Moeten wij ons schamen om onze ‘witte’ geschiedenis?

Ruud Gullit als zoon van een slavenhandelaar Ook in de Gouden Eeuw waren er Nederlanders met een niet-Europese afkomst. © Humberto Tan
Walter Pauli

Het Amsterdam Museum wil niet meer weten van de Gouden Eeuw. De Canadese premier Justin Trudeau moet door het stof wegens een oude foto in ‘blackface’. Meer dan ooit bepalen ‘wit’ en ‘zwart’ de kleur van het publieke debat en de krijtlijnen van het historische geheugen.

Bestaat er een meer oer-Hollands geschiedkundig begrip dan de ‘Gouden Eeuw’, de trotse naam voor de zeventiende eeuw, de glorietijd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden? Toch neemt het Amsterdam Museum er afstand van. Volgens conservator Tom van der Molen verwijst ‘Gouden Eeuw’ te eenzijdig naar de welvaart en het goede leven van de culturele elite. Terwijl er ook armoede en slavenhandel was. Vandaar dat zijn museum de populaire permanente tentoonstelling ‘Hollanders uit de Gouden Eeuw’, met imposante groepsportretten van mannen en vrouwen uit de rijke regentenstand, aanvulde met een nieuwe tentoonstelling: ‘Hollandse Meesters Her-Zien’.

Die bestaat uit foto’s waarop bekende gekleurde Nederlanders (zoals voetballegende Ruud Gullit, rapper Typhoon en politica Sylvana Simons) geportretteerd worden als zeventiende- en achttiende-eeuwse Amsterdammers. Ook toen waren er namelijk al Nederlanders met een niet-Europese afkomst. Alleen zijn zij zo goed als vergeten geraakt. Gullit, zoon van een Surinaamse vader en Nederlandse moeder, staat erop als Jacob Rühle (1751-1828), de zoon van Anthony Rühle, een slavenhandelaar van de West-Indische Compagnie en zijn Afrikaanse vrouw Jaba Botri.

Dat initiatief zou op algemeen applaus onthaald zijn, ware het niet dat alle aandacht ging naar de aankondiging dat dit alles niet meer ‘Gouden Eeuw’ mocht heten. Zoals te verwachten viel, barstte in Nederland meteen het debat los. Premier Mark Rutte maakte duidelijk dat hij de schrapping niet smaakte. In de Tweede Kamer stelde de PVV van Geert Wilders parlementaire vragen. Een tweet van de rechtse politicus-provocateur Thierry Baudet (‘Gouden Eeuw. I love it’) was voldoende aanleiding voor links en rechts om scheldend over elkaar te rollen. ‘We moeten helemaal kapot ten behoeve van de geslachtsloze universele linkse maakbare vegetarische wereldburger zonder kennis en geschiedenis’, enzovoort.

Alsof slavernij een kleur had. Het “witte Westen” heeft niet het monopolie op schuld.

Jan Dumolyn, historicus

De gewone man

‘In principe lijkt het mij een uitstekende zaak dat men de gecanoniseerde mythe van de Gouden Eeuw ontkracht: het zelfbeeld van voldaan Nederland als een vreedzame, handeldrijvende natie’, zegt historicus Jan Dumolyn. Dumolyn is hoofddocent geschiedenis aan de Universiteit Gent, een mediëvist (specialist in de geschiedenis van de middeleeuwen) bovendien die ervoor uitkomt dat hij een marxistisch historicus is. Toen begin dit jaar De Bourgondiërs. Aartsvaders van de Lage Landen van Bart Van Loo verscheen, was Jan Dumolyn in het culturele tijdschrift Neerlandia een van de weinige recensenten die ook kritiek formuleerden op deze bestseller. Zijn opmerkingen waren vintage Dumolyn: ‘Van Loo reproduceert stereotiepe beelden over de hertogen van Bourgondië, die al meer dan een eeuw de ronde doen – hun copieuze banketten, hun pracht en praal – en ondanks hier en daar een zekere interesse voor het gewone volk en een spaarzame aandacht voor sociaaleconomische kwesties reduceert hij de geschiedenis vooral tot een verhaal van koningen, vorsten en edelen.’

