Terwijl Vlamingen en Franstaligen moeten zien te verzinnen hoeveel België ze nog willen, trok auteur Benno Barnard naar de Servische hoofdstad Belgrado. Hij herkende er de schoonheid van de wanstaltigheid, zag er dat de tael niet gansch het volk is, en merkte een gebrek aan gentlemen in de Servische cultuur op. ‘Zonder de burgerman die doet of hij van adel is, heb je geen beschaving.’
Na de Eerste Wereldoorlog verdween keizer Karl uit Wenen en sultan Mehmet VI uit Istanbul. In het brede grensgebied tussen Oostenrijk en Turkije, de Balkan, voeren kleine machthebbers sindsdien oorlog. Ook na het jaar 2000 is deze uithoek tussen de helderheid van Parijs en het obscurantisme van Moskou blijven liggen.
Vroeger was Belgrado de hoofdstad van de socialistische federatie Joegoslavië. Nu zetelt de regering van de kapitalistische republiek Servië er. Het eerste land genoot de beste reputatie van alle Oostbloklanden, maar na het gebombardeerd te hebben, wantrouwen we het tweede. Intussen is Servië van geografische vorm gewijzigd, van politieke leiding, etnische samenstelling en economische theorie – maar die dingen gebeuren hier regelmatig.
Belgrado werd Turks in 1521. Het oudste koffiehuis in Europa is hier gesticht in 1522. Het eerste wat de Turken blijkbaar deden na de verovering van de stad was even bijkomen onder het genot van een kopje koffie. Mijn eerste daad alhier is koffiedrinken. Zo weet ik tenminste zeker dat ik in Europa ben.
Hier woont Jelica Novakovic dus. Toen de NAVO tussen maart en juni 1999 de Serviërs bombardeerde, hield ze een dagboek bij, dat ze voor de Nederlandse radio na het nieuws live voorlas. Ze werkt aan de universiteit, als hoofd van de door haar gestichte vakgroep Nederlands. Het grootste deel van haar jeugd heeft ze in Den Haag doorgebracht, waar haar vader op de Joegoslavische ambassade werkte. Ze heeft een hartstochtelijk Hollands verstand en een verstandige Slavische inborst: ze vormt een kleine entente tussen zichzelf.
‘Iedereen gelooft dat we zo op de Russen lijken’, zegt Novakovic. ‘Maar die patriarchale cultuur van ons heeft meer gemeen met de Turkse. Onze hele levenswijze, ons eten, drinken, roken, feesten, zelfs onze seksuele moraal, is door hen beïnvloed.’
‘Hoe verklaar je dan de haat tegen de Bosnische moslims?’
‘Bosnische moslims zijn Bosnische Ser-viërs die ooit tot de islam zijn bekeerd. De extremisten beschouwen dat als een verloochening van het Servendom. Je hebt ook Serviërs die weigeren een voet in een Turks restaurant te zetten.’
Lamsvlees eten en kettingroken zijn natuurlijk subtielere vormen van Turks gedrag dan de baard van de Profeet aanroepen. Evengoed zou ik het bestuur over Europa toch niet aan de Bosnische Serviërs toevertrouwen.
Van alle lelijke steden in Europa is Belgrado ongetwijfeld de mooiste. Die lelijkheid is vooral het gevolg van de bombardementen door de nazi’s en de geallieerden, in 1941 en 1944. Aanschouw in het centrum de nog overgebleven voorname, innig Europese panden die de vorige eeuwwisseling ons heeft nagelaten, hier, en in Brussel en in Praag en in Boedapest; en daartussenin de armoedige, kapitalistisch-communistische bouwkunst van het tijdvak 1950-1990, waarmee de tijdens de oorlog ontstane gaten zijn geplombeerd.
In de kleine, deels met kasseien bestrate oude stad, die uit niet meer dan enkele straten bestaat, is de ruïne van de in 1941 uitgebrande bibliotheek geconserveerd, het alom woekerende onkruid incluis. Op een soort billboard hangt een gedicht over het verbrande geheugen van het Servische volk. Het mokkakleurige pleisterwerk van de vele eeuwen tellende huizen is aan het verkruimelen. De straten ruiken naar benzine en tabak. Het is allemaal erg Europees.
