewesten en gemeenschap, waardoor ook Vlaanderen automatisch rijker wordt – ‘uiteraard ten koste van de federale staatskas’, dixit Dehaene. Als ze demandeurs de rien zijn, naar het hooghartige woord waarmee onder meer Didier Reynders in 2007 alle eisen afwees van Yves Leterme en zijn Vlaams kartel, dan gebeurt er niets.

Ook de vermaledijde financieringswet van Jean-Luc Dehaene komt weer op tafel.

Ook in het post-Dehaenetijdperk zouden de CD&V-onderhandelaars hun hakken in het zand zetten bij aanpassingen van de financieringswet. In 2011 stuurde de CD&V de ervaren kabinetschef (én ex-Toshibaboy) Wim Coumans – ‘de enige man die de hele financieringswet nog kent’ – mee naar de onderhandelingen. Uiteindelijk kwam er een totaal nieuwe financieringswet, die strenger was voor Franstalig België dan de oude formule. Om de pil te vergulden werd er in het Vlinderakkoord een ‘neutraliserend mechanisme’ ingeschreven, waarbij de gewesten en gemeenschappen tien jaar lang een vast bedrag krijgen, dat door de inflatie in reële termen dus daalt in de tijd, om vervolgens na nog eens tien jaar helemaal uit te doven. Die eerste tien jaar zijn stilaan voorbij en kijk: de oude demandeurs de rien zijn opnieuw vragende partij voor een hervorming van de financieringswet.

Endorsement

Is het daarom dat de regionalisering van justitie opnieuw op tafel komt? Voor de N-VA is dat een belangrijk symbooldossier.’Iron Lady eerste Vlaamse minister van Justitie’, kopte de Vlaams-nationalistische nieuwssite Doorbraak bij de eedaflegging van Zuhal Demir in oktober vorig jaar. Men stipte daarbij aan: ‘Honger naar een eigen bestraffingsbeleid is groot’. Vandaar dat de N-VA graag verder gaat in de splitsing van de organisatie van het justitiële apparaat, waardoor er in noord en zuid ook andere gerechtelijke procedures mogelijk moeten worden.

De Franstaligen zeggen niet vooraf neen. Voor hen is een splitsing van justitie een middel om het belangrijke justitiële apparaat in Brussel opnieuw te verfransen. In 2011 bedongen de Franstalige onderhandelaars al dat het (tweetalige) Brusselse parket in de toekomst altijd geleid zal worden door een Franstalige procureur. Het leidde al tot een paar cynische tweets van de Brusselse advocaat Fernand Keuleneer: ‘Is het daarom dat in afwachting de taalwet op benoemingen niet meer wordt toegepast?’ Of: ‘Het lot van de Nederlandstalige rechtbanken in Brussel lijkt daarmee bezegeld. Weg ermee naar Asse. Tenzij Brussel er zelf nog een(tje) wil.’ Ook dat zou een typisch Belgische deal kunnen zijn: de N-VA haalt op korte termijn een symbooldossier binnen, als opstap voor een volwaardige Vlaamse justitie op lange termijn. De Franstaligen mogen in ruil nu al hun greep op het Brusselse gerecht verder verstevigen.

Overigens valt justitie nu nog niet te splitsen. Na de (door de N-VA uitgelokte) val van de regering-Michel verklaarde de Kamer in mei 2019 slechts een beperkt aantal grondwetsartikels voor herziening vatbaar – het hoofdstuk ‘rechterlijke macht’ valt daar (bijna) helemaal buiten. Dat is ten gronde het carcan waarbinnen Bart De Wever en de N-VA moeten manoeuvreren: communautaire ‘passen vooruit’ blijven noodgedwongen beperkt tot stappen waarvoor men de Grondwet niet hoeft te wijzigingen. Daardoor is er mogelijk meer ruimte voor compromissen inzake maatschappelijke thema’s waarover de visie van de rechtse N-VA en de linkse socialisten op het eerste gezicht ook ver uiteen liggen. Of toch niet? In de klimaatdiscussie zal de N-VA niet anders kunnen dan zich inschrijven in de uitvoering van de Europese Green Deal. Tegelijk hebben de SP.A en de PS laten verstaan dat ze inzake kernsluiting ‘realistisch’ zijn: doordat dit land al sinds december 2018 geen volwaardige regering heeft, zou de afgesproken timing van de kernafbouw tegen 2025 sowieso niet meer haalbaar zijn. Om de energiebevoorrading te verzekeren moeten nog een tweetal kerncentrales langer open blijven. Tegelijk dringen versnelde investeringen in hernieuwbare energie zich op. Zelfs over een delicaat onderwerp als asiel en migratie tekenen de contouren van een akkoord zich af. De socialisten zouden asielzoekers ‘die werken’ willen regulariseren – die voorwaarde zou de N-VA over de streep kunnen trekken. Tegelijk lijken ook de socialisten voorstander van een versterking van de Europese buitengrenzen en van de idee om asielzoekers daar op te vangen. Dat zou de beste methode zijn in de strijd tegen mensensmokkelaars en om menselijke drama’s op zee te vermijden. Of Theo Francken de nieuwe minister van Asiel en Migratie mag worden, wordt ‘de olifant in de kamer’ genoemd. Er is nog niet over gesproken, maar zeker bij de PS ligt de figuur van Francken gevoelig.

In elk geval lijkt de interne cohesie tussen de ‘misschien kandidaat-regeringspartijen’ te groeien. Voor het eerst lijkt een Belgische koning actief te sympathiseren met de snelle vorming van een federale regering waarin de N-VA een belangrijke rol speelt. Zoals koning Filip op de nationale feestdag zei in zijn toespraak, die opgenomen was nog voor Magnette en De Wever op 20 juli bij hem op audiëntie kwamen: ‘Het hele land vraagt dat er dringend een besluitvaardige en stabiele regering wordt gevormd. We kunnen alleen maar slagen als we verder kijken dan ons eigenbelang, met moed en durf.’ Ineens kon een toespraak, die wellicht bedoeld was als een ultieme koninklijke aansporing voor onze politieke klasse, begrepen worden als een flink endorsement voor de opdracht waarmee hij de belangrijkste twee partijvoorzitters van het land heeft belast: de vorming van een nieuwe regering. En de voorzichtige waardering die hij uitte voor het gedane werk van de regering-Wilmès, klonk ineens als een beschaafd adieu: ‘Natuurlijk is niet alles perfect gelopen, maar we hebben standgehouden. Nu komt het erop aan, herop te bouwen en onze activiteiten te hervatten, met een visie op de lange termijn.’

Overigens is mislukken geen optie meer. Als Magnette en De Wever falen, komen er nieuwe verkiezingen. Maar misschien komt er dan toch een nieuwe regering, mogelijk in minder dan vijftig dagen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content