‘Sinds de jaren zestig en zeventig ligt de focus steeds meer op history from below, en maar goed ook’, zegt Dumolyn. ‘De gewone man, slaven, vrouwen, gemarginaliseerde groepen zoals homoseksuelen, allemaal kregen ze zo hun plaats in de geschiedenis. Alsof de historici zich toen ineens bewust werden van het gezegde van Bertolt Brecht in de Dreigroschenoper: ” Die im Dunklen sieht man nicht” (‘Hen in het donker ziet men niet’). Dat leidt nog altijd tot nieuw, uitstekend onderzoek. Onlangs schreven een aantal Leuvense historici Wijvenwereld, een schitterend boek dat een eind maakt aan de clichés over de positie van de vrouw in de middeleeuwen. Vrouwen waren toen al veel meer geëmancipeerd dan wordt aangenomen. Dergelijke historische deconstructies van vastgeroeste inzichten zijn maatschappelijk relevant. Op voorwaarde natuurlijk dat die revisie correct gebeurt, en vertrekt vanuit het besef van de complexiteit van het verleden. Zwart-witanalyses zijn zelden juist. Elke tijd heeft zijn eigen dialectiek: het goede komt vaak tot stand na veel slechts, en omgekeerd. Vandaar dat ik de term “Gouden Eeuw” nooit zomaar zou opgeven. In veel opzichten wás het ook een Gouden Eeuw, met Rembrandt, Vermeer, Vondel, Spinoza, noem maar op. Waarom koos men niet voor “Gouden Eeuw?” met vraagteken? Er vallen namelijk goede vragen te stellen bij het eenzijdige herinneren van een tijd waarin Nederland niet alleen welvarend was, maar die ook zwarte kanten had.’

Witte onschuld

Zwart-witdiscussies: Dumolyn gruwt ervan. De vraag is of het niet juist daarom draait. Het Amsterdamse afscheid van de Gouden Eeuw zou wel eens bewust uitgelokt kunnen zijn. In haar ophefmakende boek Witte onschuld (2017) stuurde auteur Gloria Wekker er al woordelijk op aan. Wekker (1950) is emeritus hoogleraar sociale en culturele antropologie aan de Universiteit van Utrecht, en is van Surinaamse afkomst. Huidskleur doet ertoe, vindt zij. Dat zij voor die stelling bakken kritiek krijgt, bewijst voor haar hoe juist haar inzicht is: ‘witte’ Nederlanders horen liever niet dat hun huidskleur hun maatschappelijke positie, hun comfortabele leven en hun witte denken bepaalt. Daarom willen ze niet horen (en daardoor kunnen ze dus niet eens begrijpen) dat hun ‘wit’-zijn hen allerlei oneigenlijke voordelen oplevert.

Wekker weigert ‘blank’ te gebruiken voor ‘wit’, naar eigen zeggen omdat ‘blank’ positieve connotaties heeft die niet kleven aan het neutrale begrip ‘wit’. Toch lijkt ‘wit’ om een andere reden minstens even nuttig. Door er ‘zwart’ tegenover te stellen, kun je een scherpe tweedeling maken. ‘Wit’ – blank dus – staat tegenover ‘zwart’, en dat begrip verzamelt iedereen die niet ‘wit’ is. Terwijl blank staat tussen geel, bruin, zwart, zelfs rood. Dat is niet handig om te polariseren.

In die zin is Gloria Wekker een ‘raciste’, in de letterlijke betekenis van het woord. Zij gebruikt ‘ras’ als een geldig verklaringsmodel voor verschillen tussen mensen, maatschappelijke ontwikkelingen en geschiedkundige analyses. Het gaat haar – letterlijk – om ‘de erkenning van ras als een fundamentele grammatica van verschil in de samenleving’.

