
WE ZIJN NIETS MÉÉR DAN EEN ONTWIKKELDE AFRIKAANSE AAP’
We stammen allemaal uit Afrika en we zijn allemaal zwart. Tot die conclusie komt de Britse historicus Martin Meredith in zijn boek Afrika: de bron van ons bestaan. ‘De bewijzen zijn waterdicht. Racisme of geloof in raciale superioriteit is meer dan ooit nonsens.’
Toen The Descent of Men in 1871 verscheen, veroorzaakte Charles Darwin in het vrome victoriaanse Engeland onrust en ophef met zijn stelling dat de mens afstamt van de aap. Collega-wetenschappers hadden minder moeite met Darwins theorie: de avonturiers onder hen bedelden onderzoeksgeld bijeen en organiseerden expedities naar Afrika en Azië, op zoek naar overblijfselen van de ‘aapachtige mens’ – de beruchte missing link of de ontbrekende schakel tussen aap en mens. In zijn stevig gedocumenteerde boek Afrika: de bron van ons bestaan reconstrueert Martin Meredith die zoektocht naar de oorsprong van de menselijke soort.
In The Descent of Men gaf Darwin een niet mis te verstane hint dat de wieg van de mens in Afrika stond. ‘In elke grote streek van de wereld zijn de levende zoogdieren nauw verwant aan de uitgestorven soorten in dezelfde streek’, schreef hij. ‘Het is daarom waarschijnlijk dat Afrika vroeger bewoond werd door uitgestorven apen die nauw verwant waren aan de gorilla en de chimpansee. Aangezien die twee soorten nu de meest nabije verwanten van de mens zijn, is het waarschijnlijker dat onze vroege voorlopers op het Afrikaanse continent woonden.’
Toch trok een van de eerste wetenschappelijke avonturiers, de Nederlandse anatoom Eugène Dubois, in 1887 spoorslags naar het Aziatische Indonesië, in de hoop daar een stukje van het skelet van de missing link te vinden. ‘Dubois was een volgeling van de Duitse bioloog Ernst Haeckel’, zegt Meredith. ‘Volgens Haeckel waren Aziatische apen, orang-oetans en gibbons, nauwer aan de mens verwant dan de Afrikaanse soorten en was het dus waarschijnlijker dat de wieg van de mens in Azië stond. Na Dubois trokken nog veel andere wetenschappers daarheen, en velen deden interessante vondsten. Darwin had geen enkel bewijs dat de bron van de mensheid in Afrika lag. Haeckel wees naar Azië, maar ook hij had er geen tastbare aanwijzingen voor.’
Het duurde tot halverwege de twintigste eeuw vooraleer de wetenschappers het erover eens werden dat alle Aziatische vondsten van skeletten, beenderen of fossielen hun oorsprong hadden in Afrika. Meredith: ‘Tussen de 8 en de 6 miljoen jaar geleden zijn de lijnen van de chimpansee en de hominiden, de premenselijken, uit elkaar beginnen te lopen, maar zekerheid bestaat daarover niet. De vroegste hominide van wie vaststaat dat hij rechtop liep, is 4,4 miljoen jaar oud en werd in 1992 in Ethiopië gevonden. De oudste fossielen van de eerste mens, de homo ergaster, zijn bijna 2 miljoen jaar oud. Zijn brein is twee derde van dat van de moderne homo sapiens, maar was wel twee keer zo groot als dat van zijn voorloper de australopithecine. De voorlopers van de moderne mens hebben allemaal hun oorsprong in Afrika: in de loop der tijden hebben ze verschillende pogingen ondernomen om ook andere continenten te verkennen. Zo zijn er twintig jaar geleden in Georgië 1,87 miljoen jaar oude hominide fossielen en werktuigen gevonden. Die vroege uittochten zijn mislukt, de soorten stierven uit, maar zij verklaren wel waarom er in de twintigste eeuw zo veel overblijfselen van de homo erectus in Azië en Europa gevonden zijn. Dankzij het genetisch onderzoek van de voorbije tien jaar weten we nu 100 procent zeker dat de allereerste succesvolle exodus uit Afrika 60.000 jaar geleden plaatsvond en op naam staat van de homo sapiens. Een kleine groep van een paar honderd mensen verliet Afrika en zwermde uit over de rest van de wereld. Aan de hand van ons DNA kunnen genetici nu exact bepalen uit welke oergroep wij stammen. Als we teruggaan tot de bron, stammen we allemaal uit Afrika en zijn we allemaal zwart. In feite zijn we niets meer dan een ontwikkelde Afrikaanse aap.’
