‘Jagers krijgen subsidies om op een bedreigde soort te jagen’
De patrijs is in Vlaanderen met uitsterven bedreigd, maar toch worden er elk jaar bijna 20.000 geschoten. Vlaams Parlementslid Hermes Sanctorum vroeg uitleg over die vreemde situatie, en wil ook een moratorium op de vossenjacht.Door DIRK DRAULANS
Het is een paradoxale situatie. De patrijs is een akkervogel die in Vlaanderen dreigt uit te sterven, en toch worden er elk jaar bijna 20.000 exemplaren van de soort geschoten. Voor geen enkele bejaagbare soort is de discrepantie tussen dreigingsniveau en afschot zo groot. De jachtwetgeving is voor de patrijs, die ooit veel voorkwam in onze streken, achterhaald door de feiten.
Het is onduidelijk hoeveel patrijzen er in Vlaanderen zijn. In de in 2004 gepubliceerde Vlaamse broedvogelatlas wordt het broedbestand van de soort op 3500 à 10.000 koppels geraamd. Dat zou minder dan 10 procent zijn van wat er in het begin van de twintigste eeuw op en rond onze akkers ronddartelde. Cijfers van het project Algemene Broedvogels Vlaanderen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) wijzen uit dat het patrijzenbestand tussen 2007 en 2016 nog eens met meer dan de helft afnam.
Onlangs publiceerde bioloog Koen Devos (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek) in het ornithologisch tijdschrift van Natuurpunt een overzicht van de bedreigde Vlaamse broedvogels. Liefst 38 procent van onze broedvogels is in min- of meerdere mate bedreigd. Voor de patrijs geldt, net als voor de meeste akkervogels, een ‘alarmerende afname’.
Als we de schatting van het aantal koppels volgens de broedvogelatlas bijsturen met het oog op de recent geregistreerde afname, zouden er in Vlaanderen tussen de 1000 en de 5000 koppels patrijzen broeden, goed voor een bestand van ruim 2000 à 10.000 volwassen vogels. Dan is het schokkend om vast te stellen dat er de laatste vijf jaar jaarlijks 16.000 à 23.000 patrijzen werden geschoten, een stuk meer dus dan het geraamde bestand aan volwassen dieren. Oké, de patrijs staat erom bekend dat ze uitermate grote legsels produceert (tot vijftien eieren per nest), maar er is een hoge sterfte onder de kwetsbare jongen.
De achteruitgang van de patrijs is geen exclusief Vlaamse aangelegenheid. In Europa is het bestand sinds 1990 met 90 procent kleiner geworden. In Nederland is 95 procent van de patrijzen verdwenen. Ooit leefden er een miljoen dieren, nu nog een stuk of 20.000. De soort is een ‘boerenlandvogel’ die kreunt onder de schaalvergroting in de landbouw met zijn monoculturen en zijn overmatig pesticidegebruik. Het ‘uitkleden’ van het landbouwlandschap leidde ertoe dat de vogel zich nergens nog kan verbergen en dat er te weinig eten is voor de kuikens. In een poging om de patrijs te redden, heeft de Europese Unie in 2016 een budget van 4,5 miljoen euro uitgetrokken. Vlaanderen zal mee profiteren van het geld, waarmee vooral ‘voorbeeldgebieden’ van minstens 500 hectare optimaal voor de patrijs moeten worden ingericht.
Nattevingerwerk
In Nederland is de jacht op de patrijs al sinds 1996 verboden, maar bij ons kan het nog altijd. Onafhankelijk Vlaams Parlementslid Hermes Sanctorum ondervroeg minister van Omgeving, Natuur en Landbouw Joke Schauvliege (CD&V) op 17 januari over de kwestie in de Commissie Leefmilieu van het Vlaams Parlement. De minister meldde dat er een ‘groot gamma aan mogelijke maatregelen voor een patrijsvriendelijk beheer’ is. De 185 erkende wildbeheereenheden waarin de meerderheid van de 12.000 jagers in Vlaanderen zich organiseert, mogen zelf bepalen welke maatregelen het meest aangewezen zijn voor hun jachtgebied. De meest gebruikte maatregel is de aanleg van kleine wildakkers waarin de dieren zich kunnen voeden en verschuilen. Ook de aanleg van ‘zandbakken’ voor stofbaden om zich van parasieten te ontdoen, is populair. Indien nodig mogen patrijzen bijgevoederd worden. Voor die maatregelen kunnen de wildbeheereenheden subsidies krijgen.