Verderop wenkt een kafana, zoals een café hier heet. Achter het terras is een muur die het bovenste deel van een borstwering vormt: in de diepte stroomt de Sava, die even verderop in de Donau uitmondt; aan de overkant verrijzen de constructies van het nieuwe Belgrado. Novakovic wijst naar een van de torengebouwen. ‘Daarin was het Centraal Comité van de Communistische Partij gevestigd. In de tijd van Tito speelden ze in de lift continu een bandje met de Internationale af. De NAVO heeft er drie tomahawkraketten op gegooid.’
‘Waarom drie? Die dingen zijn toch peperduur?’
‘Hij viel niet om. Hij is uitgebrand maar blijven staan. Nu hebben ze hem gerestaureerd en weet je wat de grap is? Ze zijn van plan er een identieke toren naast te bouwen.’
Wanneer we verderop door het park van de citadel wandelen, omringd door de kenmerken van een vreedzame tijd – ongehaastheid, ijsjes, vrijen in de zon – vraag ik me af in hoeverre er zoiets bestaat als hereditaire oorlogsdrift. Hoe makkelijk is het om te denken dat de inwoners van deze contreien messentrekkers zijn, altijd bereid hun kudde en de eer van hun vrouwen te verdedigen, altijd geneigd rovers de keel door te snijden?
‘Wat wil je ook? Een middenklasse en adel ontbreken hier. Onze eerste vorst stamde van varkenshoeders af. Er is altijd een arme massa en een corrupte bovenlaag geweest. Dat maakt de mensen ook zo manipuleerbaar. Ze laten zich zo ophitsen tot een oorlog. Je hebt de bendeleider, de macho, de nouveau riche. De gentleman ontbreekt in de Servische cultuur.’
Dat lijkt me een fataal gebrek. Zonder de burgerman die doet of hij van adel is geen beschaving.
‘Er is gewoon geen verticale ordening. Degene met het grootste geweer is de baas, tot hij vermoord wordt tenminste.’
‘En onder het socialisme?’ vraag ik.
‘Dat onderdrukte de uitwassen. De Slavische volkeren zijn eigenlijk geboren communisten. Dat zit in hun tribale erfenis. Mijn vader was een boerenzoon die goed kon leren. Mijn moeder stamde uit het beetje bourgeoisie dat we hebben en was dus een klassenvijand. Hij moest de partij toestemming vragen om met haar te mogen trouwen.’
Op het ontbijtmenu van hotel Kasina staan bekendegs, bacon and eggs. Je moet altijd oppassen in streken met een fonetische spelling, daar wonen fanatici. Maar opmerkelijk genoeg leeft het Latijnse schrift hier vreedzaam samen met het cyrillische. Dat laatste vormt in het straatbeeld een permanente verwijzing naar de orthodoxie, naar Byzantium, het oostelijke christendom, de beeldentaal van de iconostase, van een andere, archaïscher wereld. En naar Kuifje. In een kafana valt mijn oog op het met cyrillische letters bedrukte etiket van een fles likeur, en die prikkeling volstaat om de herinnering aan de Syldaviërs te wekken uit de albums van Hergé. Ze spreken Brussels dialect, hebben döszt, dorst dus, en gebruiken ditzelfde alfabet.
In ex-Joegoslavië spreekt iedereen – de Kosovaren even buiten beschouwing gelaten – min of meer dezelfde taal; alleen het Sloveens wijkt enigszins af, het genoot ook onder Tito al eigen rechten. Josip Broz Tito verdedigde de politieke en taalkundige eenheid van Joegoslavië, en dus ook van het Servo-Kroatisch. Je schreef die taal gewoon met het ene of het andere alfabet, al naargelang je aan het katholicisme of de orthodoxie ontsproten was.
