Op zijn 90e verjaardag heeft natuurbehoudspionier Marcel Verbruggen niets aan strijdvaardigheid ingeboet. Vanaf 1958 was hij de natuurdocumentairefilmer van de Vlaamse televisie, en sinds 1961 is hij conservator van het natuurreservaat De Zegge in Geel. Hij blijft scherp en alert. ‘Kris Peeters en Joke Schauvliege zouden zich moeten spiegelen aan de realisaties van Leo Tindemans.’

Als iemand niet gemaakt leek om 90 jaar te worden, was het Marcel Verbruggen wel – hij was jarig op 4 september. Een leven lang heeft hij zich druk gemaakt om de vele bedreigingen van de steeds schaarser wordende Vlaamse natuur, en als voorvechter van doorgedreven bescherming maakte hij veel vijanden. Daarbovenop werkt hij al meer dan een halve eeuw bijna dagelijks voor het natuurreservaat De Zegge in Geel, noem het gerust zijn levenswerk. Zonder Verbruggen zou De Zegge niet meer bestaan.

Op zijn 90e rijdt hij nog altijd verscheidene keren per week naar het reservaat, op zondag doet hij dat samen met zijn vrouw Rosa (87) die hem altijd geassisteerd heeft, ook bij zijn pionierswerk op de televisie. Hij haalt nog altijd de bosmaaier boven om ruige rietvelden en opgeschoten graslanden kort te houden, zodat plantjes die elders zijn verdwenen hier nog een kans krijgen. Meer dan vijftig jaar is hij al conservator, onbezoldigd, maar sinds kort laat hij zich bijstaan door een coconservator.

Er zijn nog mensen oud geworden in De Zegge. De vroegere boswachter Jan Pauwels, bijvoorbeeld, die als geen ander nesten van zeldzame roerdompen en kiekendieven in het riet wist te vinden. ‘Jan was er verantwoordelijk voor dat ik conservator werd’, vertelt Verbruggen tijdens een wandeling in De Zegge. ‘Toenmalig directeur Walter Van Den Bergh van de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde Antwerpen (KMDA) die de zoo beheert, had zijn oog op het Geels Gebroekt laten vallen om er een natuurreservaat van te maken. In 1952 had hij een kleine 50 hectare van het gebied gekocht. Dat werd De Zegge. Jan, die al boswachter was, vertelde hem dat er af en toe iemand rondliep die vogels filmde voor de televisie. De directeur kwam me opzoeken, en hij was héél overtuigend. Zo ben ik in 1961 conservator geworden. Ondertussen is het reservaat meer dan 100 hectare groot, en waar het kan probeert de KMDA nog waardevolle stukjes bij te kopen.’

Verbruggen leerde de natuur waarderen via een andere Kempense coryfee van het prille begin: Jos Cuypers, die conservator zou worden van het reservaat Snepkensvijver, in de buurt van De Zegge. Zijn lievelingsvogel als kind was de grauwe klauwier, waarvan hij van een jachtwachter ooit een nest met vijf eieren cadeau kreeg. Cuypers nam hem mee naar de vallei van de Kleine Nete met het uitgestrekte Geels Gebroekt, waar veel klauwieren broedden. ‘De Kempen waren toen een groot natuurgebied dat ontstaan was door de veelzijdige invloed van plaatselijke landbouwers die nog niet vervreemd waren van de natuur en die werkten zonder verwoesting of vervuiling’, zegt Verbruggen. ‘De beken waren geen stinkende riolen, op de akkers werd geen kunstmest gebruikt, en chemische bestrijdingsmiddelen bestonden niet. Het landschap hield stand tot na de Tweede Wereldoorlog, maar nadien is er veel veranderd. Zo is de grauwe klauwier al lang geleden verdwenen.’

Homerische strijd

Verbruggen, onderwijzer van opleiding, begon vanaf 1946 vogels te fotograferen op verzoek van een andere pionier, professor René Verheyen van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, die illustraties nodig had voor het vogeltijdschrift dat hij uitgaf. Daar kwam in 1958 het boek Vogels voor de Camera van, dat hij mocht voorstellen in het eerste boekenprogramma van de toenmalige BRT, Vergeet niet te lezen. ‘De producer gaf me een oude camera met de vraag of ik een vogel kon filmen om het gesprek te illustreren’, vertelt Verbruggen. ‘Ik filmde een familie wulpen op de Kalmthoutse Heide, en dat sloeg aan. De BRT had een programma op stapel staan, Vedetten uit de Dierenwereld, waar ik voor begon te werken. Soms hingen we een grote foto van een natuurgebied in een studio op het Flageyplein, waar we een gesprek voor deden alsof we live in de natuur stonden. Tot 1994 filmde ik voor programma’s als SOS Natuur, Allemaal Beestjes en Leven en Laten Leven. Daar keken soms 1,5 miljoen mensen naar.’