Dat is een opmerkelijke verschuiving. Tot ver in de jaren negentig was de brede progressieve beweging juist afkerig van begrippen als ‘ras’: die hoorden bij het discours van (extreem)rechts. Vandaag staat ‘ras’ centraal in een ideologische machtsstrijd die aangejaagd wordt door de radicale linkerzijde. Zij het dan dat de rechtse racisten het argument ‘ras’ gebruiken om te discrimineren, en Wekker en consorten dat doen om te emanciperen.

Daarom wil ‘etnisch links’ ook af van begrippen waarmee ‘Wit Nederland’ zich tot op vandaag kan profileren als een natie met een voorbeeldige, tolerante traditie. Een natie die een ‘Gouden Eeuw’ kende. Wekker schreef twee jaar geleden al, in de laatste paragrafen van Witte onschuld: ‘In een klimaat waarin de zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw, in Nederland met trots is bezien, en waarin we hebben geleerd handel en welvaart als iets neutraals te beschouwen, hebben we behoefte aan nieuwe “schaamte over de rijkdom”. De tijd is rijp voor andere verhalen.’ Dat is, haast woordelijk, ook de argumentatie van de curator van het Amsterdam Museum.

Schaamte, zo staat het er. Het gaat dus om het aanpraten van schaamte om wat Nederland is geweest, en eigenlijk nog altijd is. Schaamte om de ‘witte geschiedenis’ van het land. Die is kennelijk inherent slecht: anders hoeft Nederland – althans wit Nederland -zich er niet om te schamen. Centraal in dat schandelijke collectieve verleden van Nederland staan slavernij en kolonialisme. Slavernij en kolonialisme zijn dus het enige legitieme perspectief om naar de Nederlandse geschiedenis te kijken. Wie dat niet doet, plaatst zich op zijn beurt in diezelfde witte traditie, in plaats van er afstand van te nemen.

Rechtspopulisten

‘Hier haak ik af’, zegt Jan Dumolyn. ‘Dat is geen geschiedschrijving meer, maar een moralistisch discours. Ik noem het een vorm van cultureel-christelijke zelfkastijding. We zouden niet meer mogen spreken over de Gouden Eeuw omdat wit Nederland toen een slavenland was? Alsof slavernij een kleur had. Hadden de Ottomanen of de Chinezen misschien geen slaven? De Barbarijse slavenhandelaars hebben in de loop van de geschiedenis ongeveer één miljoen mensen als slaven verkocht. Het “witte Westen” heeft niet het monopolie op schuld.’

‘Welke gouden periode uit de geschiedenis heeft eigenlijk geen schaduwkanten?’ vraagt Dumolyn zich af. ‘Mogen de moslims niet trots zijn om de “Gouden Periode” van de verlichte kalifaten van Cordoba en Bagdad? Die ongekende bloeiperiode, met grote Arabische intellectuelen zoals Avicenna en Averroës, kwam er pas nadat Mohammed, de eerste kaliefen en de Omajjaden met een razende snelheid een groot rijk hadden veroverd. Na het militaire bloedvergieten volgde, zoals zo vaak, economische welvaart en culturele bloei. Waarom zouden de gewone Nederlanders dan niet trots mogen zijn op wat ze hun Gouden Eeuw noemen?’

‘Onderschat de gehechtheid van veel mensen aan hun lokale geschiedenis niet. Ik begrijp de woede van de arbeidersklasse, die niet snapt waarom de geschiedenis van het eigen land ineens herschreven moet worden in zwart-wittermen. Negentig procent van de witte Nederlanders stamt niet af van de rijke regenten die geld verdienden aan de slavenhandel. Integendeel, zij zijn de nazaten van al die arme boertjes, kleine arbeiders en schippersknechten. Dat debat etnisch maken, is dus koren op de molen van rechtspopulisten als Geert Wilders en Thierry Baudet. Zij kunnen makkelijk scoren door het schrappen van de term “Gouden Eeuw” voor te stellen als de zoveelste uiting van “Weg met ons”.’