Het veldonderzoek naar de oorsprong van de menselijke soort situeerde zich de voorbije honderd jaar vooral in het oosten en zuiden van Afrika?
MartinMeredith: De sites in Zuid-Afrika bevinden zich in grotten of oude mijnen ten westen van Johannesburg. De veldwetenschappers werken er in vrij comfortabele omstandigheden: ’s morgens vertrekken ze vanuit de moderne, comfortabele stad met hun auto naar het werk en ’s avonds keren ze net als elke forens naar hun gezellige huis terug. Oost-Afrika is een ander paar mouwen. Sommige gebieden in de Ethiopische Awashvallei zijn de meest woeste ter wereld. Het is er levensgevaarlijk: er zijn roofbendes actief en het is er extreem droog.
De veldwetenschappers trokken er begin twintigste eeuw in pak en das naartoe.
Meredith: Zo hoorde dat in die tijd. Een man als de legendarische Robert Broom leidde tot na zijn tachtigste expedities, en hij was altijd piekfijn uitgedost. Hij werkte vooral in woestijngebied in Zuid-Afrika en veranderde in zijn eentje de studie van de paleoantropologie met zijn vondsten die aantoonden dat de voorloper van de mens, de australopithecine, rechtop kon lopen. Onder invloed van Broom stond Zuid-Afrika in de jaren veertig aan de top van het onderzoek naar de oorsprong van de mens. Vóór 1948 was de Zuid-Afrikaanse overheid nog niet doordesemd met de apartheidsideologie. De politici geloofden in blanke overheersing, maar waren toch heel enthousiast over het wetenschappelijk onderzoek van mensen als Broom. Toen de Nationale Partij in ’48 aan de macht kwam en apartheid invoerde, smolt dat enthousiasme als sneeuw voor de zon. De partijbonzen citeerden graag Bijbelse teksten om aan te tonen dat blank en zwart verschillende rassen waren. De wetenschappers, daarentegen, stelden dat we allemaal van een en dezelfde familie stammen. Voor de regering klonk dat als vloeken in de kerk, en ze wou het onderzoek naar de evolutie van de mens sluiten. Toch bleven de wetenschappers in de luwte voortwerken. Ze ontvingen daar ook nog geld voor van de overheid, alleen was het een pak minder in vergelijking met de jaren ervoor. Er heerste een soort van bestand: ‘We blijven jullie subsidiëren, op voorwaarde dat jullie je onthouden van alle commentaar.’ Tijdens de apartheid wou de internationale gemeenschap niets te maken hebben met Zuid-Afrika. Zuid-Afrikaanse wetenschappers konden wel naar het buitenland reizen, maar niemand wilde bij hen op bezoek komen, waardoor hun werk afgeremd werd. Na het einde van de apartheid maakte Zuid-Afrika een enorme inhaalbeweging: sinds 1990 zijn er dan ook veel opmerkelijke nieuwe vondsten gedaan.
Ligt vandaag de hele evolutie van de mens netjes uitgetekend in een mooi schema op tafel?
