‘Zoek zo veel mogelijk de mens in het verhaal’
Chris De Stoop (63) was ruim 30 jaar reportagemaker en onderzoeksjournalist bij Knack.
Hoe bent u bij Knack terechtgekomen?
Chris De Stoop: Ik was net afgestudeerd en er verscheen een vacature voor Knack. Na wekenlange selecties en examens kwam ik daaruit, samen met Karel Cambien. Als laatste proef vuurde de toen al legendarische hoofdredacteur Frans Verleyen een serie politieke trefwoorden op mij af. Dat ik er bijna geen enkel van kon duiden, overtuigde hem ervan dat ik de geschikte kandidaat voor Knack was. Kort daarna kwam er een brief van Averbode, waar ze een opvolger zochten voor Nonkel Fons, de redacteur van Zonneland en andere kinderbladen. Ook daar kon ik beginnen! Ik had de nieuwe nonkel Fons kunnen worden. Zo loopt het leven.
Met welk verhaal had u het meeste impact?
De Stoop: Ongetwijfeld mijn undercoververhalen over vrouwenhandel. Ik mocht van Verleyen naar de Filipijnen en Thailand op onderzoek. Ik schreef in 1990 en 1991 twee artikelenreeksen, waarop meteen veel respons kwam in de politiek, de media, én op het koninklijk paleis. Ik besloot er een boek over te schrijven: Ze zijn zo lief, meneer verscheen op 8 september 1992 en sloeg in als een bom. Een jaar later moest ik er zelfs over getuigen op de begrafenis van koning Boudewijn.
Welke ontmoeting is u het meest bijgebleven?
De Stoop: Ik denk meteen aan het ergste wat ik heb meegemaakt, de genocide in Rwanda in 1994. Ik zat in de toen belegerde hoofdstad Kigali, en op een middag kwam Jean-Pierre om hulp vragen, met een geruite jas over zijn bebloede kop, hij was met kapmessen aangevallen. Pas na uren kregen we hem in een ambulance naar een VN-post. Weken later draaide ik in Congo drie dagen mee in een cholerakamp van Artsen Zonder Grenzen. Ik moest 23 weeskindjes met een jeep naar een weeshuis in Goma brengen, wat na een helse tocht lukte. Jean-Pierre en die weesjes, ik zou er een been voor over hebben om te weten wat er met hen is gebeurd.
Welke cover is u bijgebleven?
De Stoop: Onder de leiding van Rik Van Cauwelaert en Karl van den Broeck, die mijn soort maatschappelijke stukken erg steunden, had ik veel coververhalen. Het mooiste was ‘De zeven werken van barmhartigheid’ uit 2006, een reisgids voor ramptoeristen langs de zeven ergste blunders van de havenontwikkeling in de Wase polder, mijn geboortestreek. De foto’s van de betreurde Patrick De Spiegelaere waren ongelooflijk goed. Het was zalig om met zo’n fantastische man op reportage te gaan. Ook de fotografen hebben Knack gemaakt tot wat het was of is.
Zou u graag herbeginnen als journalist? Bij uw afscheid was u kritisch over de stiel.
De Stoop: Ik heb de gouden jaren van de pers mogen meemaken, maar ook de crisisjaren, vooral van 2010 tot 2015, en toen ben ik gestopt. Er was paniekvoetbal, er was bijna elk jaar een nieuwe hoofdredacteur, en alles moest steeds sneller en feller. Als kind al wilde ik schrijver worden, dat was wat er echt in mij leefde. Mijn raad? Ga de straat op, zoek zo veel mogelijk de mens in het verhaal, kijk ook eens vanuit een kikvorsperspectief.
Lügenpresse, fake news, ‘links gespuis’…: hoe moet de pers om- gaan met zulke scheldwoorden?
De Stoop: Ze zijn funest, omdat ze het fundament van de journalistiek onderuithalen: de geloofwaardigheid. De ongeschreven afspraak dat de lezer voor waar aanneemt wat jij schrijft. Maar sinds Donald Trump kreeg de echte kwaliteitspers van de weeromstuit weer de wind in de zeilen. Juist in verwarrende, onzekere tijden is er meer behoefte aan relevante, diepgravende verhalen die waarachtig zijn en nuance tonen.