Het N-woord

Symbolen en taboes: elk zwart-witdebat heeft ze nodig, want niets is zo verdelend voor een samenleving dan een symbolisch beladen debat. Neem bijvoorbeeld de evolutie van ‘het n-woord’: neger, nigger, nikker, negro, nègre en varianten. Martin Luther King had het in zijn historische toespraak ‘I have a dream’ (1963) voortdurend over ‘ the negro’: voor de zwarte kopstukken van de civil rights movement in de vroege jaren zestig was ‘negro’ haast een geuzennaam. Bij zwarte rappers en hiphoppers is dat nog altijd zo. Het is een soort van omgekeerde culturele toe-eigening: zij mogen naar believen over ‘nigga’ zingen, een blanke niet. Vandaag is het voor niet-zwarten volstrekt ongepast om nog te spreken van negro, neger of nègre. Op het n-woord rust een absoluut taboe.

Dat ondervond begin dit jaar Laurie Sheck, een blanke Amerikaanse dichteres, genomineerd voor de Pulitzerprijs en professor letterkunde aan The New School in New York. Tijdens een graduaatscursus over de zwarte auteur James Baldwin vroeg ze haar studenten waarom de titel van de Oscarwinnende documentaire over Baldwin I’m Not Your Negro (2016) anders is dan Baldwins eigen woorden. Het letterlijke citaat luidt namelijk: ‘I’m not your nigger’. Nog tijdens de les kwam er protest van een blanke student: hij vond het ongehoord dat Sheck het ‘n-woord’ in de mond had genomen. Sheck verdedigde zich dat ze Baldwin slechts had geciteerd. Het hielp niet. Het universiteitsbestuur schorste haar, en raadde de 66-jarige schrijfster aan om zich te bezinnen over de gedragsregels die de instelling voorschrijft.

Beyoncé Afrocentristen geloven dat de farao's zwart waren.
Beyoncé Afrocentristen geloven dat de farao’s zwart waren.© Getty Images

Toen midden augustus Shecks schorsing toch werd opgeheven, legde een zwarte hoogleraar in het maandblad The Atlantic uit waarom het niet goed was dat het blanke collega’s verboden wordt om het n-woord te gebruiken. Dat had niets meer te maken met ‘respect’, schreef hij, blijkbaar wilde men haar dwingen tot ‘een knieval.’ Sheck stond trouwens niet alleen: in minstens twee andere Amerikaanse universiteiten was hetzelfde gebeurd. Men kan zich afvragen voor wie die knievallen bedoeld zijn. Voor wie moeten eerbiedwaardige, onbesproken professoren als Sheck zichzelf vernederen?

Jan Dumolyn: ‘Het politiek correcte narratief is doorgeslagen tot een dwangmiddel van een postmoderne taalpolitie. Die stuurt bewust aan op een cultuur van zelfcensuur. Het beste middel daartoe is virtue signaling: wie zondigt tegen een van de nieuwe taboes brandmerkt zichzelf als “slecht”. Het ultieme taboe is blackface, een blanke die zich kleedt en schminkt om eruit te zien als een zwarte. Het komt overgewaaid uit de VS en is een uiting van een Amerikaans trauma over hun niet-verwerkte verleden inzake slavernij en segregatie. De blackface heeft in de VS dus een eigen, historisch beladen betekenis. Die is verabsoluteerd: vandaag staat iedereen die zich ooit heeft geschminkt of verkleed als Afrikaan bloot aan de beschuldiging dat hij een racist is. Het is een vorm van ideologische terreur.’

De taalpolitie stuurt bewust aan op een cultuur van zelfcensuur.

Jan Dumolyn

‘Onbehoorlijk raciaal gedrag’

Het heeft ook politieke gevolgen. In 2001, toen de blackface-controverse in zijn land nog beduidend minder heftig was dan vandaag, durfde Justin Trudeau zich als jonge leerkracht op schoolfeestjes te verkleden én te schminken: als een Afrikaan, of als de Arabier Aladin. Een onlangs opgediepte foto van de jonge ‘Aladin Trudeau’ bracht hem achttien jaar later als premier van Canada in de problemen. De man moest zich omstandig verontschuldigen bij critici, zonder veel begrip of mededogen. Trudeau ging door het stof, en deed letterlijk aan publieke boetedoening: ‘Ik had beter moeten weten toen, maar dat deed ik niet en ik heb het gedaan en het spijt me diep.’