Meredith: Toch niet. Er zitten nog gigantische gaten in het schema en er ontbreken belangrijke schakels tussen verschillende ontdekkingen. Zo gaapt er een kloof tussen wat er 2 miljoen en 2,5 miljoen jaar geleden gebeurde. Dat is een vrij cruciaal moment in de menselijke evolutie, maar tot nu is het een chaos en hebben de wetenschappers alleen een hypothetisch model waarop ze voortborduren. Ze breken zich het hoofd over de relatie tussen het ene en het andere fossiel. Hetzelfde geldt voor de overgang naar homo sapiens. De genetici stellen dat de moderne mens in Afrika van 200.000 jaar geleden dateert. Maar tot hiertoe is er geen enkel fossiel bewijs voor gevonden.
De Duitse geoloog Hans Reck was een van de eerste pioniers die aan het begin van de twintigste eeuw in Afrika op zoek ging naar de oorsprong van de mens. Toen hij beweerde het skelet van een homo sapiens te hebben gevonden, werd hij door zijn collega’s aan de universiteit op hoongelach onthaald. Is die spanning tussen de mensen op het veld en de ‘kamergeleerden’ iets van alle tijden?
Meredith: De jonge, avontuurlijk ingestelde Hans Reck werd in 1912 door de universiteit van Berlijn op expeditie naar Tanzania gestuurd om een ravijn in de buurt van de uitgedoofde vulkaan Ngorongoro te onderzoeken. Bij toeval ontdekte hij in december 1913 in Olduvay in een 150.000 jaar oude laag een skelet van een homo sapiens. Snel trok hij de conclusie dat het skelet even oud moest zijn als de laag waarin het lag. Hij maakte daar in de Duitse pers heel wat heisa rond, en kwam daardoor in aanvaring met de conventionele geleerden van zijn tijd die ervan overtuigd waren dat de moderne mens hooguit 100.000 jaar oud was. Recks collega’s beweerden dat het lichaam dat van een Masai was dat recent in een veel oudere laag begraven was. Hans Reck hield voet bij stuk, werd op een zijspoor gezet en raakte verbitterd.
Onderzoek in de jaren dertig zou uitwijzen dat de Olduvaymens niet ouder was dan 19.000 jaar. De ‘zaak’-Reck illustreert de kloof tussen veldwetenschappers en kamergeleerden en de nietsontziende zoektocht van de veldwetenschappers naar eeuwige roem en glorie. Reck wou heel graag geloven dat hij zowat de belangrijkste ontdekking van zijn tijd gedaan had, iets wat je bij zo goed als alle wetenschappers telkens weer ziet gebeuren. Vaak gooien ze alle voorzichtigheid overboord en toeteren ze te snel rond dat hun vondst de wetenschap in nieuwe banen zal leiden.
In 2008 vond de Zuid-Afrikaanse paleontoloog Lee Berger in Sterkfontein nabij Johannesburg de 1,9 miljoen jaar oude fossielen van twee volwassen vrouwen, een jongen en een baby. Ze vertoonden een mengeling van kenmerken: sommige modern, zoals kleine tanden, lange benen en ontwikkelde bekkens; andere primitief, zoals lange armen en kleine hersenen. Hij doopte ze australopithecus sediba en claimde twee jaar later dat zijn vondst ‘de grootste ontdekking in de hele menselijke geschiedenis is die ons begrip van de menselijke evolutie zal veranderen’. Berger gelooft dat hij de missing link in de overgang van mensachtige naar mens gevonden heeft. Er is geen twijfel over dat Berger een belangrijke ontdekking gedaan heeft, maar zijn conclusies gaan veel te ver en zijn bewijs is flinterdun.
De overdreven claims van veldwetenschappers hebben niet alleen met grenzeloze ambitie te maken, maar ook met hun eeuwige zoektocht naar geld: hoe spectaculairder hun ontdekkingen, hoe meer fondsen ze kunnen binnenhalen. Toen de Amerikaanse paleoantropoloog Don Johansson in 1973 in het Ethiopische Hadar het skelet van de 3 miljoen jaar oude Lucy vond, was hij in alle staten. Zijn ontdekking van het meest intacte geraamte van een australopithecine kwam net op tijd: hij had van zijn sponsor een voorschot voor twee jaar gekregen. Bij de vondst van Lucy had hij al de helft van het sponsorgeld voor het tweede jaar opgesoupeerd zonder ook maar iets te vinden. Het leek alsof hij totaal geruïneerd uit het avontuur zou komen. Lucy betekende zijn redding.