‘Het is een absurde situatie’, zegt Sanctorum. ‘Ik hoor overal dat natuurliefhebbers bijna geen patrijzen meer zien, maar toch wordt de soort nog altijd intensief bejaagd. Ik verneem van de minister dat jagers subsidies krijgen voor de jacht op een bedreigde diersoort, zonder dat er specifieke criteria bestaan, hoewel de wet dat nochtans vraagt. Dit is te gek voor woorden.’ De reactie van de jagers laat zich raden: zonder hun inspanningen zouden er misschien géén patrijzen meer leven in Vlaanderen. Dat de situatie niet leidt tot een herstel van de populatie blijkt duidelijk uit de algemene telresultaten. De subsidies dienen louter het afschot, niet het natuurbeheer.
In één moeite vroeg Sanctorum aan Schauvliege alle afschotgegevens voor Vlaanderen. De laatste vijf jaar werden er jaarlijks 800.000 à 1 miljoen geschoten dieren gerapporteerd. Er zijn enkele opvallende trends. Het afschot van ‘grofwild’ zit in de lift. In 2006 werden er in Vlaanderen 26 everzwijnen geschoten, in 2013 liefst 629, bijna uitsluitend in Limburg. Het aantal geschoten reeën is sinds 2002 bijna verdriedubbeld, hand in hand met een bestandsuitbreiding van de soort in heel Vlaanderen.
De daling van het aantal geschoten fazanten en verwilderde katten zou te maken hebben met veranderingen in de wetgeving: er mogen geen fazanten meer worden uitgezet, en er mag sinds 2008 niet meer met het geweer op katten worden geschoten – wat in het licht van vaststellingen over de nefaste invloed van vooral zwerfkatten op vogels misschien een foute beslissing is geweest. Ook het aantal geschoten hazen en houtduiven gaat achteruit, volgens Schauvliege omdat het bestand van die soorten afneemt. De jachtstatistieken volgen in deze gevallen dus de populatietrends. Omgekeerd worden er veel meer kraaien en canadaganzen geschoten: soorten die het uitstekend doen in de natuur, met een sterke toename van de populaties.
Sanctorum stelt zich vragen bij de wetenschappelijkheid van de cijfers, die puur afhangen van wat de jagers rapporteren: ‘Er zijn hevige voor- en tegenstanders van de jacht, maar in het debat wordt altijd benadrukt dat het wetenschappelijk verantwoord moet gebeuren en dat er een duurzaam beheer moet worden beoogd. Maar jagers moeten in het voorjaar een schatting maken van het dierenbestand in hun jachtgebied, en dat lijkt mij vooral met de natte vinger te gebeuren. Ik vind het storend dat we moeten rekenen op zulke cijfers om populaties en hun evoluties te bekijken. De stelling dat onze jacht wetenschappelijk verantwoord en duurzaam gebeurt, is op los zand gebouwd.’
Sanctorum heeft ook vragen bij het grote aantal vossen dat elk jaar in Vlaanderen wordt geschoten. De voorbije zes jaar gaat het om 11.000 à 12.000 dieren per jaar, op een Vlaams vossenbestand van 30.000. Dat is veel, zeker omdat de talrijke vossen die worden doodgereden er niet bij zijn gerekend. Het lijkt er dus sterk op dat elk jaar meer dan een derde tot misschien bijna de helft van de Vlaamse vossen sneuvelt als gevolg van menselijke activiteiten. ‘Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat het aantal burchten van de vos en het aantal jongen per burcht toeneemt naarmate de dieren meer onder druk komen van de jacht’, zegt Sanctorum. ‘De dieren passen hun gedrag aan om de grote verliezen te compenseren. Vossenjacht is dus geen geschikte maatregel om het bestand terug te dringen. Daarom heb ik een voorstel ingediend om de vossenjacht drie jaar lang volledig te verbieden. Zo kunnen wetenschappers op een objectieve manier bekijken wat het effect van jacht op de vossenpopulatie is.’
Het was misschien een foute beslissing om de jacht op zwerfkatten te verbieden.