Ik weet wel dat op de Balkan die oude Joodse verwensing van toepassing is: ‘Moge je in interessante tijden leven!’ En ik weet natuurlijk ook dat de Balkan één groot breukvlak van culturen is; dat het westerse en het oosterse christendom hier zowel op elkaar als op de islam botsen; dat er allerlei atavistische wrok in het geding is; dat de stammentwisten veel verder teruggaan dan de Kroatische collaboratie en het verzet van de partizanen, want dat ze nog dateren uit de middeleeuwen en de schemerige tijden van de bloedwraak – maar onmogelijk te vatten voor mij als inwoner van België is dat het separatisme in Joegoslavië ondanks het gebruik van dezelfde taal zoveel succes heeft gehad. Lieden die naar ex-België streven hoor je dan ook nooit naar die amorfe, bloederige rotzooi in de Balkan verwijzen.
Vandaag de dag – al heeft het verschijnsel negentiende-eeuwse wortels – ijveren kwade krachten om ook de taal zelf te splitsen. De Serviërs erkennen nog altijd het bestaan van het Servo-Kroatisch, maar veel Kroaten en niet-Servische Bosniërs putten zich uit in neologismen om de verschillen zo groot mogelijk te maken. Er zijn op de Balkan taalgeleerden die het soort etymologische archeologie bedrijven waarmee ze kunnen bewijzen dat ze nog eerder van de Etrusken afstammen, of desnoods van de oude Egyptenaren, dan dat hun voorouders dezelfde zijn als die van de Serviërs.
‘Het heeft iets met de verstoorde verhouding tussen het centrum en de periferie te maken’, zegt de jeugdige historicus Branko. Ik spits mijn oren. Het separatisme voedt zich in deze windstreek vanouds met grote brokken periferie. ‘Toen Slovenië en Kroatië zich afscheurden, reageerden de Serviërs zoals ieder centrum zou hebben gedaan’, legt hij uit. ‘De periferie kreeg land, het centrum verloor land. Natuurlijk was Slobodan Milosevic een schurk, maar de centrale overheid handelde niet anders dan de Fransen zouden doen als Corsica zich onafhankelijk zou verklaren.’
Uit een plastic zak haalt hij een T-shirt waarop een antiek ogende maagd met een kruik is afgebeeld, die een vermoeide, Servisch bedoelde held laaft. De cyrillische tekst luidt: ‘Het meisje uit Kosovo’. Het is 1389 en de Serviërs zijn op het Lijsterveld in het woeste Kosovo aan het verliezen van de Turken. Ik herinner me dat Milosevic daar altijd naar verwees: deze omgekeerde Guldensporenslag, deze oerfrustratie van de Servische natie, geldt voor nationalisten als het belangrijkste argument om Kosovo nooit op te geven.
Branko’s krijgshaftige landgenoot, intussen, ligt uit te rusten op een dooie Turk.
‘Iedereen kent dit plaatje. Ik heb het speciaal als cadeautje voor je meegebracht, maar ik zou het zelf nooit dragen. Hier lijk je in dat shirt gewoon een nationalist, maar in Pris-tina zou ik mijn leven niet zeker zijn. En zelfs in Zagreb zou ik moeten uitkijken.’
Dat is weer het verschil met het centrum. Een Kroaat die in een hemd met dat vreselijke, tot nationale vlag gesublimeerde rood-witte schaakbord rondloopt – het symbool van de fascisten – zal in Belgrado op onverschilligheid worden onthaald.
‘En wat moet er volgens jou dan met Kosovo gebeuren?’
‘De overheidsretoriek drukt de gevoelens van de gemiddelde Serviër helemaal niet uit. Als de man in de straat vrijuit spreekt, dan zal hij zeggen dat Kosovo de pot op kan. Behalve als hij denkt dat zijn opinie in een buitenlandse krant verschijnt.’
‘Werkelijk?’
‘Je moet herinneren en vergeten. Anders word je een depressieve natie, zoals de Hongaren.’
Of een oppervlakkige natuurlijk.
Herinneren, daar is Branko goed in. Hij loodst me door de Servische en Joegoslavische geschiedenis, naar het zelfstandige koninkrijk in 1869, naar de eindeloze, af en toe door zoiets verbazingwekkends als vrede onderbroken oorlogen: de Balkanoorlogen van 1912 en 1913, de wereldoorlogen, de recentste oorlog. In zijn eigen leven was het van zijn achtste tot zijn vijftiende oorlog.