De televisie fungeerde als hefboom voor de eerste natuurbehoudsacties in Vlaanderen. Verbruggen werd, mede door zijn onwrikbare karakter, een van de eerste activisten. Hij filmde dossiers zoals jacht en vogelvangst, en opende zo de ogen van het grote publiek voor de teloorgang van onze natuur. ‘Op het eind van de jaren zestig was een homerische strijd losgebarsten tussen een idealistische natuurbescherming, de vogelvangst en de dreigende verwoesting van de Voorkempen door de aanleg van het Duwvaartkanaal’, vertelt hij. ‘Als we toen niet hadden kunnen rekenen op de steun van politicus Leo Tindemans waren we verloren geweest. Niemand was zich toen bewust van de steun van Tindemans, maar nu hij overleden is kan ik het wel vertellen. Zonder hem zou het natuurbehoud in Vlaanderen niet staan waar het nu staat, dat mogen we nooit vergeten.’

Tindemans zorgde in 1972 als minister van Landbouw (voor wat toen nog de CVP heette) voor een verrassing door de vogelvangst af te schaffen, nochtans een sport van het volk. In een brief aan nog een natuurpionier, stichtend voorzitter Roger Arnhem van het Coördinatiecomité voor de Bescherming van de Vogels, lichtte Tindemans zijn standpunt toe: ‘Bepaalde morele waarden en een noodzakelijke politiek tot de bescherming van ons leefmilieu hebben ons, op menselijk vlak, tot deze beslissing geleid. Tevens diende ons land, wilde het nog geloofwaardig blijven in het buitenland, zijn internationale verplichtingen te honoreren. Ik wens nogmaals uitdrukkelijk te bevestigen dat het nooit in mijn bedoeling heeft gelegen de kleine man te treffen. Het is voor mij klaar en duidelijk dat de bescherming van het leefmilieu een onafwendbare beleidslijn moet worden voor de toekomstige gezagsdragers. Het is ook in dat kader dat ik de massale vogelvangst met handelsdoeleinden onmogelijk kan goedkeuren.’

Verbruggen ging tot bij Tindemans thuis de zaak van de natuur bepleiten, in een ‘uitvoerig, openhartig en vertrouwelijk gesprek’. Het onderhoud wierp vruchten af. In 1969 was Verbruggen de eerste voorzitter geworden van het Actiecomité Red de Voorkempen, dat zich jarenlang zou verzetten tegen de aanleg van het Duwvaartkanaal. CVP’er Leo Delwaide vond, als schepen van de Antwerpse haven, dat het kanaal onontbeerlijk was voor de groei van de haven. ‘Dat daarvoor de Voorkempen moesten worden opgeofferd, was voor de havenlobby niet eens een punt’, schampert Verbruggen. ‘Maar als eerste minister vond Tindemans dat het project te gebrekkig onderbouwd was en te veel zou verwoesten. Hij schoot het eigenhandig af, ook al waren er al voorbereidende werken uitgevoerd. Ik hoop dat de huidige verdedigers van het polderdorp Doel zich bij hun strijd tegen het Saeftinghedok dat de haven plant, vastklampen aan de ondergang van het Duwvaartkanaal. Ministers als Kris Peeters en Joke Schauvliege, partijgenoten van Tindemans, zouden eens grondig over hun beleidslijnen moeten nadenken en zich spiegelen aan de realisaties van de staatsman uit hun partij.’

Nooit minister geworden

Het lange gesprek tussen Verbruggen en Tindemans was zelfs nuttig in de strijd voor het behoud van De Zegge: ‘We zijn door het oog van de naald gekropen. Vanaf de jaren vijftig streefden ontwikkelaars naar een drooglegging van het hele Geels Gebroekt voor een grootschalige ruilverkaveling, want ze zagen er niet meer dan een waardeloos moeras in. Tindemans besefte dat drooglegging een aanslag op het natuurbehoud was, en dat de ontginning voor landbouw nooit een succes kon worden – wat ondertussen duidelijk is, want van de zeven melkbedrijven die als gevolg van de ontwikkeling hoge toppen zouden scheren, hielden er amper twee stand. De Zegge werd ook gewurgd door de grootschalige maïsvelden die overal opdoken. Toenmalig CVP-senator Jos De Seranno was voortrekker van de ontginning in de streek en wilde absoluut minister van Landbouw worden, wat een ramp zou zijn geweest. Na ons gesprek werd Tindemans eerste minister in een regering met een andere minister van Landbouw. De Seranno is nooit minister geworden.’

In 2009 kreeg Marcel Verbruggen voor zijn verdiensten de eerste ‘groene dwarsligger’ van het Actiecomité Red de Voorkempen, dat nog altijd bestaat. In 2002, bij de viering van vijftig jaar De Zegge, kreeg hij de gouden medaille van de KMDA. Onlangs kwam de top van de KMDA op bezoek in De Zegge om de toekomst te bespreken. ‘Het gaat niet meer zo goed’, zucht Verbruggen. ’90 jaar worden geeft me een morele dreun, omdat ik voel dat ik aan het einde van de tunnel sta. Een “zorgenkind” na meer dan een halve eeuw afstaan doet pijn, hoewel het voortbestaan van De Zegge verzekerd is. Niet meer naar De Zegge komen, is voor mij ondenkbaar. Ik zal me blijven inzetten zolang het kan, al was het maar uit respect voor de huidige bestuurders van de KMDA, die me altijd met veel enthousiasme gesteund hebben, en voor de vele vrijwilligers die al die jaren hebben meegewerkt.’

