De wereld voeden in 2050: voor u een bordje sprinkhaan, zeewier en algen?
Over dertig jaar zullen we volgens schattingen met tien miljard mensen zijn. Om al die monden te voeden, op een duurzame manier, moeten we anders gaan denken over eten.
‘De belangrijkste vraag is niet of er in 2050 voldoende eten zal zijn voor tien miljard monden’, stelt Jeroen Candel. ‘Ook vandaag is er voldoende voedsel en toch lijdt ruim 10 procent van de bevolking honger. In 2015 spraken de lidstaten van de Verenigde Naties af om tegen 2030 honger uit de wereld te helpen, maar de afgelopen vijf jaar was er geen vooruitgang meer, integendeel.’
Bestuurskundige Candel redigeerde samen met historica Ingrid de Zwarte het boek 10 miljard monden, waarin tachtig wetenschappers van Wageningen University & Research – internationale koploper op het vlak van voedselwetenschap – een inkijk geven in hun onderzoek. Ook urgente uitdagingen rond milieu, klimaat en gezondheid zijn nauw verbonden met het voedselvraagstuk, stelt coauteur De Zwarte: ‘We moeten het hele voedselsysteem veranderen.’
Waarom geen stoffelijke overschotten voeren aan wilde dieren, of menselijke ontlasting opwaarderen tot mest?
Jeroen Candel
En toch willen we beginnen met de vraag: hoe zal ons bord er over dertig jaar uitzien?
Jeroen Candel: Als we kijken naar wat er dertig jaar geleden op ons bord lag, dan zien we dat er niet extreem veel veranderd is. Vandaag ziet ons menu er wel internationaler uit en eten we ook veel meer gemaksvoeding. Maar bij bewuste consumenten begint die trend heel erg te keren, richting gezonder en seizoensgebonden voedsel. We verwachten ook dat er over dertig jaar meer plantaardige eiwitten op ons bord zullen liggen, zoals peulvruchten, zeewier en algen. En ook insecten zullen een grotere rol spelen. Al moet de consument daar wel klaar voor zijn. In Nederlandse supermarkten doken enkele jaren geleden al insectenburgers op, maar door een slechte verkoop zijn die intussen weer verdwenen. Insecten kunnen ook een indirecte rol spelen, als voedsel voor andere dieren bijvoorbeeld.
Heel wat auteurs in het boek pleiten voor ‘circulaire voedselsystemen’. Wat houden die precies in?
Candel: Vandaag wordt in de landbouw vooral lineair gewerkt: zowel de akkerbouw als de veehouderij is sterk afhankelijk van externe nutriënten als kunstmest en diervoer uit bijvoorbeeld Brazilië. Een groot deel van die nutriënten wordt niet hergebruikt, maar eindigt als afval, in de vorm van menselijke en dierlijke mest en gewasresten. In een circulair systeem gaat zo weinig mogelijk verloren. Dieren worden bijvoorbeeld gevoederd met reststromen van de akkerbouw en hun mest wordt over het land verspreid. Bovendien moet je hoogwaardig land, waar gewassen verbouwd kunnen worden die geschikt zijn voor menselijke consumptie, ook dáárvoor gebruiken. Op minder vruchtbare grond zet je dieren. En je geeft hen geen voer dat geschikt is voor mensen. Dat zijn allemaal manieren om de kringloop te sluiten en zo zuinig mogelijk met natuurlijke hulpbronnen om te gaan.
Ingrid de Zwarte: Ook recyclage van natuurlijke hulpbronnen is cruciaal voor een circulair voedselsysteem. Kostbare en schaarse grondstoffen als fosfor, een belangrijke meststof, verdwijnen nu vaak met het grondwater in zee, terwijl het gerecycleerd kan worden uit dierenmest, huishoudelijk afval en rioolwater.
Dieren blijven dus een belangrijke rol spelen. Toch lijkt een zuiver plantaardig dieet duurzamer.