Ook in België schmink en verkleed je je niet meer hoe je wilt. Didier Reynders (MR) mocht begin dit jaar uitleggen waarom hij zich had verkleed als noiraud, een zwart geschminkte man met witte hoed en kraag. De noirauds zijn een Brusselse traditie uit de late negentiende eeuw, toen rijke mannen restaurants begonnen af te gaan om geld in te zamelen voor arme kinderen. Reynders haalde comme d’habitude zijn schouders op bij de kritiek op zijn doen en laten.

Vorige zomer was er al ophef in eigen land toen tijdens een concert in het park van het AfricaMuseum in Tervuren (het museum zelf was niet betrokken bij de organisatie ervan) in het publiek één man in blackface werd gesignaleerd. Er waren drieduizend aanwezigen, maar die ene kerel met zwartgeverfd gezicht haalde het wereldnieuws. Van de Nederlandse NOS over TheTelegraph tot CNN en The New York Times: overal besteedde men aandacht aan ‘de zaak’. De politieke website Politico liet haar gebruikelijke nuchterheid achterwege en kopte: ‘ Belgium in Uproar after Africa Party’. Nou. Zo gaat dat met zwart-witdebatten: er is steeds minder plaats voor grijs, voor nuance, voor maat, voor ‘onzuiverheden’.

Of begint het daar pas voor academici zoals Gloria Wekker? In Witte onschuld herinnert ze omstandig aan een lezing in Amsterdam uit 2013. Daarin werd het verhaal voorgelezen van een meisje dat op een trans-Atlantisch slavenschip door de kapitein werd misbruikt, geestelijk en lichamelijk. Uiteindelijk werd ze doodgeranseld op het dek. De kapitein werd achteraf vrijgesproken van moord. Het was een afschuwelijk, beklemmend verhaal, de zaal werd er stil van. Bij de vragenronde nam een man het woord. Een witte man. Een PvdA-politicus die vooropgaat in de antiracistische strijd: ‘Maar hoe zit het met de kapitein?’ Dat lijkt een perfect legitieme vraag. Kon die kapitein nadien gewoon verder doen? Keek de rederij de andere kant op? Maakte hij nog meer slachtoffers?

Gloria Wekker vond dat de PvdA’er die vraag niet had mógen stellen. Ze wist wel waarom hij het toch deed: ‘Gewend als hij is om het middelpunt te zijn van de samenleving, de geschiedenis van de wereld, meent hij dat er te veel aandacht wordt besteed aan de slachtoffers.’ In het verhaal werd de kapitein gemarginaliseerd, ‘en dat betekent tevens de marginalisering van de vraagsteller, wat beslist niet door hem getolereerd kan worden.’ Lees: ‘witten’ herkennen zich altijd in ‘witten’, zelfs in daders. Het is zo typisch, schreef Wekker, dat witte mannen zich niet eens bewust zijn van hun eigen ‘raciaal ongevoelige uitspraken en gedragingen, kortom, van raciaal onbehoorlijk gedrag. Zo staat het er: raciaal onbehoorlijk gedrag. ‘Witten’ moeten hun plaats kennen. Hun manieren houden. Luisteren naar het nieuwe gelijk. Zich bewust zijn van hun erfzonde: dat zij aan het einde staan van een eeuwenoude foute geschiedenis. Daar is niets Gouds aan, niet in de zeventiende eeuw en vandaag evenmin.