Tijdens de wandeling voel je hoe moeilijk Verbruggen het heeft om het verleden los te laten: ‘Ik heb de Kempen gezien en ervan gehouden voor ze geschonden werden. Met bewondering en waardering keek ik naar de mensen die er woonden, naar hoe ze hun kost verdienden. Daardoor voelde ik me emotioneel verbonden met het voortbestaan van het landschap en het behoud van de rijkdom aan dieren en planten. Is het verwonderlijk dat ik met heimwee terugdenk aan het verleden, als ik zie hoe de mensen van nu zich hebben losgemaakt van het landschap in een levensritme dat zwaar is verstoord? Vroeger kon ik de bekommernissen gemakkelijker van me afzetten door mijn werk voor de televisie, maar tegenwoordig gaat dat niet meer. Ik lig er ’s nachts over te dubben.’

Je voelt dat hij – eindelijk – oud wordt: hij loopt gebogen, de handen op de rug, hij hoort de wespendief niet meer en hij moet nadenken om zich de namen van zeldzame plantjes te herinneren. Hij ziet wel overal werk, waar er geplagd moet worden, waar het maaisel te nat is geworden, waar het riet te hoog is opgeschoten. ‘Geen enkel natuurgebied is zo moeilijk te beheren als een laagveenmoeras’, legt Verbruggen uit. ‘Ik behoor nog tot de snel slinkende generatie natuurbeschermers die weet vanwaar we komen. De hoofdbetrachting van het moderne natuurbehoud is het landschap verarmen, maar dat gaat bijna niet meer, want er komen te veel verrijkende vervuilende stoffen uit de omgeving binnen, vooral afkomstig van landbouwactiviteiten. Maar soms lukt het. Met aangepast maaibeheer hebben we prachtige plekken van zeldzame planten als klimopklokje, blauwe knoop en moerasviooltje gekregen. We hebben ook nog broedende nachtegalen en andere zeldzame vogels, zoals de roerdomp en in 2013 zelfs een bruine kiekendief.’

Jachtincident

Er is nog helder water in De Zegge, bij de gratie van de vele snoeken die de populaties van in de modder wroetende vissen zoals brasem en blankvoorn onder controle houden. Het grote aantal dode vissen baart wel zorgen, net als de grote kroosvaren: een woekerende waterplant die het leven in het water versmacht. Verbruggen schreef er een traktaat van zestien bladzijden over, met voorstellen tot beheer. ‘Vorig jaar hebben we een kevertje gevonden dat de plant onder controle houdt. We hopen dat het dit blijft doen. Af en toe helpt de natuur zelf een handje. Onze ringslangen doen het goed en zwermen uit over de regio. Ze steken zelfs het kanaal over. Onlangs publiceerde de politie een bericht in een plaatselijke krant met de boodschap dat ringslangen niet gevaarlijk zijn. Dat was vroeger ondenkbaar.’

Verbruggen krijgt vuur in de ogen als hij het over de jongste lichting bedreigingen van De Zegge heeft. Een boer heeft plannen om zijn bedrijf uit te breiden tot meer dan 1600 runderen, waarvoor hij elk jaar 63.000 kubieke meter grondwater zou moeten oppompen. ‘Dan droogt alles hier uit en kunnen we het vergeten’, meent Verbruggen. ‘Met te weinig water wordt De Zegge één groot elzenbos.’ Hij heeft ellenlange bezwaarschriften tegen de uitbreidingsplannen geschreven en fulmineert als vanouds tegen de instanties die er een tijdelijke vergunning voor hebben verleend. ‘Dit is geen landbouw meer, dit is industrie. Daar zou geen plaats voor mogen zijn in een open landschap.’

Er was ook een jachtincident rond Rudi Van Decraen, huidig voorzitter van Hubertus Vereniging Vlaanderen, die vorig jaar een ree schoot aan de grens van het reservaat. ‘Ooit raken ze een van onze bezoekers of vrijwilligers,’ zegt Verbruggen boos, ‘zó onvoorzichtig gaan reeënschieters hier met hun kogelgeweer te werk.’ Maar naar de door de arrondissementscommissaris georganiseerde verzoeningsvergadering is hij niet geweest: ‘Ik kan het niet meer door mijn leeftijd en mijn gezondheidsproblemen. Ik heb wel aan mijn opvolger voorgesteld dat de jagers op z’n minst zouden laten weten wanneer ze van plan zijn te gaan schieten, zodat wij er bij het organiseren van onze bezoeken en werkzaamheden rekening mee kunnen houden. Ik ben benieuwd of ze het zullen doen.’

DOOR DIRK DRAULANS, FOTO’S LIES WILLAERT

‘Soms hingen we een grote foto van een natuurgebied in de tv-studio, waar we een gesprek voor deden alsof we live in de natuur stonden.’

‘Een bedrijf met meer dan 1600 runderen is geen landbouw meer, dat is industrie.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content