‘Maar alleen 1999 heb ik aan den lijve ondervonden.’
In oktober 2000 heeft hij samen met tienduizenden stadgenoten Milosevic weg helpen demonstreren.
‘En nu?’
‘Nu ben ik ervoor dat we lid worden van de Europese Unie. En Turkije ook.’
Inmiddels hebben we het historische koffiehuis De Gouden Steur bereikt, waar tegenwoordig een gokkantoor in is gevestigd. De oorspronkelijke naam is verdwenen; er hangt ook geen plaquette. Maar in dit negentiende-eeuwse hoekpand kwam De Zwarte Hand bijeen. Dat was een geheim Groot-Servisch genootschap, dat door de overheid werd gesteund, of toch in elk geval niet tegengewerkt. De Zwarte Hand… noemen jongens met klappertjespistolen hun club niet zo? Tot de vurigste leden behoorde de Bosnisch-Servische student Gavrilo Princip. Die was nog ettelijke jaren jonger dan Branko toen hij in Sarajevo in 1914 de Eerste Wereldoorlog ontketende door de Oostenrijkse kroonprins dood te schieten. Ik neem een foto van de verknoeide voorgevel. Achter deze donkere ramen is de moord op het oude Europa dus bekokstoofd.
Tot de plaatselijke perversiteiten behoort ook de bezichtiging van door de NAVO gecreeerde monumenten, zoals de preciesiegebombardeerde studio’s van de staatstelevisie. Voor de gevallen toren viert een paartje zijn ontsnapping aan de kartonnen muren van de ouderlijke woning. In het grasveld staat een steen met de namen van de twintig dodelijke slachtoffers. Onder hen: Bane Jovanovic, technicus bij de openbare omroep, mijn leeftijd, vader, echtgenoot, Europeaan, een van de enkele honderden burgers die in Belgrado bij de bombardementen zijn gesneuveld.
Bane was Novakovics buurman. ‘Gelukkig heb ik de afgerukte armen en benen die voor de ramen hingen niet gezien, maar velen hebben vanochtend moeten overgeven toen ze dat zagen’, schrijft ze op vrijdag 23 april 1999 in haar dagboek.
Bane is bij het bombardement verast als huisvuil. Zes weken later heeft de pope op het kerkhof – boven een kleine doos die zijn doodskist verving – de vereiste gebeden gepreveld; want hoewel er op ons stoffelijk omhulsel geen statiegeld zit, drukt het begrafenisritueel de diepste essentie van onze beschaving uit.
Schaamteloos toerisme.
We zwijgen. We laten de ruïne van het televisiegebouw achter ons. In de tsjirpende, ronkende, jankende stilte zegt Belgrado een gedichtje op. Het heet ‘Aan een muis’ en het is van de dichter Ljubomir Simovic. De muis heeft genoeg van katten en muizenvallen – ze zou liever iets groots willen zijn, een paard, of nog groter, Belgrado… Maar vraagt zo’n muis zich dan nooit af
waarom Belgrado ervan droomt
een muis te worden?
We eten. We hebben veel döszt samen.
‘Het is wel droevig om decadent te zijn zonder je hoogtepunt te hebben beleefd’, zegt Novakovic.
Op de bodem van de tweede fles vraagt Branko of ik wist dat Gavrilo Princip zijn pistool had gekocht van een Belg, die naar Belgrado was gevlucht omdat hij niet in militaire dienst wou.
‘Het was een degelijk wapen’, zegt hij. ‘Vervaardigd in Herstal.’
HET OORLOGSDAGBOEK VAN JELICA NOVAKOVIC IS VERSCHENEN ONDER DE TITEL GELUKKIG IS WIE BIJTIJDS WAANZINNIG WORDT (LANNOO/CONTACT, 1999). SAMEN MET SVEN PEETERS PUBLICEERDE ZE OOK EEN AMUSANT OVERZICHT VAN HET CAFéLEVEN IN BELGRADO, HET KAFANA-TRIBUNAAL (CLIO, BELGRADO, 2006).