Afrocentrisme

Het lijkt op een culturele machtsstrijd waarin het ‘zwarte’ kamp zich stilaan meer kan veroorloven dan het andere, juist omdat ‘zwart’ vaak ook de werkelijkheid aan zijn kant heeft. Gekleurde mensen vinden zowel in de VS als in Europa moeilijker werk dan blanken. Ze worden meer geviseerd door de politie, moeten zich meer verantwoorden om wie ze zijn en hoe ze eruitzien. De terechte woede daarover leidt tot een nieuw zelfbewustzijn, met nieuwe uitleg. Maar zoals elk stelsel hebben ook de gekleurde analyses blinde vlekken. Die kritiek ligt moeilijk. Zelfs nieuwe ‘zwarte’ historische theorieën die aantoonbaar fout zijn, mogen zo niet benoemd worden. Ze werden toch geformuleerd met goede bedoelingen? Dat betekent meestal: ze brengen ‘zwarte’ correcties aan op de klassieke ‘witte’ geschiedschrijving.

In de VS maar ook in Nederland maakt bijvoorbeeld een afrocentristische invulling van de geschiedenis opgang. In een in die kringen erg invloedrijk boek als Black Athena wordt bijvoorbeeld betoogd dat de antieke Griekse cultuur eigenlijk een Afrikaanse oorsprong heeft. Afrocentristen verkondigen ook voor waar dat de farao’s zwart waren, inbegrepen Cleopatra – al had zij, als telg van de dynastie van de Ptolemaeën, natuurlijk Grieks- Macedonische wortels. Die stellingen sijpelen ook door in de populaire cultuur. Zo gaf Beyoncé vorig jaar concerten als zwarte, vrouwelijke farao, en zij liet zich omringen door danseressen in kostuums met Egyptische motieven.

Niet alle afrocentristen doen het even stijlvol. In juni 2015 werd aan de Vrije Universiteit van Amsterdam een debat georganiseerd over ‘euro- of afrocentrisme’. Het zou een beruchte avond worden. De aanwezige klassieke historici werden zonder meer weggehoond. Telkens als ze bezwaren formuleerden tegen wat duidelijk historische nonsens was, jouwde de zaal hen uit. Het blad van de studenten geschiedenis noteerde: ‘Helaas zien veel afrocentristen achter elke kritiek op hun wereldbeeld een vooringenomen racisme.’ Het antwoord kwam in een lezersreactie per kerende terug: de klassieke geschiedenis is ‘zelf geen wetenschap, maar witte suprematie’.

Zelfkastijding

Jan Dumolyn: ‘Daar stopt het debat. Ik gruw van de hetzerige sfeer waarin die zwart-witdiscussies baden. Het zijn fascistische methoden. Ze doen ook denken aan de Culturele Revolutie in China: hoe men onder luid geschreeuw oude professoren komt belagen en vernederen. Er wordt voortdurend aan shaming and blaming gedaan. Mijn collega Jonas Roelens doctoreerde vorig jaar op “Sodomie in de vroegmoderne Zuidelijke Nederlanden”. Sodomie was de verzamelnaam voor alle niet op voortplanting gerichte seksualiteit: masturbatie, bestialiteit, knapenliefde, homoseksualiteit. Het is historisch onderzoek van de bovenste plank. Op sociale media werd collega Roelens aangevallen door een genderactiviste. Hij zou zich te veel gefocust hebben op witte, mannelijke homoseksuelen. Een van zijn contacten verdedigde hem en antwoordde dat hij ook over middeleeuwse lesbiennes had geschreven. De activiste stopte niet: “Maar niets over transgenders!”‘

Het zijn moderne flagellanten, vindt Dumolyn. ‘Ze gebruiken geschiedenis als een ultieme vorm van zelfkastijding: de Europese beschaving moet worden afgeschilderd als de bron van alle kwaad. Weet u dat ik al kritiek heb gekregen op mijn eigen research naar de Vlaamse middeleeuwen? Een invloedrijk opiniemaker zei mij: “De geschiedenis van Vlaanderen onderzoeken is ‘intrinsiek racistisch’. Ik beschouw mijzelf als een links geëngageerde en volstrekt antikoloniale historicus met alle sympathie voor gendergeschiedenis en aandacht voor de gemarginaliseerde groepen. Maar zelfs ik ben stilaan bang van de agressie van die nieuwe zeloten met hun extreem identitaire boodschap.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content