Verklaart die financiële druk ook waarom veldwetenschappers soms hun toevlucht nemen tot fraude?
Meredith: Ja, al is fraude vaak ook een gevolg van rancune of gefnuikte ambities. Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld is de Piltdownmens. In het begin van de twintigste eeuw raakten de Britten in het onderzoek naar de evolutie van de soorten achter op de Fransen, Duitsers, Nederlanders en Belgen. Jullie vonden prachtige fossielen en skeletten en wij vonden helemaal niets. Dus fabriceerden paleontoloog Arthur Woodward en amateurfossielenjager Charles Dawson rond 1910 hun eoanthropus dawsoni, ‘de dageraadmens van Dawson’ of de Piltdownmens. Ze beweerden dat een arbeider in een groeve in het Zuid-Engelse Piltdown fragmenten van een schedel gevonden had van ‘de voorloper van de moderne mens’. De schedel paste keurig in de algemeen heersende opvatting onder wetenschappers over hoe het hoofd van de missing link eruit moest zien: met een relatief groot brein, maar ook met een aapachtige kaak.
Vooraanstaande Britse wetenschappers waren enthousiast. In de jaren die erop volgden, vonden Dawson en Woodward in Piltdown nog meer fossielen die hun oorspronkelijke vondst nog overtuigender maakte. Het Britse wetenschappelijke establishment was in alle staten: de missing link was gevonden, en dan nog wel op Britse bodem! (lacht) Zelfs de grote paleoantropoloog Richard Leakey ging mee in het verhaal. Pas in 1953 kwam vast te staan dat de Piltdownmens een regelrechte vervalsing was. Gedegen dateringsonderzoek bracht toen aan het licht dat alle veertig vondsten in Piltdown bewust geplande vervalsingen waren: de schedelfragmenten waren van een moderne mens van 600 jaar oud en het kaakbeen van een 500 jaar oude orang-oetan.
Echt aangename mensen lijken veel van die veldonderzoekers niet.
Meredith: Het beroep van paleoantropologie is populair gemaakt door mensen met een niet al te fijn karakter, zoals de wereldberoemde Richard Leakey. Ik vermoed dat veel veldonderzoekers zo agressief en meedogenloos zijn omdat ze gefocust zijn op dat ene doel: het ultieme skelet vinden. Richard Leakey is nog wreder dan zijn al zeer meedogenloze vader Louis. Eind jaren zestig ontdekte Richard bij toeval een interessant terrein voor fossielenonderzoek in het Omo-dal in Nairobi. Hij werkte toen voor zijn vader Louis, en vertelde hem niets over zijn ontdekking. Een paar maanden later gingen ze samen naar een vergadering van de National Geographic Society, hun grootste geldschieter. Louis beschreef zijn plannen voor het volgende seizoen en vroeg 25.000 dollar om zijn lopende project voort te zetten. Daarna gaf Richard zijn verslag van de expeditie. Aan het eind van zijn betoog suggereerde hij schaamteloos dat National Geographic de 25.000 dollar voor Louis beter aan hem kon schenken om de door hem ontdekte locatie te exploreren. Vader Leakey stond als aan de grond genageld. De heren van National Geographic waren onder de indruk van Richards lef, en hij kreeg het geld.
MARTIN MEREDITH, AFRIKA: DE BRON VAN ONS BESTAAN, OMNIBOEK, 254 BLZ. ISBN 9789059777798, 19,95 EURO.
DOOR JAN STEVENS
‘Je ziet het telkens weer gebeuren: veldwetenschappers die geloven dat ze zowat de belangrijkste ontdekking van hun tijd hebben gedaan.’