Candel: Dat druist inderdaad in tegen de intuïtie, omdat veganisme nu heel erg in de mode is. Maar als we vanuit de kringloopvisie denken, dan is het duurzamer om dieren te blijven houden – zij kunnen immers laagwaardig ‘afval’ omzetten in hoogwaardig vlees – én consumeren. Al moet je dan niet meer denken aan het typische bord met groenten, aardappelen en een grote steak. Wetenschappers stellen in het boek dat je vanuit het perspectief van duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen én efficiënte opname van voedingsstoffen tussen de 9 en 23 gram dierlijk product per dag zou mogen eten. Dat is véél minder dan zo’n steak, en het kan net zo goed uit ‘insectenvlees’, kweekvlees of schaaldieren bestaan. Maar anderzijds is duurzaamheid ook een vrij ambigu concept. Als je enkel naar de uitstoot van broeikasgassen kijkt, dan valt het houden van koeien op graslanden bijvoorbeeld veel moeilijker te verantwoorden, gezien het vele methaan dat ze produceren. Het hangt er maar van af welke duurzaamheidsdoelen we het belangrijkst vinden.
Steeds meer bezorgde burgers wenden zich tot biologisch, lokaal en seizoensgebonden voedsel. Biotechnologie en genetische modificatie schrikken af. Hoe valt dat te rijmen?
De Zwarte: Een van de uitgangspunten van het boek was dat er geen harde tegenstelling tussen ecologie en technologie hoeft te zijn. Het basisidee is: hoe voed je 10 miljard monden op een duurzame, leefbare, gezonde manier? Hoogtechnologische landbouw heeft bij velen een slechte reputatie omdat de nadruk lange tijd enkel lag op méér opbrengsten, wat veel kwalijke gevolgen heeft gehad voor de planeet en onze gezondheid. Intussen weten we dat duurzame landbouw ook perfect kan samengaan met technologische innovaties. Denk maar aan roofinsecten en sluipwespen die ingezet worden om plaagdieren te bestrijden. Dat is een eeuwenoud idee én een zeer goed alternatief voor chemische bestrijdingsmiddelen. Maar terwijl Braziliaanse boeren vroeger met de hand sluipwespen in hun velden met suikerriet moesten uitzetten, doen ze dat nu met drones. Dat werkt heel snel en precies en de gewassen worden niet beschadigd. Een mooie combinatie van duurzaamheid en technologie.
Candel: We zijn een aantal ecologische principes uit het verleden vergeten en die worden nu weer benut. Zo wordt bijvoorbeeld ook met voedselbossen gewerkt, waarin allerlei planten- en diersoorten samen leven en groeien en elkaar versterken. Maar het is ook niet de bedoeling dat we het zonder technologie gaan doen. De lokale, arbeidsintensieve landbouw van decennia geleden leek misschien idyllisch, maar toen leefden in Europa wel zeer veel boeren in armoede.
In het boek wordt ook gepleit voor een ‘blauwe revolutie’. Wat houdt die in?
De Zwarte: Die term verwijst naar de groene revolutie uit de jaren 1940 tot 1970. Toen zijn de graanopbrengsten door technologische innovaties exponentieel gestegen. Veel van die principes kunnen worden toegepast op de visserij en aquacultuur, maar dan op een duurzame wijze, die ecosystemen en biodiversiteit bevordert. Op land zijn we 12.000 jaar geleden geëvolueerd van jagers-verzamelaars tot sedentaire landbouwers. Maar op zee wordt nog voor een groot deel gejaagd en verzameld, wat op de huidige manier absoluut niet duurzaam is. Ook daar kunnen principes zoals het kringloopsysteem worden toegepast, waarbij ‘zeeboeren’ slim visvoer gebruiken en het bodemleven weer tot bloei brengen.
In heel wat hoofdstukken krijgen dieren vooral een ‘instrumentele rol’, als verwerkers van afval en voedselresten. Maar wat met dierenrechten?
Candel: Het klopt dat veel innovaties vertrekken vanuit een antropocentrische visie, met de mens centraal. Maar in het laatste hoofdstuk benadert een groep Wageningse filosofen het voedselvraagstuk op een niet-antropocentrische manier, met een aantal prikkelende voorstellen. Als we het ethisch vinden om dierlijke cellen om te zetten in kweekvlees voor menselijke consumptie, waarom zouden we dan geen menselijk kweekvlees aan dieren voorschotelen? En waarom geen stoffelijke overschotten voeren aan wilde dieren, of menselijke ontlasting opwaarderen tot mest: ook dat kunnen manieren zijn om de kringloop te